ECLI:NL:RBGEL:2013:1422

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
13/725
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift teruggave in beslag genomen BMW

Op 26 juni 2013 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift werd ingediend tegen het uitblijven van een last tot teruggave van een BMW, die onder een derde in beslag was genomen. Klager, de verkoper van de auto, stelde dat hij eigenaar was van de BMW omdat de koper, beslagene, het volledige aankoopbedrag nog niet had voldaan. Klager had een eigendomsvoorbehoud bedongen en beschikte nog over de reservesleutel en het kentekenbewijs deel II. De officier van justitie betwistte echter de geldigheid van het eigendomsvoorbehoud en stelde dat er sprake was van een schijnconstructie, waarbij het klaagschrift ongegrond verklaard moest worden.

Tijdens de zitting op 19 juni 2013 werd de beslagene, die op de juiste wijze was opgeroepen, niet gehoord. De vertegenwoordiger van klager en de raadsman, mr. J.A. Schadd, waren wel aanwezig, evenals de officier van justitie, mr. C.Y. Huang. De officier van justitie voerde aan dat het beslag moest voortduren vanwege strafvorderlijk belang, aangezien beslagene verdacht werd van overtredingen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht. De raadkamer oordeelde dat het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag aanwezig was, gezien de verdenking van witwassen en de mogelijkheid van verbeurdverklaring van de BMW.

De raadkamer overwoog dat klager, ondanks het ingediende eigendomsvoorbehoud, onvoldoende bewijs had geleverd dat dit rechtsgeldig was. De argumenten van de officier van justitie over de schijnconstructie werden door de raadkamer als overtuigend beschouwd. Klager had geen plausibele verklaring gegeven voor zijn weigering om de restantvordering uit de opbrengst van de auto te voldoen, wat leidde tot de conclusie dat de verkoopconstructie met het eigendomsvoorbehoud een schijnconstructie was. Uiteindelijk werd het klaagschrift ongegrond verklaard, en de raadkamer besloot dat het beslag op de BMW moest voortduren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/860138-13
Rechtbanknummer : 13/725
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer inzake het op 3 april 2013 bij deze rechtbank ingekomen klaagschrift, ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, namens:

naam: [klager] (hierna: klager),

(vestigings)adres : [adres]
plaats : [woonplaats],
in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman mr. J.A. Schadd, aan de Zijpendaalseweg 51a (postbus 282, 6800 AG) te Arnhem,
strekkende tot teruggave van de onder [beslagene] in beslag genomen personenauto BMW 645i (met kenteken [kenteken]) aan klager.

De procedure

In raadkamer van 19 juni 2013 zijn gehoord:
  • de vertegenwoordiger van klager, de heer[klager];
  • klagers raadsman, mr. J.A. Schadd voornoemd; en
  • de officier van justitie, mr. C.Y. Huang.
De beslagene, de heer [beslagene], is - hoewel hij daartoe op de juiste wijze is opgeroepen - zonder bericht van afwezigheid niet verschenen.

Het beklag

Het klaagschrift richt zich tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de onder [beslagene] in beslag genomen BMW met kenteken [kenteken] aan klager. In het klaagschrift wordt gesteld dat klager de eigenaar is van de betreffende BMW nu beslagene deze nog niet heeft afbetaald en geen strafvorderlijk belang bestaat bij voortduring van het beslag. Naar de mening van de raadsman van klager is sprake van een (rechtsgeldig) eigendomsvoorbehoud en blijkt dit tevens uit het feit dat klager nog beschikt over de reservesleutel en het kentekenbewijs deel II. De raadsman merkt op dat de suggestie wordt gewekt dat sprake is van een schijnconstructie (waar klager ook moeite mee heeft), maar dat uit de stukken niet blijkt dat daarvan daadwerkelijk sprake is. Civielrechtelijke hypotheses zoals dat klager geen voordeel mag hebben van het eigendomsvoorbehoud en kennelijk niet voornemens is tot ontbinding van de overeenkomst over te gaan, doen volgens hem in dit kader niet ter zake.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard en het beslag, vanwege strafvorderlijk belang, voort dient te duren.
Daartoe heeft zij aangevoerd dat [beslagene] wordt verdacht van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet en artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en dat in dit kader onder hem klassiek en conservatoir beslag is gelegd op de BMW. Niet hoogst onwaarschijnlijk is volgens de officier van justitie dat de strafrechter later oordelend in de strafzaak de verbeurdverklaring zal bevelen van de BMW, dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De officier van justitie is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud door klager, dat ook sprake is van een schijnconstructie als bedoeld in artikel 94a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en dat het opeisen van een eigendomsrecht door klager - gelet op de betrokken belangen - moet worden aangemerkt als misbruik van recht.

