Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[naam 1],
[naam 2],
[naam 3],kantoorhoudende te Deventer respectievelijk Zwolle,
handelend in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROCOMMERCE RECREATIE B.V.,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. D.M. de Knijff te ‘s-Gravenhage,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 januari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2013.
2.De feiten
ECR hield tot 6 december 2011 alle aandelen in De Roskam.
“(…)Wij hebben verschillende keren met elkaar gesproken over de mogelijkheden omHotel- restaurant De Roskam te vervreemden, waarbij je pas in een later stadium hebt aangegeven zelf geïnteresseerd te zijn. Zowel je moeder als ik vinden het niet verstandig dat je De Roskam overneemt. Het is in de afgelopen jaren gebleken dat het niet mogelijk is een gezonde exploitatie te bewerkstelligen (…). De omzet is in de jaren na de renovatie toegenomen, echter, de personele kosten hangen als een molensteen om de onderneming heen. Zowel [naam 6] als later [naam 7] hebben met hun adviezen weinig kunnen bereiken. Ik weet dat je gemotiveerd bent, maar om je in een avontuur te storten, waarbij je, in het gunstigste geval, op jaarbasis negatief blijft draaien, zij het in het begin beperkt, is niet wenselijk voor iemand met jouw instelling en leeftijd.
“(…)De Roskam is, zoals je zelf zegt "jouw ding" (…) jouw idee om [naam 8] als financieel adviseur in te schakelen, vind ik uitstekend.
“(…)overwegende:- Eurocommerce Recreatie heeft per heden een vordering op De Roskam ad € 4.909.800,- uit hoofde van een rekening-courant verhouding en ter leen verstrekte bedragen, deze vordering hierna te noemen:de Vordering;
“ (…)IV. KOOPSOM.De koopsom voor de Aandelen bedraagt een euro (€ 1,00).Bij de bepaling van de hoogte van de koopsom is uitgegaan van de hoogte van het eigen vermogen van de Vennootschap[De Roskam, rechtbank]
per vijf december tweeduizend elf, derhalve na de op vijf december tweeduizend elf door de Verkoper gedane agiostorting (waarbij het bedrag van de agiostorting is verrekend met de vordering welke Verkoper per vijf december tweeduizend elf nog had op de Vennootschap uit hoofde van een rekening-courant verhouding en ter leen verstrekte bedragen) en waarbij rekening is gehouden met het negatieve resultaat van de Vennootschap in het lopende boekjaar en de bij de Vennootschap aanwezige badwill (…).”
“(…)Refererend aan ons telefonisch onderhoud van vorige week en gisteren, richt ik mij tot u.
”(…)Eurocommerce is de afgelopen drie weken in een voor de onderneming negatieve spiraal terecht gekomen die, als we niet oppassen, leidt tot het eind van de onderneming. Door het niet verkrijgen van de faciliteiten zijn er drie objecten, Odyssée en Hercules te Deventer en Meander 1051 te Arnhem, niet afgenomen. Wij hebben respijt gekregen tot vrijdag 9 december a.s. om het pand Hercules af te nemen en een week later, 14 december a.s., het pand Meander. Indien wij op deze data niet afnemen vervallen per direct boetes die wij hebben moeten accepteren om deze latere afname te bewerkstelligen. Met betrekking tot het pand Odyssée loopt een sommatie, waarbij Eurocommerce een boete van € 100.000,-- per dag dient te betalen.
Bij deze brief hebben de curatoren alle kredieten van ECR aan De Roskam per direct opgezegd en De Roskam gesommeerd om aan de curatoren binnen drie dagen een bedrag van € 4.909.800,-- te betalen. De Roskam heeft aan deze sommatie niet voldaan.
