ECLI:NL:RBGEL:2013:1856

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_1160
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering na schending inlichtingenverplichting met betrekking tot PGB-gelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), welke door verweerder per 1 mei 2012 is ingetrokken en over de periode van 1 december 2011 tot 1 mei 2012 is herzien. Verweerder vorderde tevens een bedrag van € 1486,73 terug van eiseres wegens teveel verleende bijstand. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar verweerder verklaarde deze bezwaren ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van de uitkering per 1 mei 2012, waardoor het beroep op dat onderdeel niet-ontvankelijk werd verklaard. Wat betreft de herziening van de uitkering en de terugvordering van teveel betaalde bijstand, oordeelde de rechtbank dat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting had geschonden door de ontvangst van PGB-gelden niet te melden. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiseres niet feitelijk over deze PGB-gelden had beschikt, aangezien zij deze direct na ontvangst had teruggestort aan het zorgkantoor. Hierdoor kon het bedrag aan bijstand dat aan eiseres was verleend niet als te hoog worden aangemerkt.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder voor wat betreft de herziening en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 december 2011 tot 1 april 2012, en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 944, en het griffierecht van € 44 werd aan haar vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres]

(gemachtigde: mr. M.F. van Willigen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, verweerder

(gemachtigde: R. Geerdink).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2012 heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) per 1 mei 2012 ingetrokken en over de periode van
1 december 2011 tot 1 mei 2012 herzien. Voorts heeft verweerder teveel verleende bijstand, te weten € 1486,73, van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening en de terugvordering en verweerder heeft die bezwaren bij besluit van 17 januari 2013 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres niet alleen ziet op de herziening van de uitkering en op de terugvordering van de teveel verleende bijstand, maar ook op de intrekking van de uitkering per 1 mei 2012.
Intrekking uitkering
2.1
De rechtbank overweegt dat, ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en voor zover hier van belang, degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken bij het bestuurorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
2.2
Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het onderdeel van het besluit van 27 juli 2012, dat ziet op de intrekking van de bijstand per 1 mei 2012, zodat artikel 7:1 aan de beoordeling van het beroep tegen dat besluitonderdeel in de weg staat, tenzij op de voet van artikel 6:13 van de Awb redelijkerwijs aan eiser niet mag worden tegengeworpen dat zij geen bezwaar heeft gemaakt. Hiervan is geen sprake. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat haar op de hoorzitting van 11 november 2012 pas duidelijk werd dat de uitkering per 1 mei 2012 was ingetrokken, terwijl zij in de veronderstelling verkeerde dat dit per 1 juni 2012 was gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit geen grond op om eiseres niet tegen te werpen dat zij geen bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in het besluit van 27 juli 2012 duidelijk staat vermeld dat uitkering per
1 mei 2012 werd ingetrokken. Het voorgaande betekent dat eiseres op grond van artikel 6:13 van de Awb geen beroep in kan stellen tegen de intrekking van de bijstand per 1 mei 2012. Het beroep, voor zover gericht tegen dit besluitonderdeel zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Herziening uitkering en terugvordering teveel betaalde bijstand
3.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Door verweerder is aan eiseres per 1 oktober 2008 een uitkering op grond van de Wwb toegekend, naar de norm van een alleenstaande ouder. Op 10 november 2011, zo blijkt uit een zich in het dossier bevindend ‘uitvoeringsverslag werk’ van diezelfde datum, heeft eiseres met een consulent van verweerder gesproken over haar bijstandsuitkering. De consulent achtte eiseres voldoende voorbereid voor de arbeidsmarkt, maar eiseres meende dat zij niet aan het werk kon omdat haar 12-jarige dochter, vanwege psychische beperkingen, veel ondersteuning van eiseres nodig had. Verweerder heeft eiseres daarom opgedragen om een zorgindicatie met Persoonsgebonden Budget (PGB) aan te vragen. Deze opdracht is vastgelegd in een besluit van 30 november 2011.
Eiseres heeft vervolgens op 10 november 2011 voor haar dochter een zorgindicatie vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangevraagd in de vorm van een PGB. Op
1 december 2011 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een indicatiebesluit afgegeven. In het indicatiebesluit staat vermeld dat eiseres samen met haar dochter een leefeenheid vormt en dat eiseres haar dochter volledige aansturing, begeleiding en ondersteuning biedt. Er is sprake van bovengebruikelijke zorg en daarom komt de dochter van eiseres na aftrek van de 7 uur gebruikelijke zorg, per 1 december 2011 in aanmerking voor de zorgfunctie Begeleiding individueel, klasse 2. Het CIZ kent de indicatie toe in de vorm van een PGB.
Eiseres heeft in de periode van 1 december 2012 tot en 1 april 2012 als enige persoon zorg verleend aan haar dochter. Eiseres heeft de PGB-gelden over deze periode ontvangen in de maand februari 2012. Zij heeft de PGB-gelden direct na ontvangst daarvan teruggestort aan het zorgkantoor. Eiseres heeft niet aan verweerder gemeld dat zij PGB-gelden heeft ontvangen.
4.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres heeft gehandeld in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Wwb. Eiseres verleende van 1 december 2011 tot 1 april 2012 de noodzakelijke zorg aan haar dochter en had daarvoor als zorgverlener recht op uitbetaling uit het PGB. Dit had zij ingevolge artikel 17, eerste lid van de Wwb moeten melden en door dit na te laten is aan eiseres een te hoog bedrag aan bijstand verleend. Voorts is de heffingskorting van de belastingdienst over de periode van 1 januari 2012 tot 1 mei 2012 niet volledig in mindering gebracht op de uitkering. De teveel betaalde bijstand over de periode van 1 december 2011 tot 1 mei 2012 wordt teruggevorderd. Dit betreft een bruto bedrag van € 339,60 over de maand december 2011 en een netto bedrag van
€ 1147,13 over de maanden januari tot en met april 2012. Verweerder heeft de herziening gegrond op de artikel 54, derde lid onder a van de Wwb en de terugvordering op artikel 58, eerste lid onder a van de Wwb zoals deze bepaling luidde ten tijde hier in geding.
5.
Eiseres kan zich niet met het standpunt van verweerder verenigen dat zij van 1 december 2011 tot 1 april 2012 de geïndiceerde zorg aan haar dochter heeft verleend en dat zij daarvoor als zorgverlener recht had op uitbetaling uit het PGB. De geïndiceerde zorg zag op het bevorderen, behoud of compenseren van de zelfredzaamheid van de dochter en die zorg kon eiseres haar dochter niet bieden. Daarom heeft eiseres het PGB met terugwerkende kracht om laten zetten in Zorg in Natura en heeft zij de verstrekte PGB-gelden, meteen na ontvangst daarvan in februari 2012, terugbetaald aan het zorgkantoor. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd nog toegelicht dat haar beroep niet gericht is tegen de herziening en terugvordering vanwege niet verrekende heffingskorting.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten, zoals hierboven onder 3. weergegeven, volgt dat de zorg die eiseres ten tijde in geding aan haar dochter verleende moet worden gezien als bovengebruikelijke zorg. Deze zorg is door eiseres tijdens het gesprek met de consulent immers omschreven als ‘veel ondersteuning’. Ook uit de beslissing van het CIZ om een indicatie op grond van de AWBZ vast te stellen blijkt niet dat deze indicatie is verleend voor andere, nog meer omvattende zorg. De dochter van eiseres is gedurende de in geding zijnde periode op dezelfde wijze door eiseres verzorgd als voor de aanvraag van de zorgindicatie, en eiseres was de enige zorgverlener.
6.2
Eiseres heeft nog gewezen op een door haar ingebracht rapport van Siza, waarin volgens eiseres staat vermeld wat de zorg, waarvoor de zorgindicatie verleend was, inhield. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van Siza niet kan worden afgeleid dat de zorgindicatie van 1 december 2011 zag op andere zorg dan die welke eiseres reeds verleende, omdat het Siza-rapport ziet op interventies die vanaf 7 november 2012 hebben plaatsgevonden, en derhalve niet op interventies ten tijde van de periode in geding.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres de geïndiceerde zorg, waarvoor zij het PGB ontving, zelf heeft verleend. De beroepsgrond dat eiseres die zorg niet heeft verleend, wordt dan ook verworpen. Dat eiseres het door haar ontvangen PGB aan het zorgkantoor heeft terugbetaald en dat de zorg per 1 december 2011 is omgezet in Zorg in Natura doet aan het voorgaande niet af. Op grond van artikel 17, eerste lid van de Wwb was eiseres verplicht mededeling aan verweerder te doen van de ontvangen PGB-gelden. Door dit na te laten heeft eiseres deze op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
7.1
Nu vaststaat dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden, dient vervolgens te worden bezien of dit heeft geleid tot een te hoog bedrag aan verleende bijstand over de periode van 1 december 2011 tot 1 april 2012. Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of eiseres over de, over die maanden, verstrekte PGB-gelden heeft beschikt of redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
7.2
De rechtbank overweegt dat eiseres de PGB-gelden over deze maanden in februari 2012, en derhalve deels met terugwerkende kracht tot 1 december 2011, op haar rekening heeft ontvangen en dat zij die gelden direct na ontvangst heeft teruggestort naar het zorgkantoor, zodat geconcludeerd moet worden dat eiseres niet feitelijk over de PGB-gelden heeft beschikt of redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval de PGB-gelden niet kunnen worden aangemerkt als middelen waarover eiseres heeft beschikt of redelijkerwijs heeft kunnen beschikken in de zin van artikel 31, eerste lid van de Wwb.
7.3
Dit betekent dat, hoewel eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, het standpunt van verweerder dat door deze schending een te hoog bedrag aan bijstand is verleend niet kan worden gevolgd, en dat verweerder derhalve niet bevoegd was om op grond van artikel 54, derde lid onder a van de Wwb het besluit tot toekenning van de uitkering over de periode van 1 december 2011 tot 1 april 2012 te herzien en op grond van artikel 58, eerste lid en onder a van de Wwb de over die maanden verstrekte bijstand terug te vorderen wegens een te hoog bedrag aan verleende bijstand als gevolg van uit PGB genoten inkomsten.
8.
Nu het bestreden besluit, voor wat betreft de herziening van de terugvordering over de periode van 1 december 2011 tot 1 april 2012, is genomen in strijd met de artikelen 54, derde lid onder a en 58, eerste lid onder a van de Wwb, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit ten aanzien van deze onderdelen vernietigen. De rechtbank zal verweerder opdragen om ten aanzien van de herziening en terugvordering van de bijstand over de periode van 1 december 2011 tot 1 april 2012 een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Voor definitieve geschilbeslechting ziet de rechtbank geen mogelijkheid, omdat de herziening en terugvordering voor wat betreft de heffingskorting in stand blijven en niet duidelijk is wat het bedrag van de heffingskorting is.
9.
De rechtbank ziet geen grond om toepassing te geven aan artikel 8:73 van de Awb, nu het bestreden besluit weliswaar wordt vernietigd, maar van enige schade niet is gebleken.
10. De rechtbank acht wel termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 944 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
11.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dat betrekking heeft op de intrekking van de Wwb-uitkering per 1 mei 2012;
verklaart het beroep gegrond voor zover dat ziet op herziening van toegekende Wwb-uitkering over de periode van 1 december 2011 tot 1 april 2012 en terugvordering van teveel betaalde uitkering over die periode;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
wijst het verzoek om schadevergoeding af;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 44 aan haar vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 944.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.G. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.