ECLI:NL:RBGEL:2013:2405

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
05/900111-06
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw wegens uitkeringsfraude en onjuiste belastingaangiften

Op 15 augustus 2013 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 64-jarige vrouw uit Nijmegen. De vrouw werd veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, wegens het plegen van uitkeringsfraude en het indienen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 31 juli 2001 tot en met 4 september 2006 opzettelijk heeft nagelaten om tijdig de benodigde gegevens aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verstrekken. Dit betrof onder andere het niet melden van haar samenwoning met haar echtgenoot en de inkomsten uit de verhuur van meerdere panden in Nijmegen en Spanje. De verdachte ontving gedurende deze periode een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO) en een toeslag op basis van de Toeslagenwet, terwijl zij wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op deze uitkeringen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 april 2005 opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2002, 2003 en 2004. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had gemeld dat zij gehuwd was en dat zij inkomsten genereerde uit de verhuur van woningen, wat leidde tot een te laag opgegeven belastbaar bedrag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een tweede tenlastegelegde feit, namelijk opzetheling, omdat er onvoldoende bewijs was.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange periode van fraude en de schending van de redelijke termijn in de procedure. De opgelegde werkstraf is een reactie op de ernstige feiten die de sociale zekerheid ondermijnen en de onderlinge solidariteit in de samenleving aantasten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/900111-06
Data zittingen : 6 november 2008, 19 november 2009, 10 juni 2010 en 1 augustus 2013
Datum uitspraak : 15 augustus 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouwe : mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 juli
2001 tot en met 4 september 2006, in de gemeente Nijmegen, althans in
Nederland, (telkens) in strijd met een verdachte krachtens wettelijk
voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet op de
Arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of de Toeslagenwet, opzettelijk heeft
nagelaten tijdig het/de benodigde gegeven(s) aan het Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) te verstrekken, immers heeft verdachte (telkens)
niet (volledig) aan genoemde instantie(s) gemeld - zakelijk weergegeven- dat
verdachte een economische eenheid heeft gevormd met en/of een (duurzame)
gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met en/of heeft samengewoond met [medeverdachte]
op de [adres 1] te Nijmegen en/of dat verdachte
(bedrijfsmatig) werkzaamheden (als zelfstandige) heeft verricht en/of
(bedrijfsmatig) inkomsten (uit arbeid en/of als zelfstandige en/of uit
vermogen en/of uit onbekende bron(en)) heeft genoten en/of dat verdachte over
vermogen heeft beschikt of heeft kunnen beschikken hetwelk het (zogenaamde)
bescheiden vermogen (ver) te boven ging, terwijl dit/deze feit(en) kan/kunnen
strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of een ander of anderen, (zulks)
terwijl verdachte wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes en/of eens
anders recht op verstrekking en/of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte
en/of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;
2.
verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli
2000 tot en met 4 september 2006 in de Nijmegen, in elk geval in Nederland,
binnen de met [medeverdachte] gevoerde gemeenschappelijke huishouding,
(telkens) in die periode aangeschafte gemeenschappelijk (consumptie-)goederen
heeft gebruikt of verbruikt en/of gebruik heeft gemaakt van diensten, welke
(ten dele) waren bekostigd uit het uitkeringsbedrag (Wajong-uitkering) van
voornoemde persoon, zulks terwijl verdachte wist of redelijkerwijs had moeten
weten dat het uitkeringsbedrag door voornoemde persoon door het plegen van
valsheid in geschrift, althans door enig misdrijf was verkregen en dusdoende
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door
valsheid in geschrift, althans door enig misdrijf verkregen geldsbedrag;
3.
verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 april
2005 te Nijmegen en/of elders in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de
Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over
het/de jaar/jaren 2002 en/of 2003 en/of 2004 onjuist en/of onvolledig heeft
gedaan, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur
der belastingen of de Belastingdienst te Nijmegen en/of Heerlen ingeleverde
aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting over genoemd(e) jaar/jaren (telkens)
een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan
belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig
belasting werd geheven.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 1 augustus 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft gerekwireerd.