3.De vordering in conventie
5 december 2011 bij buitengerechtelijke verklaring van 14 augustus 2012 door de curatoren rechtsgeldig zijn vernietigd;
€ 4.909.800,--, vermeerderd met de overeengekomen rente van 4% over een bedrag van
€ 3.840.694,-- vanaf 1 januari 2011 tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de overeengekomen rente van 5,45% over een bedrag van € 815.625,-- vanaf
1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 100.000,-- per dag dat [Naam Beheer BV] en/of De Roskam niet (volledig) aan dit gebod hebben voldaan, zulks met een maximum van € 5.000.000,--;
De Roskam indien deze inschrijving en doorhaling niet binnen één week na betekening van het vonnis mochten zijn verricht,
€ 100.000,-- per dag dat zij niet (volledig) aan dit gebod heeft voldaan, zulks met een maximum van € 5.000.000,--
4.Het verweer in conventie
a. de vorderingen in conventie zal afwijzen, althans de vorderingen slechts zal toewijzen zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan een dergelijke verklaring de voorwaarde zal verbinden dat de curatoren middels een bankgarantie zekerheid stellen tot het bedrag van de veroordeling, althans tot een bedrag van € 5.000.000,--, althans tot een door de rechtbank te bepalen bedrag;
b. de curatoren zal veroordelen in de kosten van deze procedure, aan De Roskam en [Naam Beheer BV] te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en -voor zover voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf meerbedoelde termijn voor voldoening, alsmede wegens nakosten tot een bedrag van
€ 131,-- dan wel, indien betekening plaatsvindt, van € 199,--.
5.De vordering in reconventie en het verweer
5.2. De curatoren concluderen dat de rechtbank de vordering in reconventie zal afwijzen met, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van De Roskam en [Naam Beheer BV] (des dat de één betalend de ander is bevrijd) in de proceskosten van het geding in reconventie, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
6.De beoordeling in conventie
“De curator kan ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen.”Op grond van lid 3 van dit wetsartikel heeft een vernietiging van een rechtshandeling om niet ten aanzien van de bevoordeelde, die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voor zover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.
“In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar vóór de faillietverklaring, wordt vermoed dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.”
De wetenschap van benadeling bestaat uit twee onderdelen: ten eerste de wetenschap dat de rechtshandeling benadelend is voor schuldeisers in geval van faillissement en ten tweede de wetenschap van een naderend faillissement van de schuldenaar. Van dit laatste is sprake indien ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien.
e agiostorting
d.d. 6 oktober 2011 en 20 oktober 2011 niet worden afgeleid dat ECR zich jegens
De Roskam heeft verplicht een agiostorting (van € 4.909.800,--) te verrichten. Uit die brieven blijkt niet dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen ECR en [Naam Beheer BV]. In die brieven is slechts sprake van voorstellen/mogelijkheden en dat is niet een op een overeenkomst berustende verplichting. Ook overigens zijn geen feiten gesteld waaruit een dergelijke verplichting volgt. Het feit dat in de overeenkomst van 5 december 2011 (productie 6 van de curatoren) De Roskam aan ECR finale kwijting heeft verleend
“voor betaling van de vordering tot nadere storting van een bedrag ad € 4.909.800,-”, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat ECR zich voordien jegens De Roskam zou hebben verbonden om een agiostorting ter grootte van dat bedrag te verrichten. Er is derhalve sprake van een onverplichte rechtshandeling.
6.6. De Roskam en [Naam Beheer BV] hebben aangevoerd dat de lening van ECR aan
De Roskam geen reële lening betrof, maar dat in feite sprake was van kapitaalverstrekking (zonder dat aanspraak werd gemaakt op terugbetaling). Dat laat zich evenwel niet rijmen met het feit dat deze “kapitaalverschaffing” in de jaarstukken van De Roskam is opgenomen als kortlopende schuld in rekening-courant en het feit dat de curatoren onweersproken hebben aangevoerd dat deze omschrijving correspondeert met de boeken van ECR. De ter zitting door De Roskam en [Naam Beheer BV] gegeven verklaring dat het bij concern-financiering gebruikelijk is om kapitaalverschaffing in de boeken op te nemen als vordering respectievelijk schuld in rekening-courant, terwijl het niet om een reële vordering/schuld gaat, overtuigt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet. Ook is in deze niet van doorslaggevend belang dat ECR kennelijk nimmer jegens De Roskam aanspraak heeft gemaakt op aflossing van deze schuld alsmede dat daadwerkelijke rentebetalingen ter zake door De Roskam nimmer hebben plaatsgevonden. Wat dit laatste betreft wordt overigens opgemerkt dat deze renteverplichtingen op de rekening-courant ten laste van De Roskam werden bijgeschreven. Tot slot hebben de curatoren ter comparitie met recht opgemerkt dat een loutere kapitaalverstrekking zich niet laat rijmen met de vestiging van een hypotheek op het bedrijfspand. De hypotheek strekte immers tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen die De Roskam jegens de holding en ECR had. Indien het geen serieuze geldlening zou zijn, bestaat ook geen behoefte aan voormelde zekerheid.