De beoordeling

Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De raadkamer overweegt dat in het kader van deze raadkamerprocedure op basis van een klacht ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek, gelet op de aard van die procedure, niet anders dan summier kan zijn.
Strafvorderlijk belang
In het onderhavige geval is (mede) sprake van conservatoir beslag. Naar het oordeel van de raadkamer is het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag in dat kader nog steeds aanwezig. Daartoe overweegt de raadkamer als volgt.
Artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt, voor zover thans van belang, dat in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, voorwerpen in beslag genomen kunnen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete (eerste lid) dan wel een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (tweede lid).
Nu beslagene onder meer wordt verdacht van witwassen, een misdrijf waarvoor op grond van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 94a, eerste
en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het is daarom niet hoogst onwaarschijnlijk dat beslagene ter zake van het witwassen een geldboete opgelegd zal krijgen, dan wel - in het kader van een ontnemingsvordering - de verplichting opgelegd zal krijgen tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Eigendom BMW
De raadkamer overweegt dat klager bij het klaagschrift een kopie heeft gevoegd van een factuur d.d. 5 april 2012 betreffende de verkoop van de in beslag genomen BMW door klager aan beslagene. Onderaan de factuur staat vermeld ‘eigendomsvoorbehoud van toepassing op deze transactie’.
Namens klager is onweersproken gesteld dat beslagene nog niet het gehele aankoopbedrag van de BMW aan klager heeft voldaan. Klager stelt dat hij hiermee eigenaar is gebleven van de BMW. De officier van justitie heeft betoogd dat het hiervoor omschreven eigendomsvoorbehoud daartoe onvoldoende is, nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een overeenkomst betreffende consumentenkrediet.
Het eigendomsvoorbehoud is geregeld in art. 3:92 Burgerlijk Wetboek (BW). Gesteld noch gebleken is dat de in het tweede lid genoemde nietigheid zich hier voordoet. Naar het voorshandse oordeel van de raadkamer komt aan het openbaar ministerie geen beroep toe op vernietigbaarheid van het eigendomsvoorbehoud wegens andere ‘gebreken’ daaraan, zoals de beweerde strijdigheid met de Wet op het Consumentenkrediet. De bepalingen uit die wet strekken immers niet tot bescherming van de hier in het geding zijnde belangen van het openbaar ministerie. Nu de raadkamer uit niets blijkt dat beslagene de geldigheid van het eigendomsvoorbehoud betwist, gaat de raadkamer vooralsnog uit van de geldigheid. Nu niet alle termijnen van de koopsom zijn betaald, heeft klager dan als eigenaar van de BMW te gelden.
Schijnconstructie
De raadkamer heeft hiervoor (onder het kopje “conservatoir beslag”) overwogen dat uit artikel 94a, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt op welke gronden een voorwerp in beslag kan worden genomen tot bewaring van het recht tot verhaal. Artikel 94a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat een voorwerp dat toebehoort aan een ander eveneens in beslag kan worden genomen, indien “voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden”.
