ECLI:NL:RBGEL:2013:1130

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-12_6428
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en gebruik van woning voor recreatieve doeleinden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland geoordeeld over een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H.E. Davelaar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, vertegenwoordigd door mr. L.M. Scheuter. Eiser had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van zijn woning als recreatiewoning te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan "Agrarisch Buitengebied Ede" de bestemming "Wonen" op het perceel van eiser rustte, en dat het gebruik van de woning voor recreatieve doeleinden in strijd was met deze bestemming. Eiser betwistte de handhaving en voerde aan dat hij slechts de woning verhuurde en niet zelf gebruikte, maar de rechtbank oordeelde dat hij als verhuurder ook als gebruiker kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door een bevoegd persoon. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de handhaving van het bestemmingsplan gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/6428
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)van
inzake
[eiser], eiser,
wonende te[woonplaats 1], vertegenwoordigd door mr. H.E. Davelaar,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede,verweerder,
alsmede
[belanghebbende], partij ex artikel 8:26 van de Awb,
wonende te [woonplaats 2], vertegenwoordigd door D.S. Muller.

1.Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 13 november 2012.

2.Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2012 heeft verweerder eiser onder oplegging van een dwangsom gelast het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van de woning op het perceel [perceel] (hierna: het perceel) als recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij het in rubriek 1 genoemde besluit heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd tot en met 14 januari 2013.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
[belanghebbende] heeft zich gesteld als partij in het geding.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 april 2013. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. H.E. Davelaar. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.M. Scheuter. De partij ex artikel 8:26 van de Awb is verschenen, bijgestaan door mr. D.S. Muller.
3. Overwegingen
Ingevolge het bestemmingsplan “Agrarisch Buitengebied Ede” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Wonen”.
Ingevolge artikel 15.1 van de voorschriften bij het bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge artikel 5:1, eerste lid, van de Awb wordt in deze wet verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Door verweerder wordt eiser verweten dat hij de woning op het desbetreffende perceel voor telkens korte perioden verhuurt aan derden voor recreatieve doeleinden. Verweerder is van mening dat in die situatie geen sprake is van “wonen”, als bedoeld in het bestemmingsplan. Eiser betwist dat.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de planvoorschriften geen duidelijkheid geven over de bestemming “Wonen” heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht aansluiting gezocht bij de plansystematiek. Uit de definitiebepalingen van het bestemmingsplan volgt dat onder “woning” wordt verstaan: “een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden (...)”. Onder “huishouden” wordt voorts verstaan: “Een persoon of groep mensen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.”
Uit het bestemmingsplan volgt dat binnen de plangrenzen ook de bestemming “Recreatie” is opgenomen. Op percelen met de bestemming “Recreatie” mogen recreatiewoningen worden gebouwd als daarvoor een aanduiding is opgenomen. Het begrip recreatiewoning is in het bestemmingsplan gedefinieerd als: “een permanent aanwezig gebouw, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden”. Uit de systematiek van het bestemmingsplan en de daarin gegeven definitie van recreatiewoning leidt de rechtbank aldus af dat onder wonen niet wordt begrepen het gebruiken van een woning voor recreatieve doeleinden door personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Een dergelijke uitleg van het begrip wonen is naar het oordeel van de rechtbank ook niet in strijd met het gewone spraakgebruik. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik in strijd met de bepalingen van het bestemmingsplan is.
Het feit dat in verweerders gemeente geen zogenaamde “Tweede woning verordening” van toepassing is doet daar niet aan af omdat een tweede woning overwegend ziet op hetzelfde gezin of huishouding dat de woning bewoond, zij het dat de woning delen van het jaar niet wordt gebruikt. In de voorliggende procedure is de facto sprake van verhuur met een bedrijfsmatig karakter, waarbij verblijf is beoogd door huishoudens met een steeds wisselende samenstelling. De beroepsgrond faalt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat (ook) eiser als overtreder kan worden aangemerkt.
Eiser heeft betoogd, dat artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, zich slechts richt tot de gebruiker en niet tot degene die laat gebruiken. Eiser betoogt voorts dat hij, als verhuurder, het perceel slechts laat gebruiken en niet gebruikt, zodat artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo niet op hem van toepassing is. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2011, met LJN-nummer: BU3757, wordt een verhuurder die zonder tussenkomst van een ander verhuurt, als gebruiker aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding te oordelen dat dit in het kader van de toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo anders is, zodat eiser als verhuurder en als gebruiker kan worden aangemerkt. De vraag of het laten gebruiken onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo valt, is aldus niet meer van belang in deze zaak. De beroepsgrond faalt.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Eiser betoogt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder heeft moeten afzien van handhaven optreden. Eiser heeft gesteld dat hij mocht vertrouwen op de informatie in de e-mail van[naam] van de gemeente Ede aan de makelaar van eiser van 11 juli 2011. In deze e-mail wordt vermeld dat het gebruik van een “gewone” burgerwoning ten behoeve van tijdelijke verhuur niet is verboden, dat alleen bij de bestemming recreatiewoningen is opgenomen dat men de beschikking moet hebben over een hoofdverblijf elders en dat ten aanzien van gewone woningen die eis niet is gesteld.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in een uitspraak van 16 januari 2012, LJN: BY8534, is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Niet is gebleken dat de desbetreffende ambtenaar bevoegd was daartoe te besluiten.
Bovendien, ook indien het betoog van eiser zou worden gevolgd dat bij hem gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt, zal dat niet in alle gevallen, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in een uitspraak van 9 mei 2012, LJN: BW5265, ertoe leiden dat verweerder reeds daarom van handhaving dient af te zien, gelet op de belangen van derden. In het beroep op het vertrouwensbeginsel ziet de rechtbank aldus geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van handhaving had dienen af te zien.
Ten aanzien van de andere door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden af had moeten zien overweegt de rechtbank als volgt. In de door eiser aangevoerde omstandigheden, zoals het feit dat hij investeringen heeft gedaan om de woning na zijn verhuizing bewoonbaar te maken voor verhuur, dat hij de inkomsten uit verhuur nodig heeft omdat hij dubbele lasten heeft, dat eiser bij leegstand van de woning