ECLI:NL:RBGEL:2013:1965

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2013
Publicatiedatum
26 juli 2013
Zaaknummer
06/940486-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 juli 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van seksueel misbruik die zich zouden hebben voorgedaan tussen 2007 en 2012. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een aangifte van de stiefdochter op 21 november 2012. Tijdens de zitting op 16 juli 2013 heeft de officier van justitie gepleit voor bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging de beschuldigingen ontkende en twijfels uitte over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de aangeefster waren inconsistent en er ontbrak steunbewijs van andere getuigen. De rechtbank heeft benadrukt dat de verklaring van één getuige niet voldoende is voor een bewezenverklaring, tenzij er ander bewijs is dat de verklaring ondersteunt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen, en heeft hem vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/940486-12
Uitspraak d.d.: 30 juli 2013
tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedag],
wonende te [adres],
raadsvrouw: mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Alkmaar.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 18 september 2007 tot 18 september 2009 te Sinderen, gemeente Oude IJsselstreek, in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer], geboortedatum [geboortedag], handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die[slachtoffer], te weten
  • het brengen van zijn penis en/of zijn vingers en/of zijn tong tussen de schaamlippen van die[slachtoffer] en/of
  • het zich door die[slachtoffer] over zijn penis heen laten urineren en/of
  • het betasten van en/of likken aan de borsten van die[slachtoffer],
terwijl die[slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 18 september 2009 tot en met 14 november 2012 te Sinderen, gemeente Oude IJsselstreek, in ieder geval in Nederland,
met [slachtoffer], geboortedatum [geboortedag], buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die[slachtoffer], te weten
  • het brengen van zijn penis en/of zijn vingers en/of zijn tong tussen de schaamlippen van die[slachtoffer] en/of
  • het zich door die[slachtoffer] over zijn penis heen laten urineren en/of
  • het betasten van en/of likken aan de borsten van die[slachtoffer],
terwijl die[slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt;
art 245 Wetboek van Strafrecht
3.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 18 september 2007 tot en met 14 november 2012 te Sinderen, gemeente Oude IJsselstreek, in ieder geval in Nederland,
met zijn minderjarige stiefdochter [slachtoffer], geboortedatum [geboortedag],
ontucht heeft gepleegd, bestaande uit
- het met zijn penis en/of zijn vingers en/of zijn tong betasten van de vagina
van die[slachtoffer] en/of
  • het zich door die[slachtoffer] over zijn penis heen laten urineren en/of
  • het betasten van en/of likken aan de borsten van die[slachtoffer];
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Op 21 november 2012 is door [slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen verder opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte de beschuldigingen ontkent. Zij heeft er voorts op gewezen dat de consistentie van de verklaringen van aangeefster moeilijk te toetsen is vanwege het ontbreken van details in haar verklaringen. Daar waar zij wel details heeft gegeven zijn de verklaringen niet consistent en niet logisch in de tijd. Er kunnen volgens de raadsvrouw vraagtekens worden gesteld bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Er is geen direct steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat zij samen met verdachte naar het toilet moest om plasseks te hebben. Getuigen verklaren slechts over wat aangeefster hierover heeft gezegd, aldus de raadsvrouw. De omstandigheid dat verdachte plasseks heeft gehad met zijn echtgenote kan niet dienen als steunbewijs, nu niet kan worden uitgesloten dat aangeefster dit heeft gezien of erover heeft gehoord. Het gegeven dat aangeefster in ieder geval één keer in haar prullenbak heeft geplast levert evenmin steunbewijs op. De verklaringen die aangeefster destijds aan verdachte en haar moeder heeft gegeven, namelijk dat zij het niet kon ophouden en het eng vond twee trappen naar beneden te lopen naar het toilet, zijn niet onaannemelijk.
De raadsvrouw heeft voorts naar voren gebracht dat er ook met betrekking tot de handelingen die in de slaapkamer van aangeefster zouden hebben plaatsgevonden geen ondersteunende bewijsmiddelen zijn. Het dekbed van aangeefster, waarop verdachte volgens aangeefster zou zijn klaargekomen, is onderzocht, maar daarop zijn geen sporen gevonden. Ook van de gedragingen in de slaapkamer van aangeefster zijn geen directe getuigen.
Veel gedrag dat op dat moment niet opvallend was, wordt nu achteraf ingekleurd, waarbij de raadsvrouw heeft gewezen op de verklaringen van aangeefster over het wisselen van het hoofdeind van haar bed, het zodanig plaatsen van de lader van de mobiele telefoon dat de draad langs de deur liep en de omstandigheid dat verdachte wist wanneer aangeefster menstrueerde.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de medische klachten van aangeefster zijn veroorzaakt door het gestelde misbruik. Er zijn immers meerdere oorzaken mogelijk voor de klachten van aangeefster.
Aangeefster heeft op twee momenten voordat de zaak echt ging lopen iets gezegd over misbruik, namelijk in de zomer van 2012 tegen haar broer en in oktober 2012 tegen haar vriendin, en in beide gevallen was er ruzie thuis. De broer van aangeefster heeft verklaard dat hij dacht dat aangeefster verdachte wilde pesten. Als aangeefster het verhaal eenmaal heeft verteld aan de orthopedagoog kan ze niet meer terug, aldus de verdediging.
