ECLI:NL:RBGEL:2013:2125

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-12_342
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslagen IB/PVV en naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eigenaar van een eenmanszaak, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser was in beroep gegaan tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2005, 2006 en 2008, alsook tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldeed aan de administratieplicht zoals voorgeschreven in artikel 52 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Dit leidde tot omkering van de bewijslast, waardoor de rechtbank oordeelde dat de door de Belastingdienst aangebrachte correcties op de aanslagen gerechtvaardigd waren. Eiser had geen objectieve en controleerbare gegevens overgelegd om de correcties te weerleggen. De rechtbank verklaarde de beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente ongegrond, maar verklaarde de beroepen ten aanzien van de vergrijpboeten gegrond. De rechtbank matigde de vergrijpboetes voor de jaren 2005 en 2006 en stelde de boete voor de naheffingsaanslag omzetbelasting vast op € 1.750. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 12/342, AWB 12/3794, AWB 12/3795 en AWB 12/3796
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 6 augustus 2013
inzake
[X], wonende te [Z] , eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser de volgende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:
 voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.57)
IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.129, alsmede bij beschikking een boete van € 3.319. Tevens is bij beschikking € 1.625 aan heffingsrente in rekening gebracht.
 Voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.67)
IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.106, alsmede bij beschikking een boete van € 8.063. Tevens is bij beschikking € 2.854 aan heffingsrente in rekening gebracht.
 Voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.86)
IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.008 Tevens is bij beschikking € 1.126 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft tevens aan eiser, met dagtekening 31 augustus 2010, over het tijdvak
1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [000] .F.01.8501) opgelegd van € 14.135. Tevens is bij beschikking een boete opgelegd van € 3.533 en een bedrag van € 1.895 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2011 de naheffingsaanslag omzetbelasting
,de betreffende beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 9 november 2011, ontvangen door verweerder op 11 november 2011, beroep ingesteld betreffende de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005, 2006 en 2008 en de naheffingsaanslag omzetbelasting. Verweerder heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgestuurd aan de rechtbank Utrecht (thans: rechtbank Midden-Nederland), alwaar het op 10 januari 2012 is binnengekomen. Deze rechtbank heeft het beroepschrift vervolgens, eveneens met toepassing van artikel 6:15 van de Awb, doorgestuurd aan de rechtbank Arnhem (thans: rechtbank Gelderland) alwaar het op 23 januari 2012 is binnengekomen.
Verweerder heeft met dagtekening 31 december 2011 de boetebeschikking voor de omzetbelasting verminderd tot € 1.750.
Eiser heeft bij brief van 8 januari 2012 nogmaals beroep ingesteld tegen de betreffende aanslagen.
Verweerder heeft per brief van 12 januari 2012 aan eiser laten weten dat zijn beroep ten aanzien van de (navorderings)aanslagen IB/PVV prematuur is. Dit omdat nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan.
De rechtbank heeft de beroepschriften van eiser, aangaande de aanslagen IB/PVV, bij brief van 24 februari 2012 aangemerkt als bezwaarschrift en doorgestuurd aan verweerder. Van deze doorzending is eiser op de hoogte gesteld.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 mei 2012 de navorderingsaanslag IB/PVV 2005
,de betreffende beschikking heffingsrente en de boetebeschikking over het jaar 2005 gehandhaafd.
Eiser heeft op 11 april 2012 bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen tot de uitspraak op bezwaar voor de aanslagen IB/PVV van verweerder van 28 maart 2012. Eiser heeft deze bezwaren op 28 april 2012 nader gemotiveerd.
Verweerder heeft tevens bij uitspraak op bezwaar van respectievelijk 14 juni 2012 (voor het jaar 2006) en 30 mei 2012 (voor het jaar 2008) de (navorderings)aanslagen IB/PVV
,de betreffende beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen voor de jaren 2006 en 2008 verminderd. Deze zijn als volgt vastgesteld:
 Voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H.67)
IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.493, alsmede bij beschikking een boete van € 6.741. Tevens is bij beschikking € 2.386 aan heffingsrente in rekening gebracht.
 Voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [000] .H.86)
IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.964 Tevens is bij beschikking € 404 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 27 juni 2012 de bijlage “toelichting tot het indienen van een beroepschrift” behorende bij de uitspraak op bezwaar IB/PVV over het jaar 2005 toegezonden.
Gemachtigde van eiser heeft bij brief van 26 juli 2012, ontvangen door de rechtbank op 27 juli 2012, een nadere motivering van het beroep ingediend.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting op 1 maart 2013 een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder. Eiser heeft voorts op 14 maart 2013 een pleitnota toegezonden aan de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2013 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn vader en zijn gemachtigde
[gemachtigde] . Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] , [A] en [B] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen om een reactie te geven op de pleitnota van eiser van 14 maart 2013.
Bij brief van 1 mei 2013 heeft verweerder een reactie op de pleitnota van eiser gegeven. Deze reactie is doorgestuurd aan eiser.
Vervolgens hebben partijen de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