Uit de hiervoor onder 2.8. weergegeven brief van 5 december 2011 kan worden afgeleid dat de schulden van De Roskam aan ECR ad in totaal € 4.909.800,-- met de agiostorting werden verrekend, zodat De Roskam geen schuld meer had aan ECR.
Daar waar als gevolg van de uitwerking van de agiostorting De Roskam werd bevrijd van een reële schuld aan ECR, terwijl daar voor ECR niets tegenoverstond, is sprake van een onverplichte rechtshandeling om niet.
d.d. 6 oktober 2011 kan om dezelfde redenen als hiervoor onder 6.5. zijn gegeven niet worden afgeleid dat ECR zich jegens De Roskam heeft verplicht om afstand te doen van haar hypothecaire zekerheid. Ook deze rechtshandeling is onverplicht verricht en nu daar voor ECR geen contraprestatie van De Roskam tegenover stond, is sprake van een rechtshandeling om niet.
“Als je toch echt de stap wilt nemen, dan heb jij mijn zegen.”, zeggen niet méér dan dat [naam 4] zijn dochter niet langer wil ontraden om De Roskam over te nemen.
Van een perfecte overeenkomst ter zake van de overname van de aandelen in De Roskam was op 20 oktober 2011 dan ook nog geen sprake. Dat die overeenkomst nadien wel is gesloten, is gesteld noch gebleken.
Dit betekent dat de overdracht (op 6 december 2011) van de aandelen in De Roskam, door ECR aan [Naam Beheer BV] een onverplichte rechtshandeling is.
6.9. Anders dan [Naam Beheer BV] heeft aangevoerd, kan de door [Naam Beheer BV] voor de aandelen betaalde prijs van één euro niet als een reële koopprijs worden aangemerkt.
Daartoe is het navolgende redengevend.
Uit de hiervoor onder 2.5. en 2.6. weergegeven brieven van 6 oktober 2011 en van
20 oktober 2011), kan worden afgeleid dat [naam 4] bepaald niet enthousiast was over het plan van zijn dochter om De Roskam over te nemen. [naam 4] beschouwde De Roskam als een structureel verlieslatende onderneming met geen dan wel weinig toekomstperspectief. Voor de hand ligt dat [naam 4] aan zijn dochter geen onderneming wilde overdragen die in feite technisch failliet was. Tegen deze achtergrond moet de zin:
“Daarnaast dient de schuld die De Roskam heeft aan Eurocommerce te worden omgezet in een agiostorting.”worden gelezen. De curatoren hebben immers in de dagvaarding onweersproken gesteld dat De Roskam als gevolg van de agiostorting een positief eigen vermogen van circa € 3.500.000,-- kreeg (welk bedrag door de curatoren in hun conclusie van antwoord in reconventie is gepreciseerd tot € 3.904.035,--, hetgeen door De Roskam ter comparitie niet is tegengesproken), terwijl het eigen vermogen van De Roskam zonder die storting (aanzienlijk) negatief was. Daardoor werd de uitgangspositie voor [naam 5] aanmerkelijk beter, dan zonder die storting het geval zou zijn geweest.
De Roskam. Eerst daarna zijn de aandelen in De Roskam door ECR overgedragen aan [Naam Beheer BV]. Daarnaast geldt dat -ofschoon de ING bank bijna één miljoen euro had te vorderen van ECR (waarvoor de bank een hypothecaire zekerheid tot 1,6 miljoen euro had op het bedrijfspand)- het pand bij executoriale verkoop circa € 1.850.000,-- zou kunnen opbrengen. Dit blijkt uit de bij productie 16 van de curatoren gevoegde verklaring van de bij de Nederlandse Vereniging van Makelaars aangesloten taxateurs G.J.J. Hendriks RT en
M.J. Turenhout RT MSc van 17 september 2012. [Naam Beheer BV] heeft de inhoud van deze verklaring onvoldoende gemotiveerd betwist. In deze moet er dan ook vanuit worden gegaan dat het bedrijfspand een substantiële overwaarde bezat.