Verdachte en haar raadsvrouwe hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 31 juli 2001 tot en met 4 september 2006 een uitkering ontvangen krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (hierna: WAO) in Nijmegen [2] . Zij ontving in de periode van 1 september 2002 tot en met 4 september 2006 ook een toeslag op grond van de Toeslagenwet in Nijmegen [3] . Gedurende deze periode verhuurde verdachte kamers in 3 panden in Nijmegen (namelijk [adres 2], [adres 1] en [adres 3]) en een vakantiewoning in Spanje ([adres 4]) [4] . Verdachte verkreeg hier inkomsten uit. Ook was verdachte gedurende deze periode gehuwd met [medeverdachte] en woonde verdachte op tijdstippen in deze periode samen met haar echtgenoot. [5] Bij de aanvraag van de WAO-uitkering heeft verdachte verklaard geen andere inkomsten te hebben dan de WAO-uitkering die ze aanvroeg. [6] Bij de aanvraag van de toeslag heeft verdachte verklaard niet gehuwd of samenwonend te zijn en geen inkomsten (naast de WAO-uitkering) te ontvangen. [7]
Verdachte heeft in de door haar ondertekende inlichtingenformulieren nooit aangegeven dat er wijzigingen waren in de door haar ontvangen inkomsten uit arbeid en/of als zelfstandige en in haar woonsituatie [8] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking van haar uitkering op grond van de Toeslagenwet. Verdachte heeft immers niet gemeld dat zij gehuwd was met de heer [medeverdachte]. Daarnaast heeft zij niet gemeld dat zij inkomsten genereerde uit de verhuur van een aantal kamers. De officier van justitie wijst daarbij op de bij de rechter-commissaris gegeven getuigenverklaringen van de (voormalig) kamerbewoners aan de [adres 1], de [adres 2] en de [adres 3]. Ook verwijst de officier van justitie naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2010 (LJN: BL3863) inzake verdachte tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) en van het Hof Arnhem-Leeuwarden (11/00760, 11/00761, 11/00762 en 11/00763) inzake verdachte tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen. Gelet hierop is de officier van justitie van mening dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit. De raadsvrouwe stelt daartoe onder meer dat verdachte tijdens de verhoren die zij op 4 september 2006 heeft afgelegd in strijd met de Salduz-jurisprudentie geen advocaat heeft kunnen consulteren Gelet hierop dienen de verklaringen van verdachte uitgesloten te worden van het bewijs. Erkend wordt weliswaar dat verdachte nalatig is geweest om de wijziging in de huishouding te melden aan het UWV doch dit kwam door de gezondheidsproblemen van verdachte en haar echtgenoot. Voorts is het financiële voordeel dat ontstaat door het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding bij een WAO-uitkering beperkt. Ook is verdachte van mening dat de door haar verrichte werkzaamheden geen invloed hebben op het recht en de hoogte van haar WAO-uitkering. Zij wijst hierbij op een brief van het UWV van 20 juli 2007.
Beoordeling door de rechtbank
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake is van een economische eenheid en/of een (duurzaam) gezamenlijke huishouding gevormd door verdachte en haar echtgenoot en of dit een gegeven is dat zij diende te melden. Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte (bedrijfsmatig) werkzaamheden heeft verricht en/of (bedrijfsmatig) inkomsten heeft genoten die zij had moeten melden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het gegeven dat verdachte een economische eenheid vormde met haar echtgenoot, gehuwd was en/of een gezamenlijk huishouding met hem voerde geen gegeven is dat van invloed is op de vaststelling en hoogte van haar WAO-uitkering. Wel zijn deze gegevens van belang voor de (hoogte van de) toeslag op grond van de Toeslagenwet.
Door verdachte wordt erkend dat zij gehuwd is met de heer [medeverdachte]. Ook heeft zij erkend, in ieder geval periodes, met hem te hebben samengewoond.
Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2010 (LJN: BL3863) volgt dat de Centrale Raad van Beroep van oordeel is dat verdachte niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, maar als gehuwd moet worden aangemerkt, dat het gezamenlijke inkomen van verdachte en haar echtgenoot hoger was dan het minimumloon en dat verdachte derhalve op grond van artikel 2, eerste lid, van de Toeslagenwet geen recht had op toeslag.