2.Feiten

2.1
Eiser is eigenaar van een eenmanszaak met vestigingen in [Z] en [Q] . De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit de verkoop van levensmiddelen, drogisterijartikelen, tabak en vliegtickets. Het filiaal in [Q] verkoopt enkel vliegtickets.
2.2
De winkel in [Z] beschikte in de jaren 2005 tot en met 2010 niet over een kassa en ook niet over een pinautomaat. In de kasboeken werden de dagomzetten bijgehouden. De winkel in [Q] beschikte in de jaren 2005 tot en met 2010 enkel over een pinautomaat. Voor dit filiaal werd geen afzonderlijk kasboek bijgehouden.
2.3
Eiser heeft over de betreffende jaren zijn administratie bijgehouden in excelsheets.
2.4
Eiser heeft geen aangifte omzetbelasting gedaan over de jaren 2005 tot en met 2008. Voor deze jaren is door verweerder een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd.
2.5
Aan eiser is over het jaar 2005 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.544.
2.6
Aan eiser is voorts over het jaar 2006 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.219.
2.7
Eiser heeft op 20 maart 2009 over het jaar 2008 zijn aangifte IB/PVV ingediend.
2.8
Bij eiser is op 3 december 2009 door verweerder een boekenonderzoek aangekondigd. Dit onderzoek is op 15 december 2009 aangevangen en hiervan is op 7 juni 2010 en rapport opgesteld. In het boekenonderzoek is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“(…)
1 Reikwijdte van het onderzoek
Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften:
- inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2008.
- omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008.
(…)
2.3.2
Niet voldoen aan de administratieplicht
De administratie van belastingplichtige voldoet niet aan de wettelijke eisen, omdat gezien de aard van de onderneming voor een goede bedrijfsvoering een kasadministratie van essentieel belang is.
Een aan de eisen van het bedrijf te stellen kasadministratie ontbreekt volledig.
Van de activiteiten van de winkel aan de [A-straat 1] worden alleen de dagontvangsten bijgehouden.
Elke vorm van een kasadministratie ontbreekt hier.
Van het filiaal te [Q] wordt ook geen kasadministratie bijgehouden ondanks het feit dat een aanzienlijk deel van de ticketverkopen contant geschied. Voor het jaar 2008 was dit 59% van de verkopen vliegtickets. Bovendien wordt de administratie zodanig gevoerd dat niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van belastingplichtige duidelijk blijken. (…)

3.Fiscale balans

Van de balansposten van de jaren 2005 t/m 2008 konden door belastingplichtige geen specificaties worden verstrekt. Een deel heb ik proberen te achterhalen aan de hand van de overgelegde basisbescheiden (bankafschriften ed).
(…)

3.Voorraad

De balanspost voorraad per 31-12-2007 sluit niet aan met de door belastingplichtige verstrekte specificatie. .

