In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi over de vergoeding van wettelijke rente over een bedrag van € 32.534 aan heffingsrente. De eiseres, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen het niet vergoeden van wettelijke rente door de inspecteur na een ambtshalve vermindering van de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2007. De inspecteur had op 22 augustus 2009 de voorlopige aanslag verminderd, maar vergoedde pas op 21 december 2011 de heffingsrente zonder wettelijke rente. Eiseres stelde dat de wettelijke rente reeds verschuldigd was op het moment van vermindering van de aanslag, terwijl de inspecteur meende dat dit pas vanaf de uitspraak van de Hoge Raad op 30 september 2011 het geval was.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur op basis van het evenredigheidsbeginsel verplicht was om heffingsrente te vergoeden vanaf het moment van de vermindering van de voorlopige aanslag. De rechtbank volgde eiseres in haar standpunt dat de wettelijke rente verschuldigd was vanaf 4 oktober 2009, zes weken na de vermindering van de aanslag. De rechtbank verwierp het standpunt van de inspecteur dat er een andere regeling van toepassing was op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat de heffingsrente de grondslag vormde voor de rentevergoeding in deze zaak.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de inspecteur op om de wettelijke rente te vergoeden over de periode van 4 oktober 2009 tot en met 20 december 2011. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 1.179 en moest het door eiseres betaalde griffierecht van € 310 worden vergoed.