De rechtbank volgt bovengenoemde uitspraak. Verdachte had sinds november 2002 een doorzendservice van TPG-post naar de [adres 1] te Nijmegen [9] , waar ook haar echtgenoot woonde. Voorts hebben onder meer de getuigen [getuige 1] [10] , [getuige 2] [11] , [getuige 3] [12] en [getuige 4] [13] verklaard dat verdachte aan de [adres 1] te Nijmegen woonde. Verdachte is tot slot in gemeenschap van goederen getrouwd [14] en heeft ook samen met haar echtgenoot een aantal hierna te noemen panden in bezit..
Uit het dossier en uit hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard volgt dat verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte] zes woningen in bezit hebben. Dit betreffen de volgende woningen:
  • [adres 1] te Nijmegen,
  • [adres 2] te Nijmegen,
  • [adres 3] te Nijmegen,
  • [adres 5] te Kloosterzande,
  • [adres 6] te Terhole en
  • [adres 4] in Spanje.
Er is een doorzoeking verricht in de woning van verdachte en haar echtgenoot aan de [adres 1] te Nijmegen. Uit deze doorzoeking is gebleken dat alle administratie en overige stukken ten name van zowel verdachte en/of haar echtgenoot aanwezig waren in de woning gelegen aan de [adres 1] te Nijmegen [15] . Ook wordt er in deze stukken veelal gesproken over “we”, “ons”of “onze”. Bij deze doorzoeking is een groot aantal zaken in beslag genomen. Dit betreffen onder meer de volgende zaken en bescheiden:
  • het boekje genaamd “wetenswaardigheden familie [verdachte]” (bijlage 45 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • een boekje”huur en verhuur van kamers 2002-2003” (bijlage 56 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • brochures betreffende “puntensysteem onzelfstandige woningen”, “hoogte huurprijs en de rol van de huurcommissie”, “de huurcommissie, als huurder en verhuurder het niet eens worden” (bijlagen 57, 58 en 59 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • een huurovereenkomst gedateerd 6 juni 2004 t.n.v. [betrokkene 1] (bijlage 63 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • een huurovereenkomst gedateerd 4 oktober 2004 t.n.v. [betrokkene 1] (bijlage 64 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • een huurovereenkomst, gedateerd 29 juli 2005 t.n.v. [betrokkene 2] (bijlage 65 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • kasboek “huren vanaf 12-2000” (bijlage 66 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • brieven van verdachte aan de huurders m.b.t. de jaarlijkse huurverhoging (bijlage 70 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • afdruk van het Excel bestand met betrekking tot de inkomsten uit de verhuur betreffende de jaren 2001 tot en met maart 2006 (bijlage 73 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • enkele oude huurovereenkomsten verhuur Spanje, met aan de achterzijde de huurvoorwaarden, met bijbehorende bijlagen (bijlage 79 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • enkele nog lopende huurovereenkomsten verhuur Spanje met bijlagen (bijlage 81 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • een door of namens verdachte ontworpen informatiebrochure met betrekking tot de woning in Spanje (bijlage 84 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • kasboek “verhuur huis Spanje”, bijlage 86 van bovengenoemde processen-verbaal;
  • schrijfboekje en gekopieerde bladzijden m.b.t. kamerverhuur en verhuur Spanje (bijlage 92 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • enkele e-mails m.b.t. verhuur Spanje (bijlage 98 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • enkele bevestigingen van de reservering verhuur Spanje (bijlage 102 van bovengenoemde processen-verbaal);
  • een aantal bladzijden uit het fotoboek m.b.t. de bouw en het verdere verloop van de woning in Spanje (bijlage 119 van bovengenoemde processen-verbaal).
Door verdachte wordt erkend, en dit vindt ook steun in hetgeen in het dossier is opgenomen en in de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigen-verklaringen, dat zij de verhuur regelde van 3 woningen in Nijmegen en een woning in Spanje.