4.Debiteuren

- Geen saldilijst overgelegd.
(…)

6.Kas

- Omdat er geen kasboek wordt bijgehouden zou het kassaldo per 31 december bij benadering gesteld worden op de omzet van de laatste dagen.

7.Onderhandse lening

- Hoe deze balanspost is samengesteld is ook niet duidelijk. Uit de overgelegde bescheiden is niet gebleken dat er in het jaar 2006 een lening aan belastingplichtige zou zijn verstrekt en dat hierop in het jaar 2007 zou zijn afgelost. Wel werd per 07-07-2006 per bank een bedrag ad. € 20.000 ontvangen van [C] , een zuster van belastingplichtige, met als omschrijving “aankoop gezamenlijk huis”.
(Zie punt 2. Bedrijfsmiddelen in uitvoering.)
(…)

9.Overige schulden

- Geen specificatie overgelegd.

10.Overlopende passiva

- Geen specificatie overgelegd.
4.1
Bedrijfsopbrengsten
4.1.1
Kasverantwoording
4.1.1.1 [A-straat 1]
Belastingplichtige zou dagelijks de winkelontvangsten bepalen aan de hand van het aan het einde van de dag aanwezige kasgeld verhoogd met de contante uitgaven van die dag (afgeleide ontvangsten).
Aan wisselgeld zou dagelijks een bedrag ad € 40 á € 50 worden aangehouden.
Hoe de hoogte van de dagelijkse uitgaven wordt bepaald is niet duidelijk omdat hiervan niets wordt vastgelegd. Van de opnamen voor privé-doeleinden wordt ook geen aantekening gehouden.
Volgens de informatie op de inkoopfacturen ( [G] ) werd een deel van de contante inkopen betaald (gepind) middels bankrekeningnummers die niet van belastingplichtige zijn. Hoe en wanneer deze bedragen met de eigenaar(s) van deze bankrekeningen zijn verrekend is niet bekend.
(…)
De Chikwadraattoets geeft een onwaarschijnlijk hoge uitkomst. Dit geldt met name voor de jaren 2006 en 2007. Op grond van deze uitkomst van de chikwadraattoets kan geconcludeerd worden dat de geboekte ontvangsten, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, fictief zijn. Daarom is de kasadministratie geen betrouwbare basis voor de winstberekening.
4.1.3
Verwerpen administratie
De kasadministratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening.
Voor nadere onderbouwing zie het hoofdstuk Kasverantwoording.
Samengevat zijn de volgende gebreken vastgesteld:
- negatieve kassaldi (reconstructie 2005)
- een onwaarschijnlijk hoge uitkomst van de chikwadraattoets
- een absoluut en relatief laag brutowinstpercentage in 2007
- het niet boeken van de contante uitgaven
- het niet boeken van de bankstortingen
- het niet boeken van privé-opnamen.
Uit het bovenstaande blijkt dat de administratie dusdanig ernstige tekortkomingen kent, dat de door belastingplichtige gevoerde administratie verworpen wordt. De administratie kan daarom niet dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening.
(…)

5.Omzetberekening 2005 t/m 2008

In de omzetberekeningen heb ik de omzet van de winkel naar OB-tarief gesplitst conform de verhouding van de inkopen welke zijn vastgesteld aan de hand van de inkoopfacturen.
Volgens belastingplichtige zou zijn marge (provisie) op de verkoop vliegtickets ± 3% bedragen. Uit de overgelegde ticket-spreadsheets is op geen enkele manier het door belastingplichtige behaalde resultaat af te leiden. Het resultaat van de ticketverkopen heb ik jaarlijks volgens het kasstelsel aan de hand van de debiteurenontvangsten en de crediteurenbetalingen vastgesteld.
(…)

