ECLI:NL:RBGEL:2013:2142

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_5969
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag loonbelasting en proceskostenvergoeding in verband met privégebruik auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere over een naheffingsaanslag loonheffingen. De naheffingsaanslag was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006, waarbij de inspecteur een bedrag van € 10.353 had vastgesteld, inclusief een boete van € 517 en heffingsrente van € 1.908. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd, maar dat de inspecteur ambtshalve de cataloguswaarde van de auto had moeten verlagen, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 10.132, de heffingsrente tot € 1.867 en de boete tot € 506. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de inspecteur tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 944.

De zaak ontstond na een boekenonderzoek waarbij de inspecteur vaststelde dat eiseres geen deugdelijke kilometeradministratie had overgelegd om aan te tonen dat de auto minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden was gebruikt. Eiseres stelde dat de naheffingsaanslag voortijdig was opgelegd en dat de kilometeradministratie wel degelijk deugdelijke gegevens bevatte. De rechtbank oordeelde echter dat de kilometeradministratie niet overtuigend was en dat de inspecteur terecht had geconcludeerd dat de auto voor privédoeleinden was gebruikt. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij eiseres lag en dat de overgelegde gegevens niet voldoende waren om aan te tonen dat de auto minder dan 500 kilometer privé was gebruikt. De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/5969
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 6 augustus 2013
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Almere, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft, met een dagtekening van 10 november 2011, aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].A.01.6516) loonheffingen opgelegd van € 10.353, alsmede bij beschikking een boete van € 517. Tevens is bij beschikking € 1.908 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2012 de naheffingsaanslag loonheffingen en de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 november 2012, ontvangen door de rechtbank op 29 november 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
In verband met een neerwaartse bijstelling van de cataloguswaarde van de auto heeft verweerder bij verminderingsbeschikking van 11 februari 2013 de naheffingsaanslag loonheffingen verminderd tot € 10.132 en de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking verminderd tot € 1.867 respectievelijk € 506.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2013 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door mr. [gemachtigde], advocaat. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B].

2.Feiten

2.1
[X] B.V. (voorheen [G] B.V.) is opgericht op 28 augustus 1990. De heer [A] (hierna: [A]) was in 2006 directeur, enig aandeelhouder en werknemer van eiseres.
2.2
Eiseres heeft tijdig aangifte loonheffingen gedaan over het jaar 2006. Hierbij is geen bijtelling privé-gebruik auto aangegeven.
2.3
Op 22 juli 2009 is een boekenonderzoek bij eiseres aangekondigd. Dit boekenonderzoek is op 9 september 2009 aangevangen, door de controlemedewerkers [C] en [D] (hierna: [D]). Bij brief van 15 maart 2011 heeft [D], onder meer met betrekking tot het privé-gebruik auto, aanvullende vragen gesteld aan eiseres.
2.4
Van het boekenonderzoek is met dagtekening 31 oktober 2011 een rapport opgemaakt. Daarin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Privégebruik auto
Door de inhoudingsplichtige wordt een auto met het volgende kenteken aan de heer [A] ter beschikking gesteld:
[00-AA-BB]
[A]
[001]
01-01-2006 tot
25-09-2007
€ 90.500
Geen bijtelling
Kenteken
Berijder
BSN/sofinr.
Periode
Fisc. Waarde
Opmerkingen
In het jaar 2009 is een kilometeradministratie bijgehouden. Voor de andere jaren is geen kilometeradministratie bijgehouden.
(…)
Gedurende het onderzoek heeft een uitbreiding plaatsgevonden ten aanzien van het privé gebruik auto over de loontijdvakken 2006 tot en met 2008 evenals januari 2010 tot en met september 2010. Ook is middels de brief van 18 oktober 2010 verzocht om de kilometeradministratie over de hiervoor genoemde perioden te verstrekken. Deze kilometeradministraties zijn tijdens het onderzoek niet ontvangen.
(…)
De conclusie die getrokken dient te worden is dat de inhoudingsplichtige aan de heer [A] een auto ter beschikking heeft gesteld over de loontijdvakken januari 2006 tot en met september 2010 en dat niet gebleken is dat minder dan 500 kilometer privé met deze auto gereden is.
(…)
Boete bij naheffen (2006 en 2007)
(…)
Deze verzuimboete wordt opgelegd op grond van artikel 67c van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) in samenhang met hoofdstuk III van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
Op grond van paragraaf 24a, lid 3d van het BBBB bedraagt de verzuimboete 5% tot het wettelijk maximum van artikel 67c, eerste lid, Awr indien het belastingbedrag alsnog middels de vrijwillige verbetering wordt betaald.