Het mag zo zijn dat De Roskam structureel verlieslatend was, maar zonder deugdelijke toelichting, die niet is gegeven, valt niet goed in te zien waarom met het snijden in de kosten, enige investeringen en een ander marketing-concept van bedoelde horeca-onderneming niet (op termijn) weer een gezonde winstgevende onderneming te maken zou zijn. De curatoren hebben met recht aangevoerd dat de door [naam 4] in zijn brief van
20 oktober 2011 genoemde “badwill” niet is geconcretiseerd, zodat daar niet zonder meer van kan worden uitgegaan.
[naam 5] heeft -na raadpleging van adviseurs- de onderneming overgenomen, ondanks dat deze al jaren structureel verlieslatend was. [naam 5] was van mening (zie conclusie van antwoord onder 23.) dat het hotel/restaurant na een aantal jaren winstgevend kon worden gemaakt. Dit is een contra-indicatie voor de stelling dat de onderneming in feite niets waard was, ofschoon in deze bepaald niet kan worden uitgesloten dat emotionele motieven bij [naam 5] een belangrijke rol hebben gespeeld bij de beslissing om de zaak over te nemen. Daarmee is het nog geen hopeloos avontuur geworden. Dat de Pier in Scheveningen recent ook voor één euro is verkocht, zoals [Naam Beheer BV] ter zitting heeft aangevoerd, wil nog niet zeggen dat één euro voor de aandelen in De Roskam ook een reële prijs is. Een en ander wordt in het licht van het vorenstaande niet anders indien wordt meegegaan in de stelling van [Naam Beheer BV] dat met de koop van de aandelen in wezen een verlies over 2011 van ruim € 300.000,-- werd meegekocht. Ook na aftrek van het verlies over 2011 resteerde voor De Roskam nog een positief eigen vermogen van meer dan drie miljoen euro.
De verkoop van de aandelen in De Roskam voor een bedrag van één euro wordt dan ook aangemerkt als een onverplichte rechtshandeling om niet.
de (nadelige) gevolgen ervan in onderling verband moeten worden beoordeeld (Hoge Raad 19 december 2008, NJ 2009, 220). Als gevolg van de drie aangevallen rechtshandelingen zijn de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers in het faillissement van ECR slechter dan het geval zou zijn geweest indien die rechtshandelingen achterwege zouden zijn gebleven. Immers, zonder de agiostorting en de verrekening, zou ECR een vordering van
€ 4.909.800,-- op De Roskam hebben gehad. De curatoren hebben onweersproken gesteld dat het hypotheekrecht tot zekerheid strekt voor de terugbetaling van onder meer hetgeen ECR van De Roskam uit hoofde van verleende en/of te verlenen kredieten in rekening-courant te vorderen heeft of mocht hebben, een en ander tot een maximum van
€ 6.300.000,--. Zonder vrijgave van het hypotheekrecht zou ECR, indien betaling door
De Roskam zou uitblijven, bij voorrang verhaal hebben kunnen nemen op het bedrijfspand, dat na verhaal van de vordering van de ING nog overwaarde zou hebben. Tot slot is aannemelijk dat de door ECR gehouden aandelen in De Roskam meer waard zijn dan één euro. Deze rechtshandelingen leiden, indien deze in onderling verband en samenhang worden beschouwd, tot benadeling van de schuldeisers in geval van faillissement van ECR. Immers, ECR verloor haar positie als crediteur/aandeelhoudster en zekerheidsgerechtigde, waarna De Roskam eigendom van [Naam Beheer BV] werd, zonder dat laatstgenoemde daarvoor een reële tegenprestatie aan ECR behoefde te leveren. In deze is niet relevant dat het door ECR afstoten van De Roskam voor ECR voordelig was, omdat zij De Roskam niet verder behoefde te financieren en niet behoefde te vrezen voor claims van schuldeisers van
De Roskam indien zij de financiering zou staken en de rekening-courant schuld van
De Roskam zou opeisen. Afstoting van De Roskam leidt niet tot een vermeerdering van het voor verhaal vatbare vermogen van ECR. Hooguit zou gezegd kunnen worden dat de afstoting van De Roskam tot gevolg heeft dat de vermogenspositie van ECR niet (verder) verslechtert. Bovendien miskent De Roskam in deze dat de rechtshandelingen in onderling verband en samenhang moeten worden beschouwd, zodat het niet aangaat er één element (het afstoten van De Roskam) uit te lichten ten betoge dat van benadeling van schuldeisers van ECR geen sprake zou zijn.
Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat op dit moment, het moment waarop over de vorderingen van de curatoren door de rechtbank wordt beslist, sprake is van een situatie waarin de schuldeisers van ECR niet meer (geheel) kunnen worden betaald. Hiermee staat de benadeling van de schuldeisers als gevolg van de omstreden rechtshandelingen van ECR vast.
Voor Eurocommerce, dat door [naam 4] wordt beschouwd als een eenmanszaak, werden de gevolgen van de crisis vanaf 2008 serieus merkbaar. Vanaf september 2008 vielen de verkopen van panden stil, waardoor circa 150 miljoen euro aan verkoopinkomsten niet kon worden gerealiseerd.
In 2011 werd steeds beter zichtbaar dat Eurocommerce het niet ging redden. Er werden geen panden meer verkocht. Ook substantiële huurtransacties in grotere projecten komen weinig voor. Medio november 2011 ontdekten FGH en Rabobank dat belangrijke door Eurocommerce aangeleverde documenten vermoedelijk zijn vervalst.
De bank weigerde vanaf november 2011 nieuwe kredieten aan Eurocommerce te verstrekken. Dit leidde tot een tekort aan liquide middelen. [naam 4] vreesde blijkens de (hiervoor onder 2.14. en 2.15. aangehaalde) brieven van 6 december 2011 voor het einde van Eurocommerce. Voor eind 2011 werd voor Eurocommerce een tekort van 9 miljoen euro verwacht. De totale schuld van Eurocommerce bij de banken bedroeg (circa) 200 miljoen euro. De kennis van haar (indirecte) directeur [naam 4] kan aan ECR worden toegerekend.
De rechtbank stelt vast dat het vorenstaande door De Roskam en [Naam Beheer BV] niet, althans niet voldoende gemotiveerd, is tegengesproken. Meer in het bijzonder hebben De Roskam en [Naam Beheer BV] niet gesteld dat hetgeen in bedoelde brieven van 6 december 2011 staat vermeld, bezijden de waarheid is. Waarop het door De Roskam en [Naam Beheer BV] ter zitting gestelde optimisme is gebaseerd dat na het schrijven van de hiervoor aangehaalde brieven van 6 december 2011 de Rabobank wel verder financiering zou willen verstrekken, is volstrekt onduidelijk. De situatie was op dat moment minst genomen kritiek te noemen en het dispuut met de bank over de valse handtekeningen was nog niet geëindigd. Gelet op de verwevenheid van ECR met Eurocommerce, betekende het einde van Eurocommerce tevens het einde van ECR. De Roskam en [Naam Beheer BV] hebben ter zitting niet weersproken de stelling van de curatoren (conclusie van antwoord in reconventie onder 51.) dat ECR in werkelijkheid geen positief vermogen had.
uitgegaan moet worden dat voor [naam 4] ten tijde van de eerder, op 6 december 2011, verrichte rechtshandelingen het faillissement van ECR en een tekort daarin niet met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien.
De curatoren hebben immers gesteld dat tussen [naam 4] en de Rabobank begin december 2011 een serieus geschil was gerezen, waarin de Rabobank [naam 4] ervan beschuldigde handtekeningen te hebben vervalst onder voor de bank essentiële stukken met betrekking tot een drietal door de Rabobank te financieren projecten. Dit is door De Roskam en [Naam Beheer BV] niet tegengesproken. De Roskam en [Naam Beheer BV] hebben weliswaar aangevoerd dat het hierbij om een individueel geschil ging tussen [naam 4] en de Rabobank, maar daar waar [naam 4] bij Eurocommerce in wezen alleen de volledige zeggenschap heeft, heeft een verdenking van malversaties jegens [naam 4] onvermijdelijk effect op de wijze waarop banken tegen Eurocommerce aankijken. Aannemelijk is dan ook dat indien NIBC op
19 december 2011 op de hoogte zou zijn geweest van het tussen [naam 4] en de Rabobank gerezen geschil en het feit dat de Rabobank had aangegeven geen verder krediet meer aan Eurocommerce te willen verstrekken, kredietverlening aan Eurocommerce, zeker in de orde van grootte als hier het geval is, achterwege zou zijn gebleven. De financiering door NIBC is dan ook om meerdere redenen niet doorslaggevend ten voordele van ECR (lees: [naam 4]).