6.Winstberekening 2005 t/m 2008

(…)
De hoogte van de bedrijfskosten heb ik vastgesteld aan de hand van de overgelegde basisbescheiden bestaande uit de bankafschriften en de inkoop- en kostenfacturen. Uit de door belastingplichtige samengestelde spreadsheets waren de op de aangiften inkomstenbelasting vermelde bedragen niet te herleiden. Ik heb dhr. [D] per email nog om een specificatie (brugstaten) van de opgevoerde bedragen gevraagd, maar deze konden niet worden overgelegd. Ik heb sterk de indruk dat het bij een aantal opgevoerde kosten om stelposten gaat. Als voorbeeld. Volgens belastingplichtige heeft hij geen personeel en zou hij alleen in het filiaal te [Q] met stagiaires werken die volgens hem geen vergoeding krijgen. Toch werd op de aangifte inkomstenbelasting over de jaren 2005 t/m 2008 respectievelijk € 6.300 , € 13.800, €4.800 en € 1.200 aan personeelskosten opgevoerd. Deze kosten blijken niet uit de overgelegde administratie. Dit geldt ook voor de opgevoerde rentekosten participanten in de jaren 2006 en 2007.
(…)

8.Omzetbelasting

8.1
Aangifte
Het aangifteperiode van belastingplichtige was vastgesteld op een jaar. Alleen over het jaar 2005 werd een aangifte ingediend. Over de periode 01-01-2006 t/m 31-12-2008 werden geen aangiften omzetbelasting ingediend. Belastingplichtige wachtte de ambsthalve-aanslagen af en betaalde deze. Hij dacht hiermee aan zijn aangifteplicht voldaan te hebben. In de administratie werd bij het boeken in het geheel geen rekening gehouden met de omzetbelasting. Geen uitsplitsing van de omzet naar verschuldigd tarief en geen vermelding van de voorbelasting. Aan de hand van de basisbescheiden heb ik de jaarlijks verschuldigde omzetbelasting vastgesteld.
(…)

9.Overzicht correcties

2005
2006
2007
2008
Aangegeven inkomen uit werk en woning (box 1)
14.544
17.219
20.782
15.823
Correctie winst
18.228
35.39
- 3.237
34.315
Correctie zelfstandigenaftrek
2.357
2.497
2.556
Correctie MKB winstvrijstelling
324
-3.686
Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning
35.129
55.106
17.869
2.556
Het jaar 2007 wijkt sterk af van de overige jaren. Mogelijk ligt de oorzaak in de hoogte van de nog te betalen cq ontvangen bedragen per 01-01 en 31-12 van dat jaar. Door het ontbreken van een debiteuren en crediteuren overzicht ben ik jaarlijks van het kasstelsel (ontvangsten en uitgaven in het jaar) uitgegaan waardoor mogelijk over de jaren heen sprake is van winstverschuiving.
9.2
Omzetbelasting
2005
2006
2007
2008
Correctie 7.2.1
5.223
Correctie 7.2.2
3.193
Correctie 7.2.3
2.201
Correctie 7.2.4
3.518
Totaal
5.223
3.193
2.201
3.518
(…)