De werkzaamheden van verdachte in het kader van de verhuur betroffen, blijkens de hierboven genoemde stukken en uit hetgeen zich nog meer in het dossier bevindt, de volgende:
  • het adverteren in kranten en via Internet in verband met kamerverhuur;
  • het maken van afspraken met kandidaat-kamerhuurders;
  • het selecteren van nieuwe kamerhuurders;
  • het maken van huurafspraken en borgbetalingen;
  • het opstellen van huisregels;
  • het regelmatig controleren op de naleving van de huisregels in de woning;
  • het regelen van interne verhuizingen;
  • het controleren van de huurbetalingen;
  • het bijhouden van de huurbetalingen in een kasboek;
  • het berekenen van de huurprijs per kamer aan de hand van het “puntensysteem onzelfstandige woningen” opgesteld door de huurcommissie;
  • het berekenen van de jaarlijkse huurverhoging aan de hand van het “puntensysteem onzelfstandige woningen”opgesteld door de huurcommissie;
  • het berekenen van de “servicekosten”per kamer welke bestaan uit een deel van de vaste lasten voor energie en gemeentelijke belastingen;
  • het corresponderen met de kamerbewoners met betrekking tot de kamerhuur;
  • het telefonisch communiceren met de kamerbewoners in verband met betaling van de huur, interne verhuizingen, klachten van de bewoners in verband met het onderhoud enzovoorts;
  • het controleren van de woning in verband met het verzoek tot onderhoud door de bewoners;
  • het beoordelen van het te verrichten onderhoud aan de woning;
  • het controleren van de kamers bij beëindiging van de huurovereenkomst;
  • het terugbetalen van de borg bij beëindiging van de huurovereenkomst;
  • het adverteren in kranten en via Internet in verband met de verhuur van de woning in Spanje;
  • het maken van documentatiefolders met betrekking tot de woning en de omgeving van de woning in Spanje, voorzien van ingescande foto’s en landkaartjes in verband met de verhuur van de woning in Spanje;
  • het opstellen van reserveringsformulieren;
  • het opstellen van huurvoorwaarden;
  • het opstellen van huisregels;
  • het opstellen van een geschreven en getekende routebeschrijving naar de woning in Spanje;
  • het telefonisch dan wel via e-mail communiceren met geïnteresseerde mogelijke huurders;
  • het verzenden van een reserveringsformulier aan nieuwe huurders;
  • het controleren op aanbetalingen door nieuwe huurders;
  • het controleren op eindbetalingen door nieuwe huurders;
  • het bijhouden van een kasboek in verband met de ontvangen aanbetalingen c.q. eindbetalingen inclusief borg;
  • het aangetekend verzenden van de sleutel van de woning vergezeld van huisregels en routebeschrijving;
  • het telefonische contact met de huurders in verband met de ontvangst van de sleutel van de woning;
  • de aanstelling van een medewerkster ten behoeve van het onderhoud van de woning in Spanje en het maken van afspraken met voornoemde medewerkster;
  • het laten controleren van de woning door een door verdachte aangestelde medewerkster;
  • het laten schoonhouden van de woning door een door verdachte aangestelde medewerkster;
  • het terugbetalen van de borg na controle van de woning;
  • het corresponderen met voormalige huurders indien er sprake is van wanbetaling en
  • het corresponderen en telefoneren met deurwaarders nadat de eigen pogingen tot het innen van de huurgelden niet gelukt is.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat in zijn totaliteit bezien de activiteiten die verdachte verrichte, gelet op hun aard en gelet op de omvang, gezien dienen te worden als werkzaamheden. Dat deze werkzaamheden haar naar eigen zeggen weinig tijd kosten, is wellicht aan goed ondernemerschap toe te schrijven, en doet in ieder geval aan het vorenstaande niet af. De manier waarop verdachte te werk is gegaan bij de verhuur van de woningen in Nijmegen en de woning in Spanje, zoals hierboven is omschreven, heeft naar het oordeel van de rechtbank bovendien een bedrijfsmatig karakter. Het gaat immers om goed georganiseerde verhuur van een viertal panden met als onmiskenbaar doel hier vermogen (inkomsten uit verhuur) uit te genereren.