Tegen deze achtergrond is de betwisting door De Roskam en [Naam Beheer BV] van de stelling van de curatoren dat voor ECR ten tijde van het verrichten van de rechtshandelingen het faillissement en een tekort daarin met een redelijke mate van waarschijnlijkheid waren te voorzien, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Bij deze stand van zaken worden De Roskam en [Naam Beheer BV] niet toegelaten tot tegenbewijs tegen het vermoeden dat bij ECR ten tijde van het verrichten van de rechtshandelingen wetenschap van benadeling aanwezig was. Dit heeft tot gevolg dat van die wetenschap moet worden uitgegaan.
heeft nog -onder verwijzing naar het in de NJ 1969, 310 gepubliceerde arrest van de Hoge Raad van 6 december 1968- gesteld dat bevoordeling vereist is om een rechtshandeling te kunnen vernietigen. Nu de casuspositie in dit arrest wezenlijk verschilt van de onderhavige casus, kan [Naam Beheer BV] aan dit arrest geen steun ontlenen voor de impliciete stelling dat de curatoren in het kader van een beroep op Pauliana zouden moeten stellen en bij tegenspraak bewijzen dat [Naam Beheer BV] door de overname van de aandelen in de Roskam voor een prijs van één euro welbewust is bevoordeeld. De wettelijke bepalingen met betrekking tot de Pauliana stellen een dergelijk eis niet. Het is aan [Naam Beheer BV] om aan te tonen dat zij door de rechtshandeling niet is gebaat. Daarin is zij niet geslaagd.
Bij een verklaring voor recht dat de aan voornoemde rechtshandelingen ten grondslag liggende besluiten van de algemene vergadering van aandeelhouders van ECR en die van De Roskam door de curatoren rechtsgeldig zijn vernietigd hebben de curatoren naast de hiervoor gegeven verklaring voor recht, geen rechtens te respecteren belang, althans dat hebben de curatoren niet duidelijk gemaakt, zodat ter zake afwijzing zal volgen.
De Roskam aan ECR, werkt op grond van artikel 3: 53 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat de vordering van ECR op De Roskam ad € 4.909.800,-- tot het vermogen van ECR is blijven behoren.
Onderdeel van deze vordering is een saldo in rekening-courant dat per eind 2010
€ 3.840.694,-- bedroeg. Zoals hiervoor onder 6.6. is overwogen betreft het hier een reële vordering. Op grond van het bepaalde in artikel 6:140 lid 1 BW is het saldo op ieder moment verschuldigd. Uit de stelling van De Roskam dat er sprake is van een achtergestelde lening als bedoeld in artikel 3:277 BW, omdat het nooit de intentie van ECR is geweest dat de lening terugbetaald zou worden, volgt niet dat de vordering niet opeisbaar is. Bij de overeenkomst van achterstelling behoudt de schuldeiser integraal zijn verhaalsrecht, doch met een lagere rang dan de wet toekent. Dat zegt dus niets over de opeisbaarheid van de vordering. De curatoren zijn op grond van artikel 68 Fw belast met beheer en vereffening van de boedel. De curatoren oefenen daarbij de vermogensrechten van ECR uit. De curatoren hebben, daar zij de positie van de schuldenaar, ECR, overnemen, in het algemeen dezelfde vermogensrechtelijke rechten en verplichtingen als ECR vóór haar faillissement. De positie van de curatoren is echter wezenlijk anders dan de positie van ECR vóór haar faillissement, hetgeen betekent dat de curatoren in het belang van de boedel handelingen mogen verrichten, die ECR vóór haar faillissement wellicht niet zou mogen verrichten, op straffe van aansprakelijkheid jegens crediteuren. Dat ECR nimmer jegens De Roskam aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling van de lening, is dan ook onvoldoende om de curatoren het recht te ontzeggen om in het belang van de boedel het saldo in rekening-courant, dat kennelijk na 1 januari 2011 is opgelopen, op te eisen. De enkele omstandigheid dat opeising van de vordering tot het faillissement van De Roskam zou kunnen leiden, betekent niet dat opeising van die vordering door de curatoren onrechtmatig is jegens
De Roskam. Betalingsonmacht van de schuldenaar is immers geen relevante omstandigheid die aan opeising van de vordering in de weg staat. Zoals hierna nog zal worden overwogen, achten de curatoren een faillissement van De Roskam niet in het belang van de boedel en streven zij naar verkoop van De Roskam.