12.Slotopmerkingen

(…)
Indien de stortingen op de bank te veel zouden zijn toegerekend aan [E] , waardoor dat resultaat te rooskleurig uitpakt, moeten deze stortingen een ander herkomst hebben, de winkel. Maar omdat de kas hier geen ruimte voor biedt kan dit twee dingen betekenen. Ten eerste de ontvangsten betreffen wel [E] of de ontvangsten van de winkel zijn aanzienlijk hoger geweest. Dit laatste zou in houden dat er over de periode 2005 t/m 2008 nog meer omzetbelasting verschuldigd is.
In mijn berekeningen ben ik uitgegaan van de eerste verklaring van belastingplichtige dat de bankstortingen te [Q] afkomstig zijn van het filiaal aan de [A-straat 2] . De door belastingplichtige overgelegde W&V-rekeningen kunnen op geen enkele manier door hem of door dhr. [D] worden onderbouwd. Desondanks is men van mening dat mijn berekeningen niet een werkelijk beeld geven.
(…)”
2.9
Op 17 juni 2010 is het rapport, per brief, aan eiser aangeboden. In deze brief is eiser ook op hoogte gesteld van het voornemen een boete op te leggen.
2.1
Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan eiser voor de jaren 2005, 2006 en 2007 navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2008 is verweerder afgeweken van de ingediende aangifte.
2.11
Tevens is aan eiser naar aanleiding van het boekenonderzoek een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd. Tegen deze aanslag is door eiser pro forma bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de (toenmalig) gemachtigde van eiser op 6 oktober 2010 gemotiveerd. Hierbij is een opstelling gemaakt met nagekomen inkooprekeningen. Eiser stelt dat op basis van zijn berekening de naheffingsaanslag € 4.189 te hoog is vastgesteld.
2.12
Eiser heeft zijn bezwaar op 15 oktober 2010 nader gemotiveerd. Tevens heeft eiser hierbij verzocht om vernietiging van de opgelegde boete.
2.13
Verweerder heeft eiser op 28 maart 2012 per brief op de hoogte gesteld van het voornemen om het bezwaar af te wijzen.
2.14
Op 24 mei 2011 is eiser door verweerder gehoord. Van dit horen is een hoorverslag gemaakt. Dit verslag is op 9 juni 2011 aan eiser toegezonden.
2.15
Eiser is tegen de (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2005, 2006 en 2008, alsmede tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting in beroep gegaan.
2.16
Tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 heeft eiser geen bezwaar of beroep ingesteld.