De inkomsten die door voornoemde arbeid zijn verkregen dienen derhalve ook aangemerkt te worden als bedrijfsmatige inkomsten uit arbeid. Verdachte heeft haar werkzaamheden en inkomsten uit verhuur ten onrechte niet opgegeven aan het UWV in verband met de WAO-uitkering en haar uitkering op grond van de Toeslagenwet.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte dit opzettelijk heeft gedaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Getuige [getuige 5] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat verdachte altijd aan haar en de rest van de bewoners heeft verzocht om als iemand aan de deur komt en naar verdachte vroeg, te antwoorden dat verdachte op de [adres 3] te Nijmegen woonde [16] . Voorts blijkt uit de verklaringen van verdachtes administrateur, getuige [getuige 6], dat hij niets af wist van de samenwoning, de verhuur van de woningen in Nijmegen, de werkzaamheden en het huis in Spanje. Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij verdachte en haar echtgenoot doorverwezen zou hebben naar een accountant indien hij van deze omstandigheden had geweten. [17] Ook werd in de formulieren met betrekking tot de uitkering en de toeslag gevraagd naar de huwelijkse staat, werkzaamheden en inkomsten. Gesteld noch gebleken is dat verdachte haar situatie met de uitkeringsinstantie heeft besproken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte minstgenomen willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij gegevens achterhield die van belang waren voor de hoogte van haar uitkeringen. Het verweer van de raadsvrouwe in dezen wordt dan ook verworpen.
Gelet op het bovenstaande behoeft het Salduz-verweer van de raadsvrouwe geen bespreking nu de rechtbank de door verdachte ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt. Ditzelfde geldt voor de hierna nog te bespreken feiten.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het onder 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Ten aanzien van verdachte komt de verdenking erop neer dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van opzetheling.
De rechtbank sluit zich aan bij de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouwe van verdachte dat ter zake van dit feit in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen en spreekt derhalve de verdachte van dit feit vrij.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 april 2005 aangiften inkomstenbelasting gedaan over de jaren 2002, 2003 en 2004 [18] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het feit bewezen is en heeft zijn requisitoir gegrond op het feit dat verdachte bij het doen van haar aangifte inkomstenbelasting niet gemeld heeft dat zij gehuwd was. De officier van justitie heeft in het midden gelaten of hierdoor te weinig belasting werd geheven. De officier is van oordeel dat ten aanzien van het opgeven van inkomsten uit verhuur verdachte niet kan worden verweten dat zij opzettelijk onjuist heeft gehandeld nu sprake zou zijn van een pleitbaar standpunt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit. Naar de mening van de raadsvrouwe heeft haar cliënte met haar- naar het oordeel van de Belastingdienst gedane onjuiste- opgave op het moment van het doen van die aangifte een fiscaal bepleitbaar standpunt ingenomen. Derhalve heeft haar cliënte niet met opzet onjuiste aangiften gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft blijkens de belastingaangiftes bij het invullen van de aangiftes telkens niet de vragen ingevuld die moeten worden beantwoord indien men gehuwd of samenwonend is. Personen die gehuwd zijn, maar duurzaam gescheiden leven, gelden voor de belastingdienst als ongehuwd. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het begrip duurzaam gescheiden leven in de regelingen betreffende de inkomstenbelasting aldus worden uitgelegd, dat hiervan slechts sprake is indien ieder van de echtgenoten afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd, en deze toestand door de echtgenoten, althans door een van hen, als bestendig is bedoeld.