De raadsman van klager heeft zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavig geval uit de stukken niet blijkt dat sprake is van een schijnconstructie als bedoeld in artikel 94a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie is een andere mening toegedaan en heeft ter onderbouwing van haar stelling dat voldoende aanwijzingen bestaan dat de auto in handen is gesteld met het kennelijke doel de uitwinning ervan te bemoeilijken of te verhinderen, met verschillende argumenten gestaafd. Zij heeft er onder meer op gewezen dat door beslagene, na een aanbetaling van € 20.500,- waarvan een deel door beslagene is voldaan en een deel door een derde, per maand een contant bedrag van € 150,- aan klager zou moeten worden voldaan (waarbij ook opvallend is dat het bedrag zeven maal exact op de vijfde van de maand zou zijn betaald).
Bij dergelijke constructies zou in het verleden vaker zijn geconstateerd dat de volledige aankoopsom reeds was voldaan en met de verantwoording in het kasboek (achteraf) een eigendomsvoorbehoud werd gereconstrueerd om beslaglegging te frustreren. Volgens de officier van justitie wordt het vermoeden van een dergelijke schijnconstructie versterkt nu klager de hem aangeboden meest praktische oplossing, te weten dat de restantvordering van klager op beslagene zou worden voldaan uit de opbrengst van de auto, van de hand heeft gewezen. Ook wijst zij erop dat niet is gebleken dat klager bereid is tot (terug)betaling van een bedrag aan beslagene in het kader van een dan te entameren ontbinding van de overeenkomst dan wel in verband met het feit dat klager geen voordeel mag hebben bij inroeping van het eigendomsvoorbehoud. De officier van justitie is van mening dat geen redelijk economisch motief bestaat voor deze opstelling en dat daar nog bijkomt dat bevreemdend is dat geen sprake is van een rechtsgeldige kredietovereenkomst terwijl klager evenmin een borg heeft bedongen voor de BMW.
Tijdens de raadkamerzitting van 19 juni 2013 heeft klager verklaard dat hij de maandelijkse contante betalingen zelf bij beslagene ophaalde. Op de vraag wat hij met de BMW zou doen in het geval hij deze terug zou krijgen, heeft klager geantwoord dat hij - alvorens een beslissing te nemen - eerst de staat van de auto wil bekijken. Over de verhouding met beslagene heeft klager opgemerkt dat hij eerst wil bezien of beslagene de BMW gaat afbetalen en klager, in het geval beslagene daartoe niet overgaat, nog bekijkt wat te doen.
De raadkamer overweegt ter beantwoording de vraag voorligt of voldoende aanwijzingen bestaan dat klager wist of kon vermoeden dat gebruik wordt gemaakt van een eigendomsconstructie om de uitwinning van de BMW te bemoeilijken of te verhinderen het volgende. Hoewel de financiële afwikkeling tussen klager en beslagene in dit geval niet ter beoordeling voorligt, mag bij de beantwoording van de hiervoor geformuleerde rechtsvraag naar het oordeel van de raadkamer van klager worden verwacht dat hij de nodige informatie verschaft die in dit kader relevant kan zijn. Klager geeft geen plausibele verklaring voor het feit dat hij niet akkoord gaat met de voorgestelde regeling om de restantvordering van beslagene uit de opbrengst van de auto te voldoen en betwist evenmin dat hij de overeenkomst vooralsnog niet direct wil ontbinden, terwijl dit voor zijn bedrijf vanuit economisch oogpunt niet rationeel is. Dit biedt naar het oordeel van de raadkamer voldoende aanwijzingen voor de conclusie dat de verkoop van de BMW met het eigendomsvoorbehoud een schijnconstructie is met het hiervoor omschreven doel en dat klager daarvan wist.
De raadkamer zal derhalve beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.

De beslissing

Verklaarthet klaagschrift ongegrond.
Aldus gegeven in raadkamer door mr. C.M.E. Lagarde, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.W.M. Heutinck, als griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van 26 juni 2013.