ECLI:NL:RBGEL:2013:1371

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2013
Publicatiedatum
1 juli 2013
Zaaknummer
AWB-13_385
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatieverbod en tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, die zorg draagt voor een thuiswonend gehandicapt kind, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank waarin werd bepaald dat hij geen recht had op een extra tegemoetkoming over het kalenderjaar 2011 op basis van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (Regeling TOG). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2011 geen recht had op de extra tegemoetkoming omdat zijn huishouden niet als een alleenverdienershuishouden kon worden aangemerkt, wat een vereiste is voor de toekenning van deze tegemoetkoming. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de regeling niet in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in de Grondwet en internationale verdragen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat ongelijke behandeling van gelijke gevallen alleen verboden is als er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor bestaat. De rechtbank oordeelde dat de wetgever een legitieme doelstelling had met de regeling en dat het onderscheid tussen bijstandsontvangers en werkenden gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: SBR 13/385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser op basis van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (Regeling TOG) geen recht heeft op een extra tegemoetkoming over het kalenderjaar 2011.
Bij besluit van 7 december 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Aan eiser is over het jaar 2010 op grond van de Regeling TOG in verband met de zorg voor een thuiswonend gehandicapt kind ([naam]) een tegemoetkoming toegekend, evenals een extra tegemoetkoming. Eiser ontving in 2010 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Zijn echtgenote had geen inkomsten.
1.2.
Over 2011 heeft eiser eveneens een tegemoetkoming TOG ontvangen en is aan hem bij besluit van 25 januari 2012 een voorschot toegekend aan extra tegemoetkoming. In 2011 hebben eiser en zijn echtgenote een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) ontvangen naar de norm voor gehuwden.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser over 2011 geen recht heeft op een extra tegemoetkoming en bij besluit van gelijke datum is het uitbetaalde voorschot van
€ 1.460,00 van eiser teruggevorderd. Tegen het terugvorderingsbesluit is geen rechtsmiddel aangewend.2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het huishouden van eiser in 2011 – anders dan in 2010 – niet kan worden aangemerkt als een alleenverdieners-huishouden, hetgeen een vereiste is voor toekenning van de extra tegemoetkoming.
3.
Eiser kan zich daarmee niet verenigen en voelt zich gediscrimineerd.
4.
De rechtbank stelt voorop dat eiser op basis van artikel 5a, eerste lid, van de Regeling TOG slechts recht heeft op een extra tegemoetkoming over 2011, indien (a) hij over dat jaar recht had op een reguliere tegemoetkoming op grond van de Regeling TOG , (b) er sprake was van fiscaal partnerschap als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en (c) het loon van eiser of zijn partner in 2011 lager was dan het bedrag genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, oftewel € 4.734,00.
5.
Vast staat dat eiser aan de laatste voorwaarde (c) niet heeft voldaan, nu aan eiser en diens echtgenote ieder de helft van de gezamenlijke bijstandsuitkering is toegerekend, oftewel een bedrag van € 9.725,00 bruto per persoon in 2011. Omdat de Regeling TOG verweerder geen ruimte biedt om daarvan af te wijken, heeft verweerder deze dan ook op de juiste wijze toegepast.
6.
Dan ligt de vraag voor of (de toepassing van) deze regeling strijdig is met het verbod op discriminatie, dat is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet, artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
7.
Het is vaste rechtspraak dat het discriminatieverbod niet meebrengt dat elke ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is, maar alleen ongelijke behandeling van gelijke gevallen waarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt. Het discriminatieverbod houdt voorts in dat ongelijke gevallen niet onevenredig ongelijk mogen worden behandeld, waarvan eerst sprake is bij een overduidelijke onevenredigheid.
8.
Blijkens de toelichting bij de Regeling TOG (Staatscourant 2010, 34, p. 7 en 8) is de extra tegemoetkoming bedoeld om compensatie te bieden aan alleenverdienershuishoudens voor het achterblijven van het besteedbaar inkomen ten opzichte van tweeverdieners en alleenstaande ouders als gevolg van bepaalde belastingmaatregelen om arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen.

