Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[naam 1],
gevestigd te [woonplaats],
[naam 2],
vennoot van gedaagde sub 4,
[naam 3],
vennoot van gedaagde sub 4,
[naam 4],
Gedaagden afzonderlijk zullen hierna worden aangeduid als: [bedrijf B Beheer], [naam 1], [bedrijf C Beheer BV], [bedrijf D VOF], [naam 2], [naam 3], [bedrijf E Holding ], [naam 4] alsmede [bedrijf D Nederland BV].
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 juni 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 1 oktober 2012
- de akte vermeerdering van eis
- de akte uitlaten van [namen 2 en 3].
- de antwoordakte na comparitie van partijen van de curator.
2.De feiten
2.2.[bedrijf A BV] ontving over de door haar aangebrachte verzekeringen van de betreffende verzekeraar een afsluitprovisie (gemiddeld 5,5% over het verzekerde kapitaal). Die provisie mocht[bedrijf A BV] behouden indien de verzekering in de regel minimaal 5 jaar, maar soms ook langer werd gecontinueerd. Indien de verzekering voordien werd beëindigd moest de ontvangen provisie afhankelijk van de periode waarin de verzekering liep worden terugbetaald (terugboekrisico). Dit betekende dat indien de terugverdienperiode 5 jaar bedroeg, de terugboek met 20% verminderde voor ieder jaar dat de polis liep. Daarnaast kon[bedrijf A BV] eventueel jegens de assuradeur aanspraak maken op een bonusprovisie (gemiddeld 1,5% over het jaarlijks totaal bij een verzekeraar ondergebracht verzekerde kapitaal).[bedrijf A BV] had voorts jegens sommige verzekeraars tevens aanspraak op een doorlopende provisie (zijnde een percentage over de verzekeringspremie).
[naam 4] is thans alleen via [bedrijf E Holding ] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf D Nederland BV].
fungeerde als inkooporganisatie voor de bij haar aangesloten ondernemingen (waaronder[bedrijf A BV]). Uit dien hoofde sloot [Bedrijf F BV] contracten af met verzekeraars. De door [Bedrijf F BV] met de verzekeraar overeengekomen provisie werd door die verzekeraar (in de regel) rechtstreeks aan de bij [Bedrijf F BV] aangesloten tussenpersoon uitgekeerd.
3.De vordering
• de aandeelhoudersbesluiten tot uitkering van interim-dividend nietig zijn, althans dat deze besluiten en die van het bestuur tot betaalbaarstelling van het interim-dividend (buiten) gerechtelijk vernietigd zijn;
en/of haar gemeenschappelijke schuldeisers en/of de curator hebben geleden als de jaarrekening en/of de tussentijdse cijfers en/of het jaarverslag van[bedrijf A BV] een misleidende voorstelling geeft van de toestand van[bedrijf A BV], welk bijbehorend bedrag zij[bedrijf A BV] en/of haar gemeenschappelijke schuldeisers en/of de curator dienen te vergoeden, nader op te maken bij staat.
€ 40.000,-- (het interim-dividend), primair vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,-- per 11 maart 2008, € 10.000,-- per 15 maart 2008, € 5.000,-- per 29 april 2008, € 7.500,- per 4 juni 2008 en € 7.500,-- per 15 juli 2008, subsidiair per 9 oktober 2009;
4 juni 2008 en € 7.500,-- per 15 juli 2008, subsidiair per 9 oktober 2009;
“onttrekkingen”), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
II [bedrijf D VOF] en haar vennoten [naam 2] en [naam 3] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan de curator van € 1.549,66 (de “onttrekkingen”), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2011;
III [bedrijf B Beheer] zal veroordelen tot betaling aan de curator van € 2.408,-- (de “onttrekkingen”), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2011;
IV elk der gedaagden zal veroordelen tot betaling aan de curator van de buitengerechtelijke kosten van € 1.200,--;
V alle gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van het geding;
Ook anderszins is sprake geweest van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
In het begin van 2008 werd snel duidelijk dat er (forse) terugboek aan provisie ontstond vanwege ernstig polisverval. Het vervalpercentage was van meet af aan viermaal zo hoog dan het gebruikelijke terugboekpercentage van tien procent, wat het bestuur had kunnen weten omdat de bestuursleden regelmatig met elkaar overleg hadden over de cijfers van[bedrijf A BV].
De uitvaartverzekeraars verrekenden de door[bedrijf A BV] terug te betalen provisie veelal met de nog door de verzekeraars te betalen provisie over nieuw afgesloten polissen. Hierdoor stond de liquiditeit van[bedrijf A BV] constant onder druk.
Het (toenmalige) bestuur van[bedrijf A BV] (bestaande uit [bedrijf B Beheer], [naam 1], [bedrijf C Beheer BV], [naam 2], [bedrijf E Holding ] en [naam 4]) wilde vanaf augustus 2008 voornamelijk klanten werven met een hoger inkomen en zich minder richten op alleenstaanden. Dit is niet gelukt. De buitendienstmedewerkers werden -mede gelet op de beloningsstructuur van[bedrijf A BV]- alleen maar gestimuleerd om omzet te maken. Voor deze medewerkers was er geen enkele prikkel om zich (uitsluitend) te richten op klanten met een hoger inkomen of op samenwonenden. Er werd alleen op omzet “gejaagd”, zonder dat er rekening werd gehouden met de continuïteit van[bedrijf A BV].[bedrijf A BV] instrueerde haar buitendienstmedewerkers om alleen nog polissen af te sluiten bij verzekeraars die de hoogste provisie betaalden.