De raadsvrouw heeft primair geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken en subsidiair dat geen bewijs voorhanden is voor de handelingen die in de slaapkamer zouden hebben plaatsgevonden, ook in het licht van de verklaring van de stiefbroer van aangeefster.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn (minderjarige) stiefdochter zoals hem is tenlastegelegd. Voor dit oordeel is het volgende redengevend.
De (minderjarige) aangeefster, stiefdochter van verdachte, heeft voor verdachte belastende verklaringen afgelegd: hij zou in een periode van meerdere jaren, tussen haar 10e en 15 e jaar, meermalen plasseks met haar hebben gehad op het toilet en hij zou meermalen seksuele handelingen bij haar hebben verricht op haar slaapkamer en eenmaal in de woonkamer. Verdachte heeft de feiten echter steeds ontkend. In het dossier bevinden zich geen verklaringen van getuigen die seksuele handelingen tussen verdachte en zijn stiefdochter hebben waargenomen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering — dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan — kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of er ander steunbewijs is waaruit volgt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn stiefdochter; daarbij dienen ook feiten en omstandigheden betrokken te worden die verdachte zouden kunnen ontlasten.
De verklaringen van de moeder van aangeefster en van de orthopedagoog bij wie zij in behandeling was, zijn onvoldoende om als steunbewijs te kunnen dienen, nu deze verklaringen (grotendeels) gebaseerd zijn op wat aangeefster hen heeft verteld. Het gaat derhalve om informatie uit een en dezelfde bron. Daaraan doet niet af dat de orthopedagoog verklaart aangeefster te geloven. Nog los van het feit dat deze orthopedagoog een behandelrelatie met haar heeft en niet beschikt over alle relevante informatie, is de waardering van het bewijs immers aan de rechter voorbehouden.
In de verklaring van verdachte en de moeder van aangeefster dat zij eenmaal op haar slaapkamer (gelegen op de tweede verdieping) een afvalbak hebben aangetroffen waarin aangeefster geplast had, naar haar zeggen omdat zij niet naar de wc op de begane grond wilde gaan uit angst dat verdachte op dat toilet weer plasseks met haar wilde hebben, kan evenmin voldoende steunbewijs worden gevonden. Daarbij is van belang dat aangeefster heeft verklaard dat zij een tijdlang om deze reden in de prullenbak heeft geplast, terwijl verdachte en de moeder van aangeefster dit (samen) eenmaal hebben waargenomen. Stiefbroer[stiefbroer] heeft verklaard dat hij niet heeft gemerkt dat zijn stiefzusje in haar prullenbak plaste. Omdat niet kan worden uitgesloten dat aangeefster om andere redenen in de afvalbak heeft geplast, kan deze omstandigheid niet als voldoende steunbewijs voor het gestelde misbruik gelden.
De verklaring van aangeefster bevat in het oog springende details als het gaat om - kort gezegd - de plasseks die verdachte en zij zouden hebben gehad. Echter, dit is als zodanig niet voldoende voor een bewezenverklaring. Eenvoudig gezegd: dat een verklaring bizarre details bevat betekent nog niet altijd dat het relaas alleen daarom al waar is. Dit wordt niet anders voor zover het gaat om handelingen soortgelijk als die verdachte met zijn vrouw, moeder van aangeefster, verrichtte, terwijl verdachte en zijn vrouw hebben verklaard dat aangeefster hen daarbij nooit betrapt heeft. Niet uitgesloten kan immers worden dat aangeefster op andere wijze daarvan in enige mate kennis heeft gekregen.
Bij de waardering van de verklaring van de nog jonge aangeefster speelt verder een rol dat zij uiteenlopend heeft verklaard over tijdstippen waarop en periodes waarin de verschillende handelingen zouden zijn gepleegd.
Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, vormen de omstandigheden dat aangeefster het oplaadsnoertje van haar mobiele telefoon schuin voor de deuropening deed, dat zij met haar hoofd aan het voeteneind van het bed is gaan liggen, dat zij eenmaal op school is ingestort, dat verdachte wist wanneer zij menstrueerde en dat zij eenmaal heeft gezegd dat “er boven iemand liep”, evenmin steunbewijs. Het gaat daarbij steeds om feiten en omstandigheden waarvoor een andere (redelijke) verklaring mogelijk is.
Gelet op het vorenstaande, zelfstandig en in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten.
Vordering tot schadevergoeding
[vertegenwoordigster], wettelijk vertegenwoordigster van aangeefster, vertegenwoordigd door
mr. M.J. Ellenbroek, advocaat, heeft zich met een vordering tot vergoeding van immateriële schade ten bedrage van € 7.500,00 gevoegd in het strafproces.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Dit brengt tevens mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Bevel voorlopige hechtenis
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis dient gelet op het vorenstaande te worden opgeheven.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart
niet bewezen, dat verdachte het
onder 1, 2 en 3 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart de
benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering;
 veroordeelt
de benadeelde partijin de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;

heft ophet -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. E.G. de Jong, voorzitter, Van der Mei en Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korevaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juli 2013.
Mr. Van der Mei is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.