Verdachte heeft in de belastingaangiftes aangegeven te wonen aan de [adres 1] te Nijmegen [19] . Dit is de woning waar ook haar echtgenoot verbleef. De getuigen [getuige 1] [20] , [getuige 2] [21] , [getuige 3] [22] , [getuige 4] [23] en [getuige 7] [24] hebben verklaard dat verdachte aan de [adres 1] te Nijmegen woonde. Voorts blijkt uit het uittreksel uit het huwelijksregister, gedagtekend 21 november 2005, dat verdachte in gemeenschap van goederen gehuwd is met de heer [medeverdachte] [25] . Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard dat het moeilijk was om met haar echtgenoot samen te leven en dat zij daarom tijden niet met hem samenwoonde. Naar de rechtbank heeft begrepen is het nooit de bedoeling geweest definitief uit elkaar te gaan. Verder heeft verdachte ter zitting verklaard de administratie te doen voor haar en haar echtgenoot. De administratie lag op de [adres 1]. Beider inkomsten en uitgaven werden in één overzicht in een kasboek bijgehouden. [26] De huurinkomsten werden door verdachte geïnd en waren voor haar en haar man.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verdachte en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leefden. Ten onrechte heeft verdachte dan ook niet bij de belastingdienst opgegeven dat zij gehuwd was.
Het niet vermelden van dit gegeven kan ertoe leiden dat een te laag bedrag aan belasting wordt opgegeven en het niet opgeven strekte er ook toe dat te weinig belasting werd geheven (onder meer) nu telkens als eigen woning werd opgegeven de woning aan de [adres 3] te Nijmegen, terwijl verdachte feitelijk in deze woning niet haar hoofdverblijf had.
Zoals hiervoor bij de bespreking van feit 1 overwogen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank werkzaamheden verricht met betrekking tot en in het kader van de verhuur van verschillende woningen en heeft zij huurinkomsten ontvangen. De vraag is of verdachte deze inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden had moeten opgeven of dat sprake is van inkomsten uit normaal vermogensbeheer.
De belastingkamer van deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 oktober 2011 (AWB AWB 06/5341, 08/5343, 08/5345 en 08/5346) hierover overwogen dat de belastinginspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door verdachte persoonlijk verrichte werkzaamheden ter zake van de (kamer)verhuur, de werkzaamheden die bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk zijn te boven zijn gegaan en dat die werkzaamheden naar aard en omvang bezien als doelstelling hadden het behalen van het –redelijkerwijs te verwachten- bovengemiddelde rendement. Van normaal vermogensbeheer kan derhalve niet worden gesproken.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft deze voorgaande overweging van de rechtbank in haar uitspraak van 12 februari 2013 (nummers 11/00760,11/00761,11/00762 en 11/00763) overgenomen
De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. De rechtbank verwijst hierbij naar de werkzaamheden en de inkomsten als besproken onder feit 1.
De verdediging heeft zich beroepen op een pleitbaar standpunt. De belastingkamer van deze rechtbank heeft ten aanzien van de vraag of sprake is van een pleitbaar standpunt in haar uitspraak van 13 oktober 2011 (AWB AWB 06/5341, 08/5343, 08/5345 en 08/5346) het volgende overwogen:
“De jurisprudentie inzake de kwalificatie van inkomsten voortvloeiende uit de exploitatie van onroerende zaken als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of inkomsten uit sparen en beleggen (normaal vermogensbeheer) is feitelijk. Op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval dienen de inkomsten te worden gekwalificeerd. Vaak is sprake van een zeer dunne scheidslijn tussen de diverse bronnen.
Dit in ogenschouw nemende zal de rechtbank het standpunt van eiseres dat de in Nederland gelegen onroerende zaken als box-3 vermogen kwalificeren, als pleitbaar aanmerken zodat dit element bij de beoordeling van de vraag of de bewijslast dient te worden omgekeerd buiten beschouwing dient te worden gelaten.
Niet (ondubbelzinnig) blijkt dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in haar uitspraak van 12 februari 2013 (nummers 11/00760,11/00761,11/00762 en 11/00763) hier anders over heeft geoordeeld.
De rechtbank gaat er gelet op voornoemde uitspraken in het voordeel van verdachte vanuit dat zij met betrekking tot het opgeven van de inkomsten uit verhuur een pleitbaar standpunt heeft. Dit staat naar het oordeel van de rechtbank in de weg aan het aannemen van het opzettelijk onjuist doen van de belastingaangiften op dit punt.