Op 31 augustus 2008 was het einde van de kredietlimiet bereikt. Het klantenbestand van[bedrijf A BV] bestond toen veelal uit minder kapitaalkrachtige allochtonen.
In 2007/2008 is circa 40% van de afgesloten polissen geroyeerd. Ook in 2009 bleef de terugboek onverminderd hoog.
Het oude bestuur heeft aan zichzelf in de periode maart tot en met juni 2008 in totaal
€ 120.000,-- aan interim dividend uitgekeerd, terwijl de onderneming de eerste vijf maanden van haar bestaan in 2007 met een verlies van € 72.565,-- heeft afgesloten. Vervolgens heeft het oude bestuur, aan zichzelf met ingang van juli 2008 een salaris toegekend van € 8.500,-- per maand. Dit komt neer op € 25.500, -- per maand. Dit gebeurde in een periode waarin[bedrijf A BV] aanzienlijk verlies leed. Door dit salaris kwam de liquiditeit en solvabiliteit van[bedrijf A BV] onverantwoord onder druk te staan. De inkomsten waren (mede als gevolg van de afboekingen op uitgekeerde provisies) niet toereikend om de kosten te voldoen.
Het bestuur heeft voor het terugboekrisico slechts op papier een voorziening getroffen in de volledig wetenschap dat daartegenover geen feitelijk gereserveerde gelden stonden. Het bestuur heeft aangegeven dat de administratief aangehouden voorziening van 10% werd gedekt door de jaarlijkse bonus provisie-vordering van[bedrijf A BV] op de uitvaartverzekeraars. Die houding bracht met zich dat alle andere omstandigheden van het geval gelijk moesten blijven. Door sterk in te zetten op groei, kon een zo groot mogelijk sneeuwbaleffect worden bereikt. Met omzetgroei nam ook het terugboekrisico toe. Referenties werden niet gescreend, zodat geen inschatting kon worden gemaakt van het percentage terugboekrisico waar rekening mee moest worden gehouden.
Het bestuur heeft de onderneming voortgezet in de wetenschap dat er een terugboekpercentage van (meer dan) veertig procent was. Het bestuur van[bedrijf A BV] heeft, in de situatie dat de onderneming in liquiditeitsnood verkeerde, nagelaten om tijdige -effectieve- maatregelen te treffen om het polisverval tegen te gaan, nieuw verval te voorkomen en de kosten terug te dringen.
Vanuit de opstartende, verlieslijdende en in liquiditeitsnood verkerende onderneming van[bedrijf A BV] zijn de (opstart)kosten van een nieuwe onderneming van het bestuur (genaamd [Bedrijf F BV]) ter hoogte van in totaal € 92.455,38 gefinancierd.
Zonder daartoe gehouden te zijn, schoot[bedrijf A BV] de achterstallige premies van verzekeringnemers voor, in de hoop dat daarmee de (bonus)omzet veiliggesteld kon worden. Daarmee nam het bestuur welbewust het risico van (uitgestelde) terugboek en oninbaarheid van de voorgeschoten premies op de koop toe, welk risico zich later ook verwezenlijkte.
Hoewel[bedrijf A BV] over een binnendienst beschikte die deze werkzaamheden zou kunnen verrichten, schakelden de leden van het bestuur hun eigen kantoren in om tegen flinke vergoedingen en aantrekkelijke provisie (€ 250,-- per behouden klant) behoudactiviteiten voor[bedrijf A BV] uit te oefenen. Dit ging ten koste van het resultaat van[bedrijf A BV].
Om de omzet te kunnen maximaliseren was het noodzakelijk dat er veel personeel was. Dit had als gevolg dat het bestuur van[bedrijf A BV] niet heeft gelet op de kwaliteit van het personeel, waardoor het personeelsverloop zeer groot was met alle extra kosten vandien.
De vennootschappen van [naam 1] hebben klaarblijkelijk geldleningen aan[bedrijf A BV] verstrekt waarover enorme rentes (van wel 14%) verschuldigd waren.
Vanaf september 2008 had[bedrijf A BV] geen krediet meer. Bij gebrek aan enige voorziening kon[bedrijf A BV] vanaf dat moment geen enkele tegenvaller meer incasseren. Met een polisverval van 40% waren tegenvallers echter onvermijdelijk. Met een verval dat vele malen hoger was dan de contractuele drempel van 15% was het onvermijdelijk dat de uitvaartverzekeraars maatregelen zouden treffen, waarmee het bestuur reeds in 2008 bekend was, althans had moeten zijn. Het bestuur heeft daarop niet geanticipeerd. De voorgenomen kwaliteitsslag per 1 januari 2009 is niet eerder dan eind mei 2009 gemaakt. Op dat moment stond[bedrijf A BV] het water al aan de lippen. De omzet bleef achter bij de verwachtingen en ook de terugboek bleef hoog.
