ECLI:NL:RBGEL:2013:1518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2013
Publicatiedatum
9 juli 2013
Zaaknummer
05/860917-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met een mes in Arnhem

Op 10 juli 2013 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 30-jarige man, die op 24 maart 2013 in Arnhem een steekincident heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een persoon, aangeduid als [slachtoffer]. Tijdens de zitting op 26 juni 2013 werd vastgesteld dat de verdachte met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer had gestoken, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade of opzet op levensberoving. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een opwelling had gehandeld, zonder zich bewust te zijn van de gevolgen van zijn daden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte wel bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 1.942,81 aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn stoornis van Asperger, en de impact van het delict op het slachtoffer en zijn omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/860917-13
Datum zitting : 26 juni 2013
Datum uitspraak : 10 juli 2013
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedag]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in P.I.[adres].
Raadsman : mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank op 26 juni 2013 ter terechtzitting toegewezen wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 maart 2013 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven,
opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam (schouder/bovenrug) van die[slachtoffer] voornoemd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 24 maart 2013 te Arnhem, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (steekwond schouder/bovenrug), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een mes in het bovenlichaam (schouder/bovenrug) te steken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 24 maart 2013 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, al dan niet met voorbedachten rade, althans na een kort tevoren genomen besluit, met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam (schouder/bovenrug) van die[slachtoffer] voornoemd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 24 maart 2013 te Arnhem een spuitbus CS-gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 24 maart 2013 te Arnhem, een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 26 juni 2013 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.P.J. van Riel voornoemd.
Als benadeelde partij is ter terechtzitting verschenen [slachtoffer], bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.M. Bast.
De officier van justitie, mr. A.M.C.V. Fellinger, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 24 maart 2013 is [slachtoffer] (hierna:[slachtoffer]) in Arnhem in zijn rug/schouder gestoken [2] met een mes. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, primair, ten laste gelegde poging doodslag. Daartoe heeft zij zich, onder verwijzing naar verschillende uitspraken in de jurisprudentie, op het standpunt gesteld dat verdachte door het steken met het mes willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij[slachtoffer] van het leven zou beroven aangezien zich in de rug vitale organen bevinden. Dat verdachte met voorbedachten rade zou hebben gehandeld, acht zij niet wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde, niet bewezen kan worden. Er is geen sprake van een poging moord nu niet gezegd kan worden dat verdachte heeft gehandeld “na kalm beraad en rustig overleg”. Hij verwijst daartoe naar het alcoholgebruik en de persoonlijkheidskenmerken van verdachte. Er is voorts geen sprake van een poging doodslag, omdat verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat[slachtoffer] zou overlijden. Hij heeft zich niet gerealiseerd - en zich uit angst (naar aanleiding van het incident van een half jaar daarvoor) ook niet heeft kunnen realiseren - dat de messteek hiertoe zou kunnen leiden. De raadsman verwijst in dit kader naar het rapport van het psychologisch onderzoek betreffende verdachte van 29 mei 2013, waarin staat (op pagina 17) dat sprake is van agressie-regulatie problematiek en verdachte niet in staat is om boosheid en agressieve gevoelens op adequate wijze te laten afvloeien.
Beoordeling door de rechtbank
De dader van het steekincident is met zijn fiets op de hoek van de Turfstraat gezien. [4] Verdachte heeft bevestigd dat hij daar op de betreffende avond met zijn fiets heeft gestaan [5] . Politieagenten hebben verdachte op grond van het signalement van getuigen aangehouden en bij hem een mes aangetroffen [6] dat zij in beslag hebben genomen [7] .
Op het mes zaten bloedsporen [8] en het DNA-profiel dat hiervan is verkregen, komt overeen met het DNA-profiel van[slachtoffer] [9] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte de dader was van het hiervoor onder de vaststaande feiten beschreven steekincident.