Het oordeel van de belastingkamer van de rechtbank raakt verdachtes opzet ten aanzien van het niet opgeven dat zij gehuwd was en niet duurzaam gescheiden niet.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
verdachte op tijdstippen in de periode van 31 juli 2001 tot en met 4 september 2006, in de gemeente Nijmegen, telkens in strijd met een verdachte krachtens wettelijk
voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of de Toeslagenwet, opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verstrekken, immers heeft verdachte telkens niet aan genoemde instantie gemeld - zakelijk weergegeven- dat verdachte een economische eenheid heeft gevormd met en een (duurzame) gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met en heeft samengewoond met [medeverdachte] op de [adres 1] te Nijmegen en dat verdachte (bedrijfsmatig) werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en (bedrijfsmatig) inkomsten (uit arbeid en/of als zelfstandige) heeft genoten terwijl deze feiten kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf zulks terwijl verdachte wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte en/of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming;
3.
verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 14 april 2005 te Nijmegen of elders in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2002 en 2003 en 2004 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Nijmegen en/of Heerlen ingeleverde aangiftebiljetten inkomstenbelasting over genoemde jaren telkens een te laag belastbaar bedrag, althans telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 60 uren werkstraf subsidiair 30 dagen hechtenis. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de hoogte van het benadelingbedrag en de periode waarin de strafbare feiten zijn gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft gepleit voor een matiging van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf gelet op schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) vanwege schending van de redelijke termijn. Ook heeft de raadsvrouwe gewezen op het geringe benadelingbedrag, het feit dat verdachte nimmer voor soortgelijke feiten is veroordeeld en het feit dat verdachte al geruime tijd te lijden heeft onder psychische klachten.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
  • de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 2 juli 2013 en
 een retourzending rapportageverzoek van de Reclassering Nederland, gedateerd 27 januari 2010.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gedurende een lange periode, terwijl zij een uitkering genoot op grond van de WAO en de Toeslagenwet, geen melding gemaakt van het feit dat zij gehuwd was en niet duurzaam gescheiden leefde van haar man en evenmin van de werkzaamheden die zij verrichtte met betrekking tot de verhuur van een aantal woningen waarover zij en haar echtgenoot beschikten noch van de inkomsten daaruit. Zij heeft hierdoor ten onrechte bedragen aan uitkering ontvangen en heeft zich daarmee gedurende zes jaren verrijkt ten koste van de samenleving. Tevens heeft zij een lange periode onjuiste belastingaangiften gedaan.
Dit zijn ernstige feiten. Een dergelijke handelwijze ondermijnt het stelsel van sociale zekerheid en de onderlinge solidariteit waarop degenen die daar terecht aanspraak op maken en zich wel aan de daarvoor geldende regels houden, moeten kunnen rekenen. Daarbij zijn de gemeente Nijmegen en de Staat benadeeld.
De rechtbank merkt op dat bij de tenlastegelegde feiten 1 en 3 niet te bepalen is wat de omvang van het nadeel is.
Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu verdachte op 4 september 2006 voor het eerst gehoord is omtrent de tenlastegelegde feiten en de eerste zitting pas op 6 november 2008 is geweest. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een dergelijke overschrijding rechtvaardigen. Het oponthoud van daarna kan naar het oordeel van de rechtbank slechts beperkt voor rekening van het openbaar ministerie komen nu de verdediging bij brief van 21 oktober 2008 een aantal onderzoekswensen heeft gedaan en bij brief van 21 april 2010 heeft verzocht te bepalen dat de behandeling van de strafzaak eerst na de uitspraak van de belastingkamer zal worden voortgezet, gelet op de verwevenheid van de strafzaak met de belastingzaak. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat de redelijke termijn is geschonden en zal daarom conform de jurisprudentie minimaal 10% van het uitgangspunt van de straf worden afgetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen een werkstraf een passende straf is. Gelet op de lange periode waarin verdachte de fraude heeft gepleegd en de wijze waarop verdachte de fraude heeft weten te verhullen, zal de rechtbank ten nadele van verdachte afwijken van de straf zoals door de officier van justitie geëist. De rechtbank ziet ook geen aanleiding, gelet op de verwevenheid van beide zaken, onderscheid te maken in de strafoplegging tussen verdachte en haar echtgenoot. Hetgeen ter terechtzitting is gesteld omtrent de psychische toestand van verdachte kan hieraan niet afdoen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een werkstraf van 140 uur, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, passend en geboden is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een werkstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a,14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63, 91, 227b van het Wetboek van Strafrecht en artikel 68 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaalt dat van deze werkstraf
40 (veertig) urenniet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden verricht. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast en stelt deze vervangende hechtenis vast op
60 (zestig) dagen, waarvan
40 (veertig) dagenzien op het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf en
20 (twintig) dagenop het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht, zijnde 4 (vier) uren ( 2 (twee) dagen)
Aldus gewezen door:
mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. G.M.L. Tomassen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 augustus 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de FIOD-ECD, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 37902, gesloten op 10 oktober 2006 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld. Tevens is het bewijs terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2], van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), dossiernummer 160499/397274, gesloten op 5 maart 2007 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld (hierna: de bovengenoemde processen-verbaal genoemd).