De Roskam heeft nog gesteld dat ECR jarenlang aan De Roskam krediet heeft verstrekt en verliezen van De Roskam heeft aangezuiverd, waardoor bepaalde verwachtingen zijn gewekt bij eventuele crediteuren, maar dat is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de curatoren onrechtmatig handelen jegens de schuldeisers van De Roskam door het huidige saldo in rekening-courant van De Roskam op te eisen. Het is overigens aan de -niet in de onderhavige procedure betrokken- schuldeisers van De Roskam (of, ingeval van haar faillissement, de curator) om, indien daartoe gronden zijn, actie richting de curatoren te ondernemen.
De Roskam van € 815.625,-- heeft De Roskam aangevoerd dat deze vordering voortvloeit uit de lening met een looptijd van 20 jaar die de holding in november 2003 aan De Roskam heeft verstrekt alsmede dat dit krediet thans nog niet opeisbaar is.
Een en ander is door De Roskam niet weersproken. De Roskam heeft evenmin tegengesproken dat het ten aanzien van de jaarlijkse betalingsverplichting van De Roskam gaat om fatale termijnen. Dit betekent dat ten aanzien van 2012 tijdige nakoming niet meer mogelijk is en De Roskam aldus in verzuim verkeert. De curatoren hebben dan ook met recht bij conclusie van antwoord in reconventie (onder 65.) de overeenkomst van geldlening ad € 815.625,-- ontbonden. De curatoren kunnen thans jegens De Roskam aanspraak maken op betaling van voormeld bedrag. De gevorderde aanvullende schadevergoeding, die door de curatoren is gesteld op de overeengekomen rente van 5,45% vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, is niet toewijsbaar. Deze vordering komt immers in wezen neer op een vordering tot nakoming van de geldleningovereenkomst. Nu de overeenkomst is ontbonden kan daarvan geen nakoming worden gevorderd. De verwijzing naar artikel 6:85 BW kan de curatoren niet baten, nu dit wetsartikel niet van toepassing is op verbintenissen tot betaling van een geldsom.
De Roskam, achteraf bezien, het vermogen van ECR nimmer hebben verlaten. De vernietiging heeft goederenrechtelijke werking, in ieder geval jegens [Naam Beheer BV]. Dit betekent dat de onder 3.1.III primair gevorderde verklaring voor recht zal worden uitgesproken. De curatoren hebben voor dat geval aangegeven dat zij de overige onderdelen van de vordering onder 3.1.III laten vallen.
- dagvaarding € 76,17
- griffierecht € 3.354,00
- salaris advocaat €
19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.
heeft ter zitting bij monde van [naam 5] nog gesteld dat indien de curatoren De Roskam hangende het hoger beroep zouden verkopen, het hotel-restaurant voor haar definitief verloren is gegaan. Anders dan [Naam Beheer BV] heeft aangevoerd, is dat onvoldoende om aan dit vonnis de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te onthouden. Het belang van de curatoren bij het realiseren van een zo hoog mogelijk actief ten behoeve van de schuldeisers van ECR weegt in deze zwaarder dan het belang van [Naam Beheer BV] bij behoud van het hotel-restaurant en het belang van de werknemers van De Roskam bij behoud van hun baan. De curatoren hebben overigens in hun conclusie van antwoord in reconventie (onder 68.) aangevoerd dat zij niet van plan zijn om De Roskam te laten failleren. De curatoren achten verkoop van De Roskam aan een derde in het belang van de boedel bij een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst de aangewezen weg. De curatoren hebben aangegeven dat zij dit een reële optie achten.
Het vonnis zal dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, behoudens ten aanzien van de verklaringen voor recht alsmede de indeplaatstreding van dit vonnis, omdat deze dicta geen voor tenuitvoerlegging vatbare titels opleveren.
Gelet op voormelde toezegging van de curatoren bestaat geen reden om aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring de voorwaarde tot zekerheidstelling te verbinden.
7.De beoordeling in reconventie
8.De beslissing
€ 4.909.800,-- (vier miljoen negenhonderdnegenduizend achthonderd euro), vermeerderd met de contractuele rente van 4% per jaar over een bedrag van € 3.840.694,-- met ingang van 1 januari 2011 tot de dag van volledige betaling,
14 augustus 2012, niet tot het vermogen van [Naam Beheer BV] (zijn gaan) behoren en eigendom vanEurocommerce Recreatie B.V. zijn gebleven,
€ 50.000,-- per overtreding,