Voorbedachten rade
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachten rade” is vereist dat vast komt te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte, in het onderha-vige geval niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat een onbekende persoon hem op 24 maart 2013 zijn muts van het hoofd zou hebben getrokken en hem zou hebben uitgedaagd deze terug te pakken, waardoor verdachte angstig zou zijn geworden. Het volgende dat verdachte zich herinnert “in een flits” is dat hij op iemand afloopt. Dat hij de betreffende persoon met een mes zou hebben gestoken, kan hij zich niet herinneren. Wel heeft hij verklaard dat hij inderdaad een mes (en tevens andere wapens) bij zich droeg uit angst, naar aanleiding van een incident een jaar geleden op straat toen hij zonder reden een klap tegen zijn hoofd had gekregen. Bij zijn aanhouding zou verdachte zich niet gerealiseerd hebben dat hij het mes gebruikt heeft. [10] Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het vorenstaande dat verdachte in een opwelling/roes heeft gehandeld en zich ten tijde van het steekincident niet bewust is geweest van de strekking van zijn handelen. Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte het mes nog in zijn handen had op het moment dat hij door politieagenten werd aangehouden.
Opzet op levensberoving of zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden geacht dat verdachte de opzet heeft gehad[slachtoffer] van het leven te beroven dan wel om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Uit medische informatie blijkt dat[slachtoffer] door het steekincident een verwonding heeft aan zijn linkerschouder, aan de rugzijde. Het betreft een huidonderbreking van circa vier centimeter lang en een centimeter breed. De bekleding van de spier is geheel door.
Als de verwonding dieper was geweest, hadden vitale organen kunnen worden geraakt met als gevolg acuut levensgevaar en mogelijk een fatale afloop.
Het sluiten van de wond kan enkele maanden tot een half jaar duren en de genezen wond zal dieper liggen dan de overige huid. Na een littekencorrectie, die mogelijk is als geen infectiegevaar meer bestaat, kan een oppervlakkiger litteken van circa vier centimeter lang en enkele millimeters breed resteren. [11]
De rechtbank overweegt dat uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte[slachtoffer] met het mes heeft gestoken met het opzet hem van het leven te beroven. Niettemin kan (voorwaardelijk) opzet op de dood bewezen worden geacht als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat[slachtoffer] door de steekwond zou komen te overlijden. Of dit bewezen kan worden geacht, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Nu vaststaat dat verdachte[slachtoffer] éénmaal heeft gestoken in de rug - zodat niet zonder meer kan worden gezegd dat er een aanmerkelijke kans was dat vitale lichaamsdelen zouden worden getroffen - en niet vaststaat of verdachte de steekwond met kracht heeft toegebracht, acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van[slachtoffer]. Dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door de hiervoor omschreven handeling zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan, acht de rechtbank wèl bewezen. Dat een willekeurige steek in de rug zwaar lichamelijk letsel zal opleveren ligt namelijk wel in aanmerkelijke mate in de rede.
Letsel van[slachtoffer]
Gelet op het voorgaande rest de rechtbank thans nog slechts de vraag of bewezenverklaard kan worden dat verdachte[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of dat het is gebleven bij een poging daartoe.
Hoewel aan te nemen valt dat[slachtoffer], zoals hij zelf ook heeft aangegeven, pijn heeft ten gevolge van zijn verwonding, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen niet bewezen worden geacht dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er is geen sprake van een breuk of schade aan vitale organen. Evenmin is gebleken dat langdurige ziekenhuisopname en/of ingrijpende operaties noodzakelijk zijn dan wel dat[slachtoffer], naast een litteken, blijvend letsel of beperkingen aan het incident overhoudt.