“Achtergrond

De extra tegemoetkoming voor alleenverdienershuishoudens is een uitwerking van het voornemen in het Coalitieakkoord 2007-2011 een nader vorm te geven financiële ondersteuning te bewerkstelligen voor alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen. […]
De reden voor deze ondersteuning is dat een alleenverdienershuishouden, als gevolg van maatregelen om de arbeidsparticipatie en de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten, in besteedbaar inkomen achtergebleven is bij tweeverdieners en alleenstaande ouders. Het kabinet wil de alleenverdieners, die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen hiervoor compenseren.
Alleenverdienershuishoudens zijn in besteedbaar inkomen achtergebleven, omdat er verschillende belastingmaatregelen zijn getroffen door het kabinet om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Zo zijn met ingang van 1 januari 2009 de combinatiekorting en de aanvullende combinatiekorting vervallen. Daarvoor in de plaats is de inkomensafhankelijke combinatiekorting gekomen, die alleen geldt voor de minst verdienende partner van een tweeverdiener en de alleenstaande ouder. Verder wordt vanaf 2009 de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minstverdienende partner in vijftien jaar afgebouwd voor alleenverdienershuishoudens.
Het kabinet wil alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen compenseren voor het achterblijven in besteedbaar inkomen, omdat zij niet tot de doelgroep behoren waarvoor gestreefd wordt naar een toename van de arbeidsparticipatie. Ouders die het zelf verzorgen van hun chronisch zieke of gehandicapte kind belangrijker vinden dan de arbeidsparticipatie van beide partners,
moeten hierbij geen belemmering ondervinden.”
9.
Doel van de extra tegemoetkoming is derhalve het bieden van compensatie voor het feit dat als gevolg van de zorg voor een thuiswonend gehandicapt kind de inkomensafhankelijke combinatiekorting (artikel 8.14a van de Wet IB 2001) wordt misgelopen naast de afbouw van de algemene heffingskorting (artikel 8.10 van de Wet IB 2001). Op een inkomensafhankelijke combinatiekorting bestaat bij fiscale partners, zoals eiser en zijn echtgenote, evenwel slechts aanspraak indien beiden arbeidsinkomen genereren (artikel 8.14a, eerste lid, van de Wet IB 2001). Nu eiser noch zijn echtgenote in 2011 inkomen uit tegenwoordige arbeid heeft genoten, hebben zij reeds om die reden over dat jaar geen recht gehad op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, zodat ook geen sprake is van een te compenseren verlies. Van gelijke gevallen met alleenverdieners die wel inkomen uit tegenwoordige arbeid genereren, is dan niet gebleken en evenmin van een onevenredige ongelijke behandeling ten opzichte van gevallen die hun recht op de korting wel zijn verloren als gevolg van de zorg voor een thuiswonend gehandicapt kind.
10.
Dan spitst het geschil zich toe op de vraag of de wetgever met de invoering van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de afbouw van de algemene heffingskorting een ongeoorloofd onderscheid heeft gemaakt tussen bijstandsgerechtigden enerzijds en tweeverdieners en alleenstaanden anderzijds. Daarbij wordt vooropgesteld dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd, en, in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (Hoge Raad, 11 juni 2010, LJN: BL7267).
10.
Blijkens de parlementaire geschiedenis van het zogenaamde Belastingplan 2009 (TK 2008-2009, 31 704, nr. 3, p. 9), waarbij de inkomensafhankelijke combinatiekorting is ingevoerd en een aanvang is gemaakt met de afbouw van de algemene heffingskorting, is met deze wetswijzigingen beoogd om arbeidsparticipatie te bevorderen.
“De verhouding tussen gepensioneerden en werkenden zal oplopen van ruim twee op tien op dit
moment tot bijna vijf op tien in 2040. Deze vergrijzing leidt bij ongewijzigd beleid tot een sterke en structurele toename van de overheidsuitgaven,met name bij de AOW en in de gezondheidszorg. Tegenover deze toekomstige stijging van de overheidsuitgaven staat weliswaar een stijging van de belastinginkomsten, onder andere uit pensioenen, maar deze is kleiner dan de genoemde stijging van de overheidsuitgaven. Dat betekent dat de overheidsfinanciën niet «houdbaar» zijn: de bestaande overheidsvoorzieningen kunnen niet meegroeien met de welvaart zonder dat de belastingen in de toekomst moeten worden verhoogd of dat de overheidsschuld zich uiteindelijk opwaarts ontwikkelt. Naast aandacht voor de kosten van vergrijzinggerelateerde instituties zoals de AOW en de zorg is het voor de houdbaarheid tevens van belang dat zoveel mogelijk mensen meer en zo
lang mogelijk doorwerken. Arbeidsparticipatie (van ouderen en andere groepen) verbreedt het draagvlak voor de collectieve voorzieningen. Om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te bevorderen en zo de oudedagsvoorziening in de toekomst op het gewenste niveau te kunnen houden, streeft dit kabinet met name naar bevordering van de arbeidsparticipatie.”
11.
Gelet hierop kan - indien al sprake is van gelijke gevallen - niet worden gezegd dat de wetgever de hem toekomende beoordelingsvrijheid heeft overschreden door het onderhavige onderscheid tussen personen met inkomen uit arbeid en personen met een bijstandsuitkering te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is voormelde doelstelling legitiem en is het ter verwezenlijking van deze doelstelling gekozen middel – het ontvangen van een heffingskorting bij inkomen uit arbeid enerzijds en het afbouwen van de algemene heffingskorting anderzijds – zowel geschikt om deze doelstelling te bereiken als proportioneel tegen de achtergrond van het gewicht van deze doelstelling. Onder deze omstandigheden is, indien moet worden uitgegaan van ongelijke gevallen, evenmin sprake van een onevenredig ongelijke behandeling.
12.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.P. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wolsink-van Veldhuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.