De correcties genoemde onder hoofdstuk 4.1 (Correcties) van dit rapport worden derhalve afgedaan met een boete van 5%.
(…)
Akkoordverklaring inhoudingsplichtige
De bevindingen uit het onderzoek zijn besproken met de heer [A] en de heer [gemachtigde]. De heer [A] en de heer [gemachtigde] zijn ook in de gelegenheid gesteld te reageren op het onderdeel privé gebruik auto. Tot op heden is door mij geen beantwoording op mijn vragen van maart 2011 ontvangen, besloten is het onderzoek af te ronden. (…)”
2.5
Naar aanleiding van zijn bevindingen, zoals vastgelegd in het controlerapport, heeft verweerder met dagtekening 10 november 2011 een naheffingsaanslag met een verzuimboete opgelegd.
2.6
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslag.
2.7
In de bezwaarfase heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld een kilometeradministratie 2006 te overleggen. Bij brief van 7 maart 2012 heeft eiseres een kilometeradministratie 2006 overgelegd, alsmede de (zakelijke) agenda van [A]. Volgens het overzicht van eiseres heeft [A] in 2006 (afgerond) 27.924 kilometer gereden, waarvan (afgerond) 426 kilometer privé. Verweerder heeft van deze kilometeradministratie de gegevens van 3 januari 2006 tot en met 24 april 2006, alsmede de gegevens van 1 december 2006 tot en met 31 december 2006, als op de zaak betrekking hebbend stuk ingebracht.
2.8
Op 24 september 2012 heeft in dat kader een hoorgesprek plaatsgehad, waarbij namens eiseres aanwezig waren [A] en de heer [gemachtigde], en de heren [gemachtigde] en[E] namens verweerder.
2.9
Over de door eiseres overgelegde kilometeradministratie merkt verweerder in zijn uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2012, voor zover van belang, het volgende op:
De in het kader van het bezwaar bij brief van 7 maart 2012 aangeleverde kilometeradministratie
In mijn brief van 12 maart 2012 heb ik vraagtekens gezet bij de juistheid van de aangeleverde kilometeradministratie. Om die reden heb ik de aan de administratie ten grondslag liggende brondocumenten opgevraagd. In uw brief van 22 maart 2012 geeft u aan dat de met de kilometeradministratie meegestuurde volledige agenda van de heer [A] als brondocument moet worden gezien.
Ten aanzien van de administratie merk ik op dat deze niet in alle gevallen een juist beeld geeft van de werkelijk gereden afstanden. Tevens kunnen de begin- en eindstanden van de kilometerteller als gevolg daarvan niet juist zijn:
 Op 09-03-06 is voor rit 2, Almere-Utrecht, een reisafstand van 43,5 km ingevoerd;
Voor de retourrit, rit 3, Utrecht-Almere, is een reisafstand van 432,5 km ingevoerd. Hier is sprake van een foutieve invoer waardoor, indien de kilometerstanden vóór deze datum juist zijn, de rest van de kilometerstanden ná deze datum niet juist zijn.
 Op 13-03-06 is bij rit 4, Almere-Rijnsburg, een foutieve reisafstand (3,8 km) ingevoerd.
Hierdoor is sprake van niet reële kilometerstanden. Reeds om deze reden kan de kilometeradministratie niet als bewijs dienen voor de stelling dat de heer [A] de auto voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
Overige informatie
Met de onderhavige auto, een Mercedes [F] met kenteken [00-AA-BB], zijn in 2006 een aantal snelheidsovertredingen begaan die niet in verband zijn te brengen met de aangeleverde kilometeradministratie:
Datum
tijdstip
plaats
gemeente
19-04-2006
10:47:00
Rijksweg A2-Rechts
Zaltbommel
19-04-2006
13:11:00
Rijksweg A2-Links
Zaltbommel
13-12-2006
23:23:00
Rijksweg A9 thv HMP 26,8
Amstelveen
19-12-2006
10:58:00
Rijksweg A9 thv HMP 7,85
Amsterdam
Ik merk op dat woensdag 19 april 2006 in de agenda van de heer [A] als vrije dag is aangemerkt. Woensdag 13 december 2006 is de heer [A] volgens zijn agenda alleen twee maal naar kantoor en weer naar huis geweest. Dinsdag 19 december 2006 is de heer [A] volgens zijn agenda niet buiten Almere geweest.
Uw opmerking tijdens het hoorgesprek dat slechts sprake is van enkele onnauwkeurigheden in de kilometeradministratie kan ik niet volgen. De begin- en eindkilometerstanden per dag zijn niet de werkelijke kilometerstanden, terwijl de heer [A] meerdere malen snelheidsovertredingen heeft begaan op plaatsen waar hij volgens de kilometeradministratie (en de overgelegde elektronische agenda) nooit is geweest.”