Resumé: vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Gelet op het feit dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade dan wel met het opzet[slachtoffer] van het leven te beroven, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Nu de rechtbank voorts niet bewezen acht dat[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van het steekincident, zal de rechtbank verdachte eveneens vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, meer subsidiair, ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 24 maart 2013 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, na een kort tevoren genomen besluit, met een mes heeft gestoken in het bovenlichaam (schouder/bovenrug) van die[slachtoffer] voornoemd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten 2 en 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2013;
  • het proces-verbaal aanhouding, p. 25;
  • het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie, p. 227-229; en
  • de kennisgeving van inbeslagneming, p. 238 en 239.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
hij op 24 maart 2013 te Arnhem een spuitbus CS-gas, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 24 maart 2013 te Arnhem, een wapen, van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, meer subsidiair:
Poging zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan;
  • de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij mede is gelet op:
  • een advies van Reclassering Nederland, Adviesunit Arnhem-Nijmegen, betreffende verdachte, gedateerd 12 juni 2013;
  • het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 4 juni 2013;
  • een rapport betreffende verdachte, opgesteld door [psycholoog1] en [psycholoog2], beiden GZ-psycholoog bij Pro Justitia, en gedateerd 9 mei 2013; en
  • een (beknopt) advies van Reclassering Nederland, adviesunit Arnhem-Nijmegen, betreffende verdachte, gedateerd 27 maart 2013.
De strafmaat
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder feit 1, primair, ten laste gelegde poging doodslag, en de ten laste gelegde feiten 2 en 3, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft hierbij meegewogen dat verdachte lijdt aan de Stoornis van Asperger en daardoor volgens gedragsdeskundigen verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, de detentie veel indruk op hem heeft gemaakt, hij een first offender is, goed heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek, oprecht spijt lijkt te hebben van zijn handelen en ook dat het recidiverisico door de reclassering laag wordt ingeschat.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit het onvoorwaardelijke strafdeel te beperken tot 3 maanden gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest en daarnaast een groot voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Verdachte is een first offender, het recidiverisico wordt laag geacht, en verdachte heeft in een vroeg stadium (en op eigen initiatief) een brief aan[slachtoffer] gezonden met de oprechte bedoeling hem emotioneel tegemoet te komen. Voorts wijst hij erop dat verdachte lijdt aan de Stoornis van Asperger en dientengevolge verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Deskundigen hebben het opleggen van bijzondere voorwaarden geadviseerd en verdachte wil daaraan alle medewerking verlenen, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft de hem onbekende[slachtoffer] na het uitgaan onverwachts van achteren met een mes in de schouder gestoken. Het betreft een ernstig feit met voor[slachtoffer], zoals blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting, fysieke en verstrekkende mentale gevolgen. Het voorval zal zonder twijfel eveneens impact hebben gehad op de broer en de vrienden van[slachtoffer] die er getuige van waren. Verdachte mag van geluk spreken dat het steekincident geen fatale gevolgen heeft gehad.
Bij zijn aanhouding bleek verdachte tevens twee spuitbussen CS-gas en een ploertendoder voorhanden te hebben. Verdachte heeft aangegeven deze voor hem bij wet verboden voorwerpen bij zich te hebben gehad uit gevoelens van onveiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank had hij zich moeten realiseren dat conflicten juist door de aanwezigheid van wapens gruwelijk uit de hand kunnen lopen, zoals ook blijkt uit het bewezenverklaarde steekincident.
Uit voornoemde psychologische rapportage van 29 mei 2013 blijkt dat bij verdachte sprake is van de Stoornis van Asperger, zijnde een autismespectrumstoornis, waardoor hij als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Verdachte heeft door de stoornis, met name bij veranderingen (zoals zijn verhuizing), veel last van stress en angst. Ook is hij zijn hele leven gepest vanwege de door de stoornis ontstane gebrekkige sociale ontwikkeling en sociale aanpassing, waardoor hij zich in het sociale verkeer angstig en onzeker voelt en hierop niet adequaat kan regeren. Geadviseerd wordt verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde behandeling en begeleiding vanuit een forensisch psychiatrische polikliniek. Er wordt in dat kader gedacht aan psychoeducatie, maar ook aan het leren omgaan met frustraties en boosheid, het bespreekbaar maken van gevoelens, het aanleren van alternatieve coping (in plaats van alcoholgebruik) en begeleiding bij praktische zaken zoals wonen, werk en inkomen.
Het reclasseringsadvies van 12 juni 2013 sluit aan bij voornoemd rapport. Er staat in vermeld dat verdachte een first offender is die lijdt aan de Stoornis van Asperger en ten tijde van het delict onder invloed van alcohol mogelijk vanuit angst en/of frustratie heeft gehandeld. Als belangrijkste delictgerelateerde factoren worden het “emotioneel welzijn” van verdachte, zijn “denkpatronen, gedrag en vaardigheden” en “alcoholgebruik” genoemd. Er wordt opgemerkt dat verdachte open lijkt te staan voor hulp en begeleiding, de voorlopige hechtenis zichtbaar veel impact heeft gehad op hem en verdachte zichzelf reeds een alcoholverbod heeft opgelegd. Het recidiverisico wordt laag/gemiddeld ingeschat. Ook door de reclassering wordt geadviseerd verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en een drugs- en alcoholverbod.
Naast de adviezen weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest, hij een coöperatieve houding heeft en - ook ter terechtzitting - oprecht spijt heeft betuigd. Dit doet er niet aan af dat de rechtbank, gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, een gevangenisstraf passend en geboden acht en van oordeel is dat een straf als voorgesteld door de raadsman van verdachte, geen recht doet aan hetgeen is voorgevallen.
Evenmin zal de strafeis van de officier van justitie worden gevolgd. Dat de rechtbank daarvan in het voordeel van verdachte afwijkt, is mede gelegen in de omstandigheid dat de rechtbank (ten aanzien van feit 1) minder bewezen heeft geacht dan de officier van justitie.
De rechtbank acht in het onderhavige geval een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering in het advies van 12 juni 2013, passend.
6a. Ten aanzien van het beslag
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen mes, en ook de in beslag genomen ploertendoder en traangasbussen met CS gas, worden onttrokken aan het verkeer.
De fiets en de telefoonhouder kunnen naar haar mening retour aan beslagene.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het beslag geen opmerkingen gemaakt.
De in beslag genomen telefoonhouder, en ook de in beslag genomen kleding, dient naar het oordeel van de rechtbank terug te worden gegeven aan verdachte. Alle overige door de officier van justitie genoemde goederen, behalve de in beslag genomen fiets (die reeds is geretourneerd aan de rechthebbende), dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden onttrokken aan het verkeer. Het mes dient aan het verkeer te worden onttrokken, nu het bewezenverklaarde feit daarmee is begaan, en de overige goederen omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd moet worden geacht met het algemeen belang.
6b. De beoordeling van de civiele vordering
Benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van een schadevergoeding ter zake van het onder feit 1, meer subsidiair, bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van in totaal € 7.005,35, waarvan € 4.500,- (als voorschot) ter zake van immateriële schade en € 2.505,35 aan materiële schade, te weten € 49,95 voor een shirt merk Fred Perry, € 189,94 voor een jas van het merk Barbour, € 54,68 aan kosten apotheek, € 37,62 aan reiskosten voor bezoeken aan de chirurg, € 12,16 aan kosten om naar het politiebureau Arnhem te reizen, € 24,- aan parkeerkosten (politie, ziekenhuis, advocaat), € 350,- aan eigen risico van de zorgverzekering, € 600,- aan niet gedekte, toekomstige kosten ter zake van fysiotherapie en psychologische hulp, € 1.100,- aan gemiste inkomsten en € 77,- ter zake van eigen bijdrage.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, behoudens voor wat betreft de kostenpost van € 600,- ter zake van toekomstige kosten in het kader van fysiotherapie en psychologische hulp, toewijsbaar is. Daarbij heeft zij opgemerkt dat niet duidelijk is of, en tot welk bedrag, deze kosten in de toekomst daadwerkelijk worden gemaakt en het[slachtoffer] vrij staat deze kosten in een civiele procedure alsnog op te voeren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de vordering af te wijzen en subsidiair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu een (deugdelijke) onderbouwing van de kostenposten - zoals genoemd onder punt 4 en verder van de vordering - ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat slechts schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit in het kader van deze strafrechtelijke procedure in aanmerking komt voor vergoeding. Vaststaat dat aan[slachtoffer] door de bewezenverklaarde poging zware mishandeling, rechtstreeks nadeel is toegebracht dat gedeeltelijk uit vermogensschade bestaat en gedeeltelijk uit immateriële schade. Hierna wordt op de afzonderlijke kostenposten ingegaan.
Materiële schade
De gemaakte kosten ter zake de aanschaf van een nieuw shirt en een nieuwe jas (omdat die welke[slachtoffer] droeg ten tijde van het steekincident zijn beschadigd) zijn, evenals de kosten van de apotheek, met facturen zijn onderbouwd, en door de verdediging niet zijn betwist. Deze bedragen komen naar het oordeel van de rechtbank om die reden voor vergoeding in aanmerking.
De reiskosten voor het bezoeken van de chirurg zijn onderbouwd met een tweetal afspraakbevestigingen voor bezoeken aan een specialist in opleiding in Arnhem, te weten een brief van 25 maart 2013 ter bevestiging van een afspraak op 4 april 2013 en een brief van 4 april 2013 ter bevestiging van een afspraak op 25 april 2013.
Dat, zoals namens[slachtoffer] wordt gesteld, sprake zou zijn geweest van drie bezoeken aan deze specialist is niet met stukken onderbouwd. Naar billijkheid stelt de rechtbank de vergoeding voor deze reiskosten dan ook op 2/3 van het verzochte bedrag vast, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 25,08.
Voorts heeft[slachtoffer] vergoeding verzocht van de reiskosten die verband houden met bezoeken aan de politie te Arnhem en parkeerkosten voor bezoeken aan de politie, het ziekenhuis en de advocaat. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze kosten weliswaar niet met stukken zijn onderbouwd, maar wel vergoeding in aanmerking komen. Het is zeer de vraag in hoeverre van[slachtoffer] gevergd kan worden dat hij dit bedrag met stukken onderbouwd. Bovendien betreft het een reële kostenpost, die de rechtbank niet bovenmatig voorkomt.
Naar het oordeel van de rechtbank komt daarnaast ook het verzochte bedrag van € 77,-, betreffende de eigen bijdrage van[slachtoffer] in het kader van de door hem ingeschakelde rechtshulp bij zijn voeging als benadeelde partij in dit strafproces, voor vergoeding in aanmerking. Deze kostenpost is onderbouwd met een afschrift van de toevoegingsaanvraag bij de Raad voor Rechtsbijstand, waarop de hoogte van de eigen bijdrage staat vermeld.
De verzochte vergoedingen verband houdend met het eigen risico van de zorgverzekering,
de niet gedekte toekomstige kosten voor fysiotherapie en psychologische hulp en gemiste inkomsten, zijn naar het oordeel van de rechtbank bij gebreke van een onderbouwing niet toewijsbaar. Onduidelijk is of, en tot welk bedrag, de ziektekosten voortvloeiend uit het steekincident onder het eigen risico vallen. Dit is niet inzichtelijk gemaakt. Voorts komen toekomstig te verwachten kosten, in dit geval in het kader van fysiotherapie en psychologische hulp, evenmin voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn immers (nog) niet gemaakt. Ten aanzien van de gestelde inkomstenderving geldt dat het in dat verband genoemde bedrag niet inzichtelijk is gemaakt en evenmin met stukken is onderbouwd. Het bij de stukken gevoegde e-mailbericht van 12 juni 2013, waarin staat dat[slachtoffer] per 1 mei 2013 in dienst zou treden als bezorger maar vanwege zijn gezondheid pas in staat was met deze baan te starten op 21 mei 2013, is daartoe onvoldoende. Onduidelijk is welk bedrag[slachtoffer] netto per maand zou hebben verdiend en hoeveel uren hij in totaal, ten gevolge van zijn steekwond, geen arbeid heeft kunnen verrichten.