3.Geschil

Primair is in geschil of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de administratie niet voldoet aan de eisen van artikel 52 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR).
Subsidiair is in geschil of de correcties te hoog zijn. Eiser betoogt met name dat de kosten voor de rijstinkopen ten laste van de winst dienen te komen en dat recht bestaat op aftrek van de omzetbelasting met betrekking tot die inkopen. Verder heeft eiser diverse andere bezwaren tegen de gemaakte berekeningen van verweerder.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroepen met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2005 en 2008
4.1
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken, welke termijn ingevolge artikel 6:8 van de Awb aanvangt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 6:9, eerste lid en tweede lid, van de Awb is voorts bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen en bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt voorts dat ten aanzien van een na afloop van de hiervoor genoemde termijn ingediend beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de indiener redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.
4.2
De dagtekening van de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2005 en 2008 is 9 mei 2012 (2005) en 30 mei 2012 (2008). Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de uitspraken op bezwaar pas na die datum zijn verzonden, zodat de termijn voor het indienen van de beroepschriften is geëindigd op respectievelijk 20 juni 2012 en 11 juli 2012. Het beroepschrift tegen beide aanslagen is op 27 juli 2012 door de rechtbank ontvangen. Alle eerdere beroepschriften waren namelijk ingediend voordat uitspraak op bezwaar was gedaan, waardoor de betreffende brieven niet als beroepschrift konden worden aangemerkt. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
4.3
Nu de uitspraken op bezwaar geen (juiste)rechtsmiddelenclausule bevatten, acht de rechtbank de overschrijding van de termijn door eiser verschoonbaar. De rechtsmiddelenclausules zijn op 27 juni 2012 aan eiser toegezonden, waarop eiser op 27 juli 2012, derhalve binnen de beroepstermijn van zes weken, beroep heeft aangetekend. Het beroep van eiser voor de jaren 2005 en 2008 is derhalve ontvankelijk. Het beroep voor het jaar 2006 en voor de omzetbelasting is ook ontvankelijk omdat dit wel tijdig is ingediend.
Wettelijk kader
4.4
In artikel 52 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen zoals eiser gehouden zijn om van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen hieruit duidelijk blijken en een controle van de gevoerde administratie voor de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
4.5
Artikel 27e, aanhef en onderdeel b, van de AWR (tekst tot 1 juli 2011) bepaalt, voor zover van belang, dat de rechtbank het beroep van de belastingplichtige ongegrond verklaart indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
Beoordeling
4.6
Verweerder neemt het standpunt in dat eiser niet heeft voldaan aan de administratieverplichtingen van artikel 52 van de AWR. Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt dat de administratie aanwezig was en bruikbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de verwijzing naar de bevindingen zoals neergelegd in het controlerapport van 7 juni 2010 aannemelijk gemaakt dat de administratie van eiser niet aan de vereisten voldoet. [F] administratie en de overige berekeningen en stellingen van eiser doen daaraan niet af nu zij onvoldoende zijn om de bevindingen van de controleur te ontkrachten.
4.7
Hierbij hecht de rechtbank met name waarde aan het feit dat er geen kasadministratie bij eiser aanwezig was en dat enkel de totale dagontvangsten werden bijgehouden, dat er door eiser geen specificaties konden worden verstrekt van de balansposten en dat indien deze specificaties wel aanwezig waren deze niet sloten met de balanspost. Daarnaast werden door eiser contante uitgaven, bankstortingen en privéopnamen niet geboekt.
4.8
Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR. De gebreken zijn ernstig genoeg om omkering van de bewijslast te rechtvaardigen. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep ongegrond moet verklaren, tenzij eiser doet blijken (in de zin van overtuigend aantonen) dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.9
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet in de op hem rustende verzwaarde bewijslast geslaagd. Eiser heeft geen of onvoldoende objectieve en controleerbare gegevens verstrekt waaruit de onjuistheid van de correcties blijkt. Voor de rijstinkopen geldt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze daadwerkelijk zijn gedaan ten laste van het bedrijfsresultaat. Volgens de eigen stellingen van eiser heeft zijn vader de rijstinkopen gefinancierd met leningen van derden die nog niet zijn terugbetaald. De schuld aan zijn vader is voorts niet opgenomen in de administratie van de onderneming.
Redelijke schatting
4.1
De zogenoemde omkering van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De navorderingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting (vgl. Hoge Raad 29 september 1993, nr. 28400, BNB 1993/330, LJN: ZC5466).
4.11
Verweerder heeft de beschikbare delen van de administratie van eiser, alsmede bankafschriften en inkoopfacturen als uitgangspunt genomen voor de aangebrachte winstcorrecties. Daarbij is uitgegaan van de getraceerde kasstromen waarbij geen correcties zijn toegepast. Er is dus geen sprake van een theoretische omzetberekening of van een omzetcorrectie. Alleen ten aanzien van de hoogte van bepaalde kosten en privé-opnames zijn door verweerder aannames gedaan. De rechtbank acht de aldus gemaakte berekening een alleszins redelijke schatting. Al hetgeen eiser daar tegenin heeft gebracht is onvoldoende om daarover anders te oordelen.
4.12