3.Geschil

3.1
In geschil zijn de vragen of de naheffingsaanslag loonheffingen en de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet overtuigend heeft aangetoond dat [A] de aan hem ter beschikking gestelde personenauto in 2006 voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
3.2
Eiseres beantwoordt die vragen ontkennend. Verweerder beantwoordt die vragen bevestigend.
3.3
Eiseres stelt voorop dat de naheffingsaanslag voortijdig is opgelegd omdat bij de controle was afgesproken dat de kilometeradministratie aangeleverd zou worden. Dit is een schending van het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres stelt – zakelijk weergegeven – voorts dat een deugdelijke kilometeradministratie is verstrekt. Meer subsidiair is eiseres van mening dat het slechts gaat om geringe gebreken die zakelijk te verantwoorden zijn. Eiseres concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.4
Verweerder stelt dat [A] ten tijde van het boekenonderzoek geen kilometeradministratie kon overleggen en ook overigens niet overtuigend kon aantonen dat de personenauto in 2006 door hem voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Ook met de tijdens de bezwaarprocedure overgelegde kilometeradministratie slaagt eiseres naar de opvatting van verweerder niet in haar bewijslast. Met inachtneming van de door verweerder daarin geconstateerde tegenstrijdigheden, zoals hiervoor beschreven in 2.9, kan met de overgelegde kilometeradministratie niet overtuigend worden aangetoond dat [A] de auto in 2006 voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Uit (de fouten in) de kilometeradministratie leidt verweerder af dat de dagelijkse begin- en eindstanden van de kilometerteller niet de daadwerkelijke begin- en eindstanden zijn, terwijl ook de beginstand op 1 januari 2006 en 31 december 2006 niet zijn te verifiëren. Verweerder concludeert tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4.Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader (wettekst 2006)
4.1
Ingevolge artikel 13bis, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) wordt, indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis op ten minste 22% van de waarde van de auto bepaald. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.2
Artikel 13bis, tweede lid, van de Wet LB bepaalt dat het voordeel op nihil wordt gesteld, indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.3
Artikel 13bis, vierde lid, van de Wet LB bepaalt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.4
Artikel 21c Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 houdt in:
1. De rittenregistratie bedoeld in artikel 13bis, tweede lid, van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:
. merk, type en kenteken van de auto;
. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
Vooraf
4.5
Met betrekking tot de vraag of verweerder mocht overgaan tot het opleggen van de voorliggende naheffingsaanslag loonheffingen overweegt de rechtbank als volgt. In het controlerapport van 31 oktober 2011 stelt de controlerend ambtenaar dat de door hem - mede in het kader van het privé-gebruik auto - gestelde vragen niet beantwoord zijn. In de controlefase is eiseres gevraagd naar de kilometeradministratie. Een kilometeradministratie was niet aanwezig, noch is deze in de controlefase overgelegd. De controlerend ambtenaar heeft vervolgens in zijn rapport van 31 oktober 2011 aangekondigd dat zou worden overgegaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag loonheffing. Ook toen is door eiseres niet alsnog een kilometeradministratie overgelegd, noch is verzocht dit alsnog te mogen doen. De daarop volgende naheffingsaanslag, met een dagtekening van 10 november 2011, is naar het oordeel van de rechtbank niet opgelegd in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De rechtbank gaat voorbij aan het door eiseres ter zitting gedane bewijsaanbod tot het horen van de heer [D], nu hetgeen eiseres hiermee wil bewijzen in redelijkheid niet kan bijdragen aan de beoordeling van het geschil.