2.Het schriftelijk bescheid zijnde de beschikking tot toekenning van een WAO-uitkering d.d. 15 mei 2011, bijlage 11 bij bovengenoemde processen-verbaal, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2013.
3.Het schriftelijk bescheid zijnde beschikking tot toekenning van een toeslag op grond van de Toeslagenwet, d.d. 20 september 2002, bijlage 13 bij bovengenoemde processen-verbaal, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2013.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2013.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2013.
6.Schriftelijk bescheid zijnde de aanvraag WAO-uitkering, bijlage 10 bij bovengenoemde processen-verbaal.
7.Schriftelijk bescheid zijnde het aanvraagformulier Toeslagenwet, bijlage 12 bij bovengenoemde processen-verbaal.
8.Procesverbaal Werknemersfraude pagina 38, alsook schriftelijke bescheiden inhoudende een brief van UWV Cadans met verzoek om inlichtingen, door verdachte ondertekend op 5 juli 2003 en een brief van het UWV Cadans met verzoek om inlichtingen, door verdachte ondertekend op 12 juli 2002, bijlage 12 van bovengenoemde processen-verbaal.
9.Schriftelijk bescheid zijnde de aanvraagformulieren “bewaar- en doorzendservice” en de schriftelijke bevestigingen van TPGPost, bijlage 111 bij bovengenoemde processen-verbaal.
10.Een geschrift houdende de verklaring van [getuige 1], pagina’s.178-179.
11.Een geschrift houdende de verklaring van [getuige 2], pagina’s151-153.
12.Een geschrift houdende de verklaring van [getuige 3], pagina’s.155-157.
13.Een geschrift houdende de verklaring van [getuige 4], pagina’s158-160.
14.Verklaring van verdachte ter terechtzitting 1 augustus 2013.
15.Het proces-verbaal samenleving, opgemaakt door [verbalisant 2], gedateerd 24 augustus 2006, pagina’s 131-138.
16.Het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 5], opgemaakt op 5 maart 2009.
17.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], pagina’s 220-225.
18.Aangiftes inkomstenbelasting met betrekking tot de jaren 2002, 2003 en 2004 t.n.v. [verdachte], bijlages 162,163 en 164 bij bovengenoemde processen-verbaal en verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2013.
19.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 augustus 2013.
20.Een geschrift houdende de verklaring van [verdachte], pagina’s178-179.
21.Een geschrift houdende de verklaring van [getuige 2], pagina’s.151-153.
22.Een geschrift houdende de verklaring van [getuige 3], pagina’s155-157.
23.Een geschrift houdende de verklaring van [getuige 4], pagina’s158-160.
24.Het proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 7], opgemaakt op 5 maart 2009.
25.een schriftelijk bescheid inhoudende het uittreksel uit het huwelijksregister, gedagtekend 21 november 2005, bijlage 19 bij bovengenoemde processen-verbaal.
26.Schriftelijke bescheiden, zijnde het kasboek opgenomen in bijlage 115 bij bovengenoemde processen-verbaal .