Met betrekking tot de door eiser aangehaalde diefstal van geld uit de kas door stagiaires geldt dat dit niet kan leiden tot een verschil in het voordeel van eiser. Dit komt door de door verweerder gehanteerde berekeningswijze. Indien er daadwerkelijk geld is verdwenen, is dit geld door verweerder immers niet in zijn berekening betrokken nu dit geen getraceerde kasstroom betreft.
4.13
Voorts leidt een eventuele correctie van het privé gebruik van de rookwaren niet tot vermindering van de aanslagen nu eiser heeft aangegeven dat de overige correcties voor privé gebruik aan de lage kant zijn vastgesteld. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat schattingen een zekere ruwheid mogen vertonen. In situaties als de onderhavige is dat eigen aan te maken schattingen en dient te worden aanvaard dat daarbij enige marge in aanmerking wordt genomen.
4.14
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de (navorderings)aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005, 2006 en 2008, alsmede de naheffingsaanslag omzetbelasting tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
Heffingsrente
4.15
Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
Vergrijpboeten
4.16
Verweerder heeft aan eiser vergrijpboeten opgelegd wegens opzet. Verweerder heeft verklaard dat de vergrijpboete voor de naheffingsaanslag omzetbelasting op grond van het proportionaliteitsbeginsel is gematigd van 50% naar 25% in verband met de samenloop tussen de vergrijpboeten voor de IB/PVV en de boete voor de omzetbelasting.
4.17
Bij de beoordeling van de vergrijpboeten geldt dat de bewustheid die vereist is om opzet te kunnen aannemen aanwezig moet zijn op het moment waarop de aangiften werden gedaan (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/04514, LJN: BO5989, NTFR 2010/2830). Onder opzet valt ook voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat een onjuiste aangifte zou worden gedaan, en dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)
4.18
De rechtbank is hierboven voor de belastingheffing tot het oordeel gekomen dat eiser in een reeks van jaren de omzet niet volledig heeft verantwoord. Door deze handelwijze had eiser – naar de rechtbank aannemelijk acht - wetenschap van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven en heeft hij die kans toen (telkens) bewust aanvaard (op de koop toegenomen). Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat er bij eiser sprake is van recidive. Bij eiser is over de jaren 2003 en 2004 ook een boekenonderzoek geweest. Hierbij is eiser expliciet gewezen op de administratieplicht en het belang van het bijhouden van een kasadministratie. Gelet hierop heeft verweerder terecht de onderhavige vergrijpboeten opgelegd.
4.19
De rechtbank ziet geen aanleiding om de boetes te matigen in verband met het feit dat de correcties tot stand zijn gekomen met omkering van de bewijslast. De correcties zijn immers gebaseerd op de gegevens die zijn gebleken uit de administratie die er wel was, waarbij geen omzetcorrecties hebben plaatsgevonden.
4.2
Ten slotte dient beoordeeld te worden of, zoals gemachtigde van eiser heeft aangevoerd, de boeten gematigd moeten worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan (zie HR 22 april 2005, nr. 37 984, LJN: AO9006, BNB 2005/337). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
4.21
21 Gelet op hetgeen in de feiten is vastgesteld onder 2.9 staat vast dat eiser op
17 juni 2010 voor het eerst op de hoogte is gekomen van het voornemen van verweerder tot het opleggen van de (navorderings- cq naheffings)aanslagen met boeten. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit het beginpunt van de redelijke termijn. Sinds de aanvang van de redelijke termijn tot heden zijn derhalve iets meer dan drie jaren verstreken, zodat de redelijke termijn met iets meer dan een jaar is overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om de boetes van 50% ten aanzien van de IB/PVV met 15% te verminderen, aldus nader berekend op € 2.821 (2005) en € 5.730 (2006). Tevens ziet de rechtbank in deze overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om de boete voor de omzetbelasting vast te stellen op € 1.750 conform de ambtshalve vermindering van verweerder van 31 december 2011.
4.22
Voor een verdere matiging van de boeten ziet de rechtbank geen reden. De boeten zijn passend en geboden.
Slotsom
4.23
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep met betrekking tot de (navorderings)aanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2005, 2006 en 2008 alsmede het beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting ongegrond moeten worden verklaard. De beroepen ten aanzien van de vergrijpboeten zijn gegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.416 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor van 1,5 wegens samenhangende zaken). Voor de kosten van de bezwaarfase wordt geen vergoeding toegekend. Voor een proceskostenvergoeding ter zake van de bezwaren is ingevolge het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Awb nodig dat het verzoek daartoe wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Niet aannemelijk is geworden dat tijdig een zodanig verzoek is gedaan.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en de beschikkingen heffingsrente voor de jaren 2005, 2006 en 2008 ongegrond;
  • verklaart het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting en de beschikking heffingsrente over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2008 ongegrond;
  • verklaart de beroepen ten aanzien van de vergrijpboeten gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
  • vermindert de vergrijpboete ten aanzien van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005 en 2006 tot respectievelijk € 2.821 (2005) en € 5.730 (2006);
  • stelt de vergrijpboete voor de omzetbelasting vast op € 1.750, conform de ambtshalve vermindering
    ;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.416;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van respectievelijk € 152 en
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van G.J. Jonker, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 6 augustus 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.