Geen redelijk denkend bestuurder zou -onder dezelfde omstandigheden- gehandeld hebben zoals het oude bestuur heeft gedaan.
De diverse maandelijkse betalingen hebben plaatsgevonden aan [bedrijf C Beheer BV], [naam 1] en [bedrijf E Holding ].
Het interim-dividend is in de concept-jaarrekening over 2007/2008 opgenomen. In het concept werd een “
Winst na belastingen volgens winst- en verliesrekening”van € 143.028,-- vermeld.
Nadat het oude bestuur uit functie was getreden hebben de oude bestuursleden -in overleg met de accountant- het grootboek van[bedrijf A BV] over 2007/2008 aangepast en daarmee dus ook de jaarrekening over die periode (die zich nog in de conceptfase bevond). Het aangepast concept ([naam 5]) leverde een verlies op van € 72.000,--, dat nadien alleen maar opliep. De administratieve voorziening voor terugboek is daarbij verhoogd van 10 % naar 25 %. [naam 1], [naam 4] en [naam 2] hebben vorderingen van[bedrijf A BV] op hun vennootschappen geheel of gedeeltelijk afgeboekt, waardoor voor het jaar 2008 een verlies ontstond van € 206.717,12.
Ruimte voor een dividenduitkering aan de aandeelhouders van[bedrijf A BV] was er dus niet (meer). De dividenduitkeringen zijn geschied in strijd met de wet en de statuten van[bedrijf A BV]. Het reeds uitgekeerde dividend werd evenwel niet terugbetaald.
De dividend-uitkeringen zijn nietig. Voor zover er tot 24 april 2008 uitkeringen aan [naam 1] en [bedrijf C Beheer BV] en [bedrijf E Holding ] zijn gedaan, zijn deze ten onrechte gedaan omdat [naam 1] nooit aandeelhouder van[bedrijf A BV] is geweest en voormelde rechtspersonen pas vanaf 24 april 2008 aandeelhouders van[bedrijf A BV] zijn geworden.
Het oude bestuur heeft hierdoor onrechtmatig gehandeld jegens de gezamenlijke schuldeisers van[bedrijf A BV]. Deze schuldeisers zijn in hun verhaalspositie benadeeld.
De uitbetaling van het dividend geldt als een onverplichte rechtshandeling. Er is wetenschap van benadeling aan beide zijden. Het dividendbesluit is vernietigbaar op grond van artikel 42 juncto 43 van de Faillissementswet (Fw).
Alle dividendbetalingen moeten worden terugbetaald.
Vanwege de verwevenheid van de verschillende vennootschappen (Vienalis, [bedrijf D Nederland BV], [bedrijf D VOF], [bedrijf D [plaats A]], [bedrijf D [plaats B]], [bedrijf B Beheer], [bedrijf C Beheer BV], [bedrijf E Holding ] en [Bedrijf F BV]) kwam het voor dat facturen ten name van[bedrijf A BV] zijn gesteld, terwijl zij in feite (ook) betrekking hadden op één of meerdere van de hiervoor genoemde rechtspersonen. Aldus zijn gelden aan[bedrijf A BV] onttrokken.[bedrijf A BV]
heeft op [bedrijf D Nederland BV] een vordering van in totaal € 7.075,65. Een bedrag van € 2.660,06 uit hoofde van de tussen[bedrijf A BV] en [bedrijf D Nederland BV] bestaande rekening-courantverhouding en een bedrag van € 4.415,59 uit hoofde van ten onrechte ten laste van[bedrijf A BV] geboekte kosten, terwijl deze voor rekening van [bedrijf D Nederland BV] kwamen omdat laatstgenoemde de prestatie heeft ontvangen. In zoverre is sprake van ongerechtvaardigde verrijking.
De boedel heeft wegens onverschuldigde betaling van [bedrijf D VOF] te vorderen een bedrag van € 583,91 (KPN), € 677,85 ([Bedrijf F BV]) en € 287,90 (Finides), totaal
€ 1.549,66.
[bedrijf B Beheer] heeft uit hoofde van geldlening van[bedrijf A BV] een bedrag van € 2.408,-- aan rente ontvangen. Dit bedrag is op grond van het bepaalde in artikel 7A:1804 BW onverschuldigd betaald omdat de geldleningsovereenkomsten niet schriftelijk zijn vastgelegd.
Door het opstellen en bekend maken van de verschillende concept-jaarrekeningen over 2007/2008 en de tussentijdse cijfers over 2009 heeft het bestuur een misleidende voorstelling van de toestand van de vennootschap gegeven ex artikel 2:249 BW. Het bestuur is jegens derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die deze derden dientengevolge lijden althans hebben geleden. De derden zijn hier de gezamenlijke schuldeisers respectievelijk de boedel respectievelijk de curator, nu deze op basis van deze onjuiste jaarrekening een actiefpost mislopen ten bedrage van in ieder geval de onjuist opgenomen voorziening. De curator heeft vanwege de misleidende voorstelling van zaken kosten moeten maken teneinde betaling trachten te verkrijgen van voornoemde vordering.
De curator heeft buiten rechte meer werkzaamheden verricht dan die nodig waren ter instructie van de zaak. De curator heeft een bespreking gehad en meerdere brieven moeten versturen en moeten corresponderen met [naam 1], [naam 4] en [naam 2] en hun advocaat. De curator begroot de buitengerechtelijke kosten op grond van rapport Voorwerk II op twee punten van het liquidatietarief, te weten € 1.200,--.
4.Het verweer
Betwist wordt dat jonge medewerkers alleen werden gestimuleerd om omzet te maken. Indien provisie moest worden terugbetaald werd dit ingehouden op het salaris van de betreffende medewerker. Daarmee werden de kosten van[bedrijf A BV] verlaagd.
Toen in juli 2008 annuleringen een piek bereikten, heeft het bestuur ingegrepen, waarna annuleringen in de periode augustus tot en met december 2008 aanzienlijk afnamen en de omzet een stijgende lijn liet zien. Het terugboekrisico is beperkt tot de afsluitprovisie. De bonusprovisie werd door de annuleringen niet beïnvloed. Eventueel terug te betalen afsluitprovisie kon worden verrekend met de bonusprovisie. Er is dan ook een reële voorziening getroffen. Het oude bestuur heeft tijdig effectieve maatregelen genomen om polisverval tegen te gaan, nieuw verval te voorkomen en kosten terug te dringen. Vanaf september 2008 was er wel krediet. Redelijke tegenvallers konden door[bedrijf A BV] worden opgevangen.
[namen 2 en 3]. heeft geen premies voorgeschoten om bonusprovisie van verzekeraars veilig te stellen. Dit is eenmaal gebeurd nadat de klanten telefonisch hadden toegezegd om de voorgeschoten premie aan[bedrijf A BV] te betalen.[bedrijf A BV] heeft circa € 3.000,-- voorgeschoten, waarmee provisie ter hoogte van circa € 32.000,-- werd veiliggesteld.
In de eerste maanden van de onderneming werd het bestuur in het geheel niet beloond voor zijn arbeid. In overleg met de accountant van[bedrijf A BV] is de aan het oude bestuur toekomende beloning vooralsnog in de concept-jaarrekening geboekt als interim-dividend. Als er al sprake zou zijn geweest van interim-dividend, dan was het -gelet op het per die datum bekende resultaat van[bedrijf A BV]- redelijk en reëel dat dit gebeurde. Betwist wordt dat[bedrijf A BV] driekwart jaar na haar oprichting verlies leed. Het grote verloop bij Ardenta bleek pas na uitkering van het interim-dividend. Het salaris van het oude bestuur was marktconform en is in overleg met de accountant van[bedrijf A BV] vastgesteld. Er was destijds geen onverantwoorde druk op de liquiditeit. De financiële situatie van[bedrijf A BV] stond aan uitkering van een dergelijk salaris niet in de weg. In het tweede concept van de jaarrekening 2007/2008 is het interim dividend omgelabeld tot managementfee. Na correctie van de Monutabonus (€ 50.000,--), terzake waarvan[bedrijf A BV] geen vordering op [Bedrijf F BV] had, resteerde een winst voor belasting van € 8.114,--. De concept-jaarrekening 2007/2008 is niet aangepast en ook niet definitief gemaakt. Dat was de verantwoordelijkheid van [naam 5].
Het oude bestuur betwist dat [Bedrijf F BV] door[bedrijf A BV] is gefinancierd vanuit een verliesgevende situatie, waarin[bedrijf A BV] in liquidatienood verkeerde. Begin 2009 heeft [Bedrijf F BV] de schuld in rekening-courant aan[bedrijf A BV] geheel afgelost.
In het eerste kwartaal van 2009 heeft [naam 4] in samenwerking met de accountant van[bedrijf A BV] een concept-jaarrekening 2007/2008 opgeleverd. Door de extra reservering (op grond van voortschrijdend inzicht van de accountant in juni 2009) sloeg de winst in de concept-jaarrekening van het verlengde boekjaar 2007/2008 om in een boekhoudkundig verlies. Dat verlies bedroeg geen € 206.717,12.
Het oude bestuur had niet eerder op de hoogte kunnen en moeten zijn van de oorzaken die uiteindelijk hebben geleid tot het faillissement van[bedrijf A BV].
In 2009 verliep de situatie volledig anders dan verwacht. De economische crisis, de tegenvaller van Yarden (in maart 2009 resteerde een negatief saldo van € 80.420,83, zie productie 18 bij dagvaarding, terwijl het overzicht van december 2008 nog een positief saldo van ruim
€ 12.000,-- liet zien), het niet uitbetalen van een bonus van Ardanta, een onverwachte inhouding van Monuta, sterk stijgende annuleringen van verzekeringen in de eerste zes maanden van 2009 en het vertrek van enkele topverkopers door wijziging in de verhouding tussen vast en variabel loon, waren hier debet aan. Dit alles was in 2008 niet te voorzien. Door alle gebeurtenissen was de liquiditeitsreserve per 1 april 2009 nihil. Het oude bestuur van[bedrijf A BV] kan daar geen verwijt van worden gemaakt.
[naam 5] heeft zichzelf in het zicht van het faillissement een salarisverhoging van 103% toegekend. Een naaste medewerkster kreeg een salarisverhoging van 22%. [naam 5] heeft gedurende een aantal maanden tot 1 september 2009 geen enkele crediteur voldaan om zo liquiditeit te creëren voor betaling van salarissen. Daardoor heeft [naam 5] welbewust (nieuwe) crediteuren benadeeld. De schuldenlast van[bedrijf A BV] is door toedoen van [naam 5] zeer sterk opgelopen. Indien [naam 5] het door het oude bestuur opgestelde reddingsplan zou hebben uitgevoerd, zou dit niet zijn gebeurd.
is verantwoordelijk voor het uiteindelijke faillissement van[bedrijf A BV].
Het eigen vermogen van[bedrijf A BV] was ten tijde van het besluit tot het doen van dividend-uitkeringen groter dan het gestorte kapitaal, vermeerderd met de wettelijke reserves.
De ontvanger van de dividenden was steeds aandeelhouder of zou dat op zeer korte termijn worden.
Het besluit tot dividenduitkering is niet nietig. Er is geen wettelijke rente verschuldigd vanaf moment van betaling. Ten tijde van het dividendbesluit was een faillissement van[bedrijf A BV] nog helemaal niet voorzienbaar. Ten tijde van het uitkeren van het dividend was niet voorzienbaar dat de vennootschap als gevolg van de uitkering haar verplichtingen jegens crediteuren niet meer kon nakomen.
Er is geen sprake van onttrekkingen. De vorderingen van de curator zijn onvoldoende onderbouwd. Het onderzoek van Krijnen, waarop de curator zich baseert, is onvolledig. Er is geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking dan wel onverschuldigde betaling.
Er was nog geen definitieve jaarrekening. Er was slechts een concept-jaarrekening over 2007/2008. Er is geen misleidende voorstelling van de toestand van de vennootschap gegeven. Van aansprakelijkheid ex artikel 2:249 BW kan geen sprake zijn.
[namen 2 en 3]. heeft vanaf het begin aan de curator volledige opening van zaken gegeven. De curator zou zonodig bij [namen 2 en 3]. terugkomen met nadere vragen als daartoe aanleiding was. Dat is niet gebeurd. In de dagvaarding worden geen nieuwe verwijten aangevoerd. De schade is door de curator zelf veroorzaakt. Een eventuele schade dient te worden gematigd.
De handelwijze van de curator dient te leiden tot een afwijzing van de vorderingen althans tot een aanzienlijke matiging van een uit hoofde van het vonnis door [namen 2 en 3]. te betalen bedrag.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten voldoen niet aan de dubbele redelijkheidstoets. [namen 2 en 3]. betwist de hoogte van de kosten. De werkzaamheden van de curator worden geacht te vallen onder zijn reguliere werkzaamheden, die hij voor rekening van en in het belang van de gezamenlijke schuldeisers verricht.
. verzoekt een eventueel toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, dan wel aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde van zekerheid te verbinden.
5.De beoordeling
Aan het bezwaar van [namen 2 en 3]. in de akte uitlaten tegen de vermeerdering van eis wordt dan ook voorbij gegaan.
kennelijk) onbehoorlijk bestuur
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 juni 1993 (NJ 1993,713) overwogen dat het oordeel van het hof dat is voldaan aan de eisen van artikel 2:14 lid 1 (oud) BW indien de administratie van de vennootschap zodanig is dat men snel inzicht kan krijgen in de debiteuren- en crediteurenpositie op enig moment en dat deze posities en stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de ondernemingen, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie, niet blijkt geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Artikel 2:10 lid 1 BW is weliswaar niet gelijkluidend aan artikel 2:14 lid 1 (oud) BW, maar de strekking van artikel 2:10 lid 1 BW wijkt niet af van die van artikel 2: 14 lid 1 (oud) BW, zodat voormelde maatstaf ook naar huidig recht kan worden toegepast.
5.6. Ook de stelling van de curator dat de crediteuren- en debiteurenlijsten die bij de faillissementsaanvraag zijn overgelegd aanzienlijk verschillen van hetgeen de crediteuren tijdens het faillissement aan vorderingen hebben ingediend en hetgeen de curator van de debiteuren heeft kunnen incasseren, leidt zonder nadere toelichting -die niet is gegeven- niet tot de conclusie dat de boekhouding, voor de deugdelijkheid waarvan het oude bestuur van[bedrijf A BV] tot 1 juni 2009 verantwoordelijk was, ten tijde van het oude bestuur niet voldeed aan de hiervoor onder 5.3. geformuleerde maatstaf. Dit geldt eveneens ten aanzien van de stelling dat de fiscale positie van[bedrijf A BV] aanzienlijk verschilt van hetgeen bij de eigen aanvraag van het faillissement als fiscale schuldenlast is opgegeven.