Bijtelling privégebruik auto
4.6
Tussen partijen is niet in geschil dat [A] in 2006 gebruik maakte van een door eiseres ter beschikking gestelde personenauto, een Mercedes [F] met kenteken [00-AA-BB]. Uit het onder 4.1 en 4.2 weergegeven wettelijk kader volgt dat op eiseres de (zware) bewijslast rust om overtuigend aan te tonen dat de Mercedes in 2006 voor minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Aan de - onder 2.7 beschreven - kilometeradministratie kan naar het oordeel van de rechtbank niet de vereiste bewijskracht worden toegekend. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met dit overzicht niet overtuigend heeft aangetoond dat met de auto in het jaar 2006 minder dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gereden, nu deze achteraf aan de hand van de (zakelijke) agenda is gereconstrueerd. De overgelegde zakelijke agenda bevat geen privé-ritten noch kilometerstanden, zodat deze onvoldoende basis vormt voor het reconstrueren van een deugdelijke kilometeradministratie. Bovendien kan in redelijkheid worden getwijfeld aan de materiële juistheid van de kilometeradministratie, gelet op de in 2.9 beschreven ongerijmdheden, waarvoor een plausibele verklaring ontbreekt, en die op zichzelf ook niet door eiseres worden weersproken. In de totaaltelling van de kilometerstanden zit in elk geval vanaf 9 maart 2006 een onregelmatigheid die vanaf dat moment in iedere kilometerstand doorwerkt. Nu ook de beginstand op 1 januari 2006, de eindstand op 31 december 2006 evenals de tussengelegen kilometerstanden niet zijn te controleren is de rechtbank van oordeel dat de kilometeradministratie van 2006 geen getrouw beeld geeft van de werkelijk gereden kilometers en kilometerstanden. Nu de bron waarop eiseres haar kilometeradministratie heeft gebaseerd (de zakelijke agenda van [A]) onvoldoende basis vormt voor een kilometeradministratie, gaat de rechtbank voorbij aan het ter zitting gedane aanbod een nieuwe kilometeradministratie te overleggen, temeer daar ook de door eiseres ter sprake gebrachte kladbestanden, wat daar ook van zij, niet (meer) voorhanden zijn. Onder genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiseres’ kilometeradministratie niet een rittenregistratie als bedoeld in artikel 13bis, tweede lid van de Wet LB is en zij ook overigens niet het vereiste bewijs heeft geleverd.
4.7
Verweerder heeft van de door eiseres in de bezwaarfase overgelegde kilometeradministratie de gegevens van 3 januari 2006 tot en met 24 april 2006, alsmede de gegevens van 1 december 2006 tot en met 31 december 2006, als op de zaak betrekking hebbend stuk ingebracht. Ofschoon verweerder op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb gehouden is de volledige kilometeradministratie in te brengen, leidt het ontbreken van dit stuk in het voorliggende geval niet tot een ander oordeel. Anders dan eiseres stelt is zij naar het oordeel van de rechtbank door het ontbreken van een deel van de kilometeradministratie niet in haar belangen geschaad.
4.8
Gelet op de omstandigheid dat verweerder bij verminderingsbeschikking van 11 februari 2013 aanleiding heeft gezien de cataloguswaarde naar beneden heeft bij te stellen kan de bestreden uitspraak op bezwaar niet in stand blijven en zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de naheffingsaanslag overeenkomstig verweerders verminderingsbeschikking vaststellen op € 10.132.
Boete
4.9
Ten aanzien van de verzuimboete overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan de inspecteur een verzuimboete opleggen aan de belastingplichtige als deze niet (tijdig) heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. Verweerder heeft de verzuimboete met toepassing van § 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst in verbinding met artikel 67c, eerste lid, van de AWR vastgesteld op 5% van het belastingbedrag. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden tegen de opgelegde boete geformuleerd en er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die de rechtbank aanleiding geven tot het verder verminderen van de boete, dan zoals dat reeds bij verminderingsbeschikking van 11 februari 2013 is aangekondigd. De rechtbank acht deze boete passend en geboden en zal het beroep tegen de boetebeschikking gegrond verklaren en de boete vaststellen op € 506.
Heffingsrente
4.1
Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente aangevoerd. Gelet op het in 4.8 overwogene, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Gelet op de omstandigheid, als beschreven in 4.8, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in een proceskostenvergoeding. Als hoofdregel geldt dat, indien een belanghebbende bij de rechtbank in beroep is gekomen, en het bestreden besluit niet in stand kan blijven, het bestuursorgaan in de kosten van het geding voor de rechtbank wordt veroordeeld (vgl. Hoge Raad 20 december 1995, nr. 30 728, ECLI:NL:HR:1995:AA3148). Dit ongeacht of het bestuursorgaan een verwijt kan worden gemaakt (vgl. Hoge Raad 24 augustus 1995, nr. 30 416, ECLI:NL:HR:1995:AA1670). De rechtbank ziet geen aanleiding in het voorliggende geval van die hoofdregel af te wijken.
Nu de gegrondverklaring van het beroep uitsluitend betrekking heeft op een ambtshalve toetsing door verweerder en niet voortkomt uit een door eiseres in de bezwaar- of beroepsfase naar voren gebrachte grond, ziet de rechtbank aanleiding de proceskostenveroordeling te beperken tot uitsluitend de kosten die eiseres in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank betrekt in haar oordeel tevens dat het primaire besluit is opgelegd overeenkomstig eiseres’ vrijwillige verbetering. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de belastingaanslag tot een belastingaanslag berekend naar een verschuldigde loonheffing van € 10.132;
  • vermindert de beschikking heffingsrente tot € 1.867;
  • vermindert de boete tot € 506;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 944;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 310 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 6 augustus 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.