1. 940481-12 28juli 2012, Klarenbeek, Gem. Voorst, Diefstal (incident 3).
Vordering tot schadevergoeding
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 530,- (€ 130,- aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade dient te worden gematigd, omdat hij vrijspraak heeft bepleit van het geweldscomponent, waardoor het een minder ernstig delict is dan het bewezenverklaarde in door de benadeelde partij vermelde jurisprudentie.
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding voor het weggenomen geldbedrag en de portemonnee kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij in haar eigen woning is overvallen door de verdachte die haar portemonnee heeft gestolen en haar ook heeft geduwd. Verdachtes handelen heeft zoals hiervoor reeds is overwogen een grote impact op de benadeelde partij gehad in psychische zin. Dit blijkt genoegzaam uit de aangifte en het schadeonderbouwingsformulier van de benadeelde partij. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, staat voor de rechtbank derhalve vast. De rechtbank zal de verzochte immateriële schade van € 400,- toewijzen. Daarbij heeft de rechtbank de ernst en de intensiteit van de diefstal met geweld in aanmerking genomen en gelet op min of meer soortgelijke gevallen.
De vordering wordt derhalve toegewezen voor een bedrag van € 530,- (€ 130,- + € 400,-). Het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2012. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 332,50 (€ 57,50 aan materiële schade en € 275,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard nu verdachte wordt vrijgesproken van het hem onder 3 tenlastegelegde.
De benadeelde partij wordt verwezen in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 540,- (€ 265,- aan materiële schade en € 275,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering is de rechtbank van oordeel dat de vergoeding voor het weggenomen geldbedrag, aanschaf nieuwe bankpas en aanschaf nieuwe openbaar vervoerskaart kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij in zijn woning is overvallen door de verdachte die zijn portemonnee heeft gestolen. Verdachtes handelen heeft zoals hiervoor reeds is overwogen een grote impact op de benadeelde partij gehad in psychische zin. Dit blijkt genoegzaam uit de aangifte en het schadeonderbouwingsformulier van de benadeelde partij. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, staat voor de rechtbank derhalve vast. De rechtbank zal de verzochte immateriële schade van € 275,- toewijzen. Daarbij heeft de rechtbank de ernst en de intensiteit van de diefstal in aanmerking genomen en gelet op min of meer soortgelijke gevallen.
De vordering wordt derhalve toegewezen voor een bedrag van € 540,- (€ 265,- + € 275,-). Het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2012. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van genoemde slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 7].
Vordering tenuitvoerlegging
Door de officier van justitie is een vordering na voorwaardelijke veroordeling ingediend, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2007 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van negen maanden (parketnummer 13/467364-07). Van de negen maanden is eerder reeds de tenuitvoerlegging van één maand bevolen. Veroordeelde heeft zich niet gehouden aan de algemene voorwaarden die hem bij voormeld vonnis was opgelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft bepleit de vordering af te wijzen gelet op de omstandigheid dat de voorwaardelijke straf is opgelegd in 2007 en de proeftijd van die straf onderbroken is geweest door de veroordelingen van de verdachte. Het is derhalve niet opportuun om de gevangenisstraf alsnog ten uitvoer te leggen.
Nu is bewezen verklaard dat verdachte zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat de
gedeeltelijketenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde (thans resterende) gevangenisstraf, te weten een deel van vier maanden, op zijn plaats is. Daartoe wordt overwogen dat het tijdsverloop tussen de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf en de vordering van de officier van justitie een (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging rechtvaardigt. Bovendien is van belang dat de verdachte ná 2007 nog is veroordeeld voor strafbare feiten en hem maatregelen zijn opgelegd, reden waarom een volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet opportuun wordt geacht. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
verklaart
niet bewezen, dat verdachte het
onder 3 en 4 tenlastegelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
feit 1:
Diefstal, voorafgegaan of gevolgd van geweld, gepleegd om die diefstal
gemakkelijk te maken en om zich het bezit van het gestolene te verzekeren;
feit 2:
Diefstal, vergezeld van geweld, gepleegd om die diefstal gemakkelijk te maken;