”de financiële administratie bepaald niet netjes voor elkaar was, maar de cijfers (…) een redelijk representatief beeld van de situatie per 1-6-9 [gaven] (…)”. Ook dit citaat kan niet tot de conclusie leiden dat de door het oude bestuur gevoerde administratie -gelet op de aard van de onderneming- niet voldeed aan de in artikel 2:10 BW gestelde eisen.
Voor de bestuurdersaansprakelijkheid van het oude bestuur is de periode na 1 juni 2009 dus niet meer van belang.
De curator heeft immers zelf gesteld dat het bestuur frequent (bij voorkeur twee wekelijks) overleg voerde over de maandelijks behaalde omzet alsmede over de maandelijkse terugboekingen. De curator heeft niet betwist dat het oude bestuur van[bedrijf A BV] per verzekeraar en per medewerker zowel omzet als verval op maandbasis bijhield. Het oude bestuur had daarmee inzicht in het polisverloop (per verzekeraar) alsmede in de mate waarin de medewerkers positief (dan wel negatief) bijdroegen aan de omzet. De curator heeft niet weersproken dat het oude bestuur toen het in juli 2008 werd geconfronteerd met ernstig polisverval, maatregelen heeft genomen in die zin dat medewerkers werden geïnstrueerd om hun focus te richten op een kapitaalkrachtiger doelgroep. Onweersproken is gebleven dat[bedrijf A BV], indien als gevolg van royement of verval van een polis provisie moest worden terugbetaald, dit ingehouden werd op het salaris van de medewerker die de betreffende polis had afgesloten. Op deze wijze gaf[bedrijf A BV] aan haar medewerkers een signaal af dat het verkopen van polissen aan wellicht niet voldoende solide klanten voor de medewerkers risico’s inhield voor hun inkomsten. Anders dan de curator heeft gesteld was er voor deze medewerkers voldoende prikkel om zich (uitsluitend) te richten op klanten met een hoger inkomen of op samenwonenden. Uit de e-mail 24 september 2008 (productie 11 van [namen 2 en 3].), waarin [naam 2] aan zijn medebestuurders laat weten dat er tot dan toe vrijwel geen enkele verschuiving heeft plaatsgevonden in de doelgroepen, blijkt dat [naam 2] wel de vinger aan de pols hield. In bedoelde e-mail dringt Lechel aan op verandering van deze situatie. Een en ander strookt niet met de stelling van de curator dat jonge medewerkers, ook op dat moment nog, alleen werden gestimuleerd om omzet te maken.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat uit productie 13 van [namen 2 en 3]. blijkt dat het in verzekeringskringen niet ongebruikelijk is om de bonusprovisie aan te wenden voor het voldoen van de retourprovisie. Het verwijt van de curator dat slechts een administratieve voorziening werd aangehouden, welk verwijt door [namen 2 en 3]. overigens gemotiveerd is tegengesproken, mist daarmee overtuigingskracht. Daarbij komt dat de curator ook niet aan de hand van de werkelijke cijfers heeft aangetoond dat de bonusprovisie over 2008 waarop[bedrijf A BV] jegens de verzekeraars aanspraak had volstrekt ontoereikend was om de terugboek op ontvangen provisies op te vangen. De curator heeft in dit verband bovendien niet weersproken dat de door[bedrijf A BV] terug te betalen provisie werd gekort op het salaris van de medewerker die de betreffende verzekering had afgesloten, hetgeen voor[bedrijf A BV] een kostendrukkend effect had.
€ 120.000,-- heeft toegekend. De eerste concept-jaarrekening 2007/2008, die in het eerste kwartaal werd opgesteld, liet na aftrek van het interim-dividend nog een positief resultaat zien. Dat de accountant van[bedrijf A BV] in juni 2009 (toen het oude bestuur al was afgetreden)-gelet op het hoge verval percentage over 2008- heeft voorgesteld in het aangepaste concept een reservering in verband met afboek van 25% in plaats van 10% op te nemen, als gevolg waarvan de winst omsloeg in verlies, wettigt niet de conclusie dat het oude bestuur in de periode maart 2008 tot juni 2008 had moeten beseffen dat uitkering van dergelijke bedragen onverantwoord was. Bij dit alles komt dat de curator niet heeft bestreden dat [naam 4] de eerste concept-jaarrekening van[bedrijf A BV] heeft opgesteld in samenspraak met de accountant van[bedrijf A BV]. Kennelijk zag die accountant destijds geen reden om een hogere reservering aan te houden.
5.22. Het vorenstaande brengt met zich dat ook al zou kunnen worden geoordeeld dat het oude bestuur van[bedrijf A BV] op een of meerder punten niet heel gelukkig heeft geopereerd (zo zou het -achteraf bezien- verstandiger zijn geweest om in het eerste volle jaar dat de onderneming draaide met een minder hoog salaris genoegen te nemen, had het bestuur er beter aan gedaan om eerder te stoppen met de werving van nieuwe klanten tijdens dure telefoonsessies in hotels en in plaats daarvan gebruik te maken van bestaande kantoorfaciliteiten en zou een eerdere beëindiging van de onderneming, nog tijdens de bestuursperiode van het oude bestuur, een verstandige stap zijn geweest), niet gezegd kan worden dat het oude bestuur van[bedrijf A BV] zich heeft schuldig gemaakt aan kennelijk onbehoorlijk bestuur in de hiervoor sub 5.13. bedoelde zin.
De primaire vorderingen, voor zover hier beoordeeld, liggen daarmee voor afwijzing gereed.
“Indien door de jaarrekening, door tussentijdse cijfers of door het jaarverslag voor zover deze bekend zijn gemaakt, een misleidende voorstelling wordt gegeven van de toestand der vennootschap, zijn de bestuurders tegenover derden hoofdelijk aansprakelijk voor de schade, door dezen dientengevolge geleden.”
interim-dividend
€ 120.000,-- zijn een beloning voor verrichte arbeid geweest, aldus nog steeds het oude bestuur.
“Laat het wel even helder zijn dat er alleen dividend uitgekeerd kan worden indien er sprake is van positieve overige reserves. Indien er verlies geleden wordt en daardoor zijn er geen voor uitkering beschikbare reserves, kan er dus ook geen dividend uitgekeerd worden aan de aandeelhouders.”In dit bericht wordt niet vermeld dat indien er geen dividend kan worden uitgekeerd, de aan het oude bestuur gegeven beloning over de maanden februari tot en met mei 2008 (het interim dividend) anders in de boeken moet worden verantwoord.
In de door de curator als productie 31 overgelegde e-mail van [naam 2] aan [naam 1] d.d. 9 juni 2009, verzoekt [naam 2] aan [naam 1] om aan onder meer[naam 6] te vragen of bevestigd kan worden dat de dividendnota’s van 2008 aansluiten op de halfjaarcijfers van 2008. Ook hier geen vraag wat er zou moeten gebeuren indien de definitieve cijfers over 2008 geen dividenduitkering toelaten.
Dit doet afbreuk aan de stelling van het oude bestuur dat het interim-dividend is bedoeld als vergoeding voor verrichte werkzaamheden.
Waarom het oude bestuur met ingang van 1 juli 2008 aan zich zelf in plaats van interim dividend salaris heeft uitgekeerd, is uit de stellingen noch uit de overgelegde producties af te leiden.
Voorts is niet betwist dat [naam 1] en [naam 2] in de periode januari tot en met april 2008 en [naam 4] in de periode februari tot en met april 2008 maandelijks een salaris van
€ 1.400,-- (bruto) ontvingen. Dit is niet te rijmen met de stelling van het oude bestuur dat het “interim-dividend” over de periode februari tot en met mei 2008 een beloning voor verrichte arbeid was. In de door [namen 2 en 3]. bij brief van 25 september 2012 aan de rechtbank verzonden productie 23 (nieuw), houdende een schriftelijke verklaring van [naam 1], [naam 4] en [naam 2] d.d. 4 november 2009, welke verklaring niet ondertekend is, verklaren [naam 1], [naam 4] en [naam 2] dat zij op advies van de accountant per
1 januari 2008 voor twee dagen per week op de loonlijst zijn opgenomen vanwege de wettelijke plicht om in een van de B.V.’s loon te genieten alsmede dat per februari 2008 duidelijk werd dat de voorgenomen twee dagen volstrekt ontoereikend waren, daar er
7 dagen per week door hen werd gewerkt. Waarom het salaris van [naam 1], [naam 4] en [naam 2] toen niet direct is verhoogd, wordt niet duidelijk uit deze verklaring. Aannemelijk is dat destijds bewust van een hoger loon is afgezien (in verband met over dat loon verschuldigde loonbelasting) en gekozen is voor de fiscaal aantrekkelijker uitkering van interim-dividend. In evengemelde verklaring wordt als reden waarom met ingang van 1 juli 2008 is besloten om alle betalingen via de loonadministratie van[bedrijf A BV] te laten lopen, opgegeven dat de werkzaamheden van[bedrijf A BV] eerder toenamen dan afnamen. Dat spoort niet met de eerdere verklaring dat per februari 2008 al duidelijk was dat er geen 2 maar
7 dagen per week werd gewerkt.
De door het oude bestuur van[bedrijf A BV] gestelde achtergrond van de interim dividenduitkeringen, is onvoldoende onderbouwd. Daartoe had op zijn minst genomen een schriftelijke verklaring van de toenmalige accountant van[bedrijf A BV] in het geding moeten zijn gebracht. Het oude bestuur, dat al meer dan twee jaar op de hoogte is van het standpunt van de curator ter zake, heeft voldoende tijd gehad om aan bedoelde accountant te vragen of deze een verklaring wilde opstellen die het standpunt van het oude bestuur ondersteunt.
Een schriftelijke overeenkomst waarin is vastgelegd dat [naam 1], [naam 4] en [naam 2] bovenop hun salaris van € 1.400,-- bruto per maand een hogere vergoeding zouden krijgen voor hun arbeid is door [namen 2 en 3]. niet overgelegd.
In deze is van doorslaggevende betekenis dat het oude bestuur na 1 juni 2009 niet meer bevoegd was om de eerder opgestelde eerste concept-jaarrekening over 2007/2008 aan te passen. Dat was eerder wel het geval, maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Daar waar de opvolgende bestuurder, [naam 5], naar [namen 2 en 3]. ter comparitie heeft gesteld, een dergelijke aanpassing niet wenste aan te brengen en meer in het bijzonder het label “interim-dividend” niet is vervangen door “management fee” dan wel “loon”, wordt het oude bestuur gehouden aan hetgeen ter zake van het interim dividend in het eerste concept staat vermeld. Bedoelde betalingen ad in totaal € 120.000,-- worden dan ook aangemerkt als interim-dividendbetalingen.
Dit betekent dat de beheer B.V.’s van [naam 1], [naam 4] en [naam 2] als hiervoor genoemd in beginsel ieder een bedrag van € 40.000,-- dienen terug te betalen aan[bedrijf A BV].
Bij deze stand van zaken heeft de curator geen belang bij een verklaring voor recht dat de aandeelhoudersbesluiten tot uitkering van interim-dividend nietig zijn, althans dat deze besluiten en die van het bestuur tot betaalbaarstelling van het interim-dividend (buiten) gerechtelijk vernietigd zijn.
Het bewijsaanbod ter zake wordt dan ook gepasseerd.
De curator baseert dit door [bedrijf D Nederland BV] betwiste onderdeel van zijn vordering op de door hem als productie 34 overgelegde kopie van een gedeelte van de grootboekadministratie. Dit is onvoldoende. Immers, eerst bij een volledig overzicht van de rekening-courant kan worden geconcludeerd welke vordering na afloop van de rekening-courantverhouding tussen[bedrijf A BV] en [bedrijf D Nederland BV] eventueel ten gunste van[bedrijf A BV] resteert. Het gaat niet aan om één bladzijde uit de grootboekadministratie te lichten en daar conclusies aan te verbinden. Tot slot heeft [namen 2 en 3]. betwist dat zij -anders dan de curator heeft gesteld- in het bezit is van de digitale grootboekadministratie. Dit is door de curator noch ter comparitie noch in zijn latere akten tegengesproken. Bij deze stand van zaken zijn de verweermogelijkheden van [namen 2 en 3]. ernstig bemoeilijkt. Dit komt voor rekening en risico van de curator. Dit onderdeel van de vordering wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Ook dit onderdeel van de vordering is bij gebreke van voldoende onderbouwing niet voor toewijzing vatbaar.
[bedrijf D VOF]
Nu uit de door de curator overgelegde stukken (meer in het bijzonder het rapport Krijnen) geen steun is te vinden voor zijn stelling ter zake, zal dit onderdeel van de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
[bedrijf B Beheer]
De curator heeft niet subsidiair aanspraak gemaakt op terugbetaling van een lager bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen het mondeling overeengekomen rentepercentage en de wettelijke rente over de uitgeleende bedragen.
Voor de stelling van de curator (onder punt 59 van de dagvaarding) dat [bedrijf B Beheer] ook rente heeft ontvangen voor geldleningen die [bedrijf B Beheer] niet aan[bedrijf A BV] heeft verstrekt, ontbreekt iedere feitelijke onderbouwing. Daarnaast heeft de curator ook niet gesteld om welke bedrag aan rente het in bedoeld geval zou gaan.
matiging toewijsbaar bedrag
Aangenomen mag worden dat de curator de op grond van dit vonnis geïncasseerde bedragen niet eerder zal aanwenden in het kader van de afwikkeling van het faillissement van[bedrijf A BV] dan nadat het vonnis van deze rechtbank onherroepelijk zal zijn. Bij deze stand van zaken is er onvoldoende aanleiding om de curator te veroordelen om zekerheid te stellen.
De beslagkosten komen dat ook -gelet op het bepaalde in art. 706 Rv- in beginsel voor toewijzing in aanmerking, zij het slechts ten aanzien van [bedrijf B Beheer], [bedrijf C Beheer BV] en [bedrijf E Holding ]. Jegens de overige gedaagden wordt de vordering van de curator immers afgewezen.
(€ 1.421,--).
5.58. Op grond van het vorenstaande worden de beslagkosten ten aanzien van [bedrijf B Beheer] begroot op € 900,33 voor verschotten, € 473,67 (€ 1.421,-- x 1/3) voor salaris advocaat en € 317,47 (€ 952,40 x 1/3) voor deurwaarderskosten, totaal € 1.691,47.
De beslagkosten worden ten aanzien van [bedrijf C Beheer BV] begroot op € 407,61 voor verschotten,
€ 473,67 (€ 1.421,-- x 1/3) voor salaris advocaat en € 317,47 (€ 952,40 x 1/3) voor deurwaarderskosten, totaal € 1.198,75.
De beslagkosten worden ten aanzien van [bedrijf E Holding ] begroot op € 825,40 voor verschotten, € 473,67 (€ 1.421,-- x 1/3) voor salaris advocaat en € 317,47 (€ 952,40 x 1/3) voor deurwaarderskosten, totaal € 1.616,54.
De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op: 3 dagvaardingen € 250,43, griffierecht € 1.436,-- alsmede salaris advocaat € 2.682,-- (3 punten x tarief IV, € 894,-- per punt), totaal € 4.368,43.
6.De beslissing
€ 1.616,54,