Immateriële schade
Er is een bedrag van € 4.500,- gevorderd ter zake een voorschot op de vergoeding van immateriële schade. Daartoe is aangevoerd dat[slachtoffer] veel last heeft van zijn schouder en arm, zich onveilig en opgejaagd voelde, door de pijn en psychische klachten slaapproblemen had en nog steeds onder behandeling staat van een fysiotherapeut en psycholoog. Ook is verwezen naar een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 november 1993, waarbij een benadeelde een bedrag van € 4.538,- (na indexatie: € 6.036,-) toegewezen heeft gekregen.
De rechtbank acht aannemelijk dat het bewezenverklaarde feit een grote emotionele impact op[slachtoffer] heeft gehad, en ook fysiek pijn heeft veroorzaakt, zodat sprake is van immateriële schade. Niettemin wordt het gevorderde bedrag van € 4.500,- bijzonder fors geacht.
De rechtbank begroot het bedrag aan immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 1.500,-. In dit kader wijst de rechtbank erop dat voornoemd vonnis van de rechtbank Rotterdam geen soortgelijk geval betreft. De benadeelde in die zaak is - anders dan[slachtoffer] - meermalen gestoken, waardoor een long werd geraakt, hij 11 dagen in het ziekenhuis moest verblijven, 2 operaties moest ondergaan en 6,5 maanden arbeidsongeschikt is geweest.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank de vordering van[slachtoffer] gedeeltelijk zal toewijzen en hem een bedrag van € 1.942,81 zal toekennen, bestaande uit een bedrag van € 442,81 aan materiële kosten en € 1.500,- aan immateriële kosten. De rechtbank zal[slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat een nadere beoordeling van de schadeposten een onevenredige belasting zou vormen voor deze strafrechtelijke procedure.
De rechtbank zal tevens een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36c, 36c, 36f, 45, 57, 91 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 13 en 26 van de Wet wapens en munitie.
8a. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreektverdachte vrij van het ten laste gelegde onder feit 1, primair en subsidiair.
Verklaartbewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaaltdat van
deze gevangenisstraf 10 (tien) maanden niet ten uitvoerzullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarennavolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich binnen 5 werkdagen na zijn invrijheidsstelling meldt bij de afdeling toezicht van Reclassering Nederland, aan de Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem (026-3555333) en zich gedurende zijn proeftijd hier zal blijven melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. zich gedurende zijn proeftijd onder behandeling zal stellen bij Kairos te Arnhem of een soortgelijke ambulante forensische zorg (zulks ter beoordeling van de reclassering) op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, voor de maximale duur van drie jaren (zulks ter beoordeling van de instelling en de reclassering) en zich ook zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven; en
6. zich, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, gedurende zijn proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
8b. Ten aanzien van het beslag
Gelastdat de in beslag genomen telefoonhouder en kledingstukken worden geretourneerd aan verdachte.
Beveeltde onttrekking aan het verkeer van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten:
  • het mes;
  • de ploertendoder; en
  • de twee traangasbussen.
8b. De beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe:
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 1.942,81 (duizendnegenhonderdtweeënveertig euro en eenentachtig eurocent).
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding:
  • Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 1.942,81 (duizendnegenhonderdtweeënveertig euro en eenentachtig eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig te vervangen door hechtenis voor de duur van 29 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
  • Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. M.F. Gielissen, voorzitter, mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. L.C.P. Goossens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant[verbalisant], inspecteur van de Politie Oost Nederland, District Gelderland Midden, opgemaakte proces-verbaal van relaas, met kenmerk ZILINA – 07ADR13030, gesloten op 26 april 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal aangifte, p. 86 en 87.
3.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige1], p. 115 en 116 en het proces-verbaal verhoor getuige
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige1], p. 115.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 56.
6.Het proces-verbaal aanhouding, p. 24 en 25.
7.Een schriftelijk bescheid inhoudende een kennisgeving van inbeslagneming, p. 237.
8.Het proces-verbaal (forensisch onderzoek), p. 187.
9.Een schriftelijk inhoudende een rapport betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in Arnhem op 24 maart 2013, opgesteld door ing.[naam ing]
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 26 juni 2013.
11.Een schriftelijk bescheid inhoudende een letselverklaring betreffende [slachtoffer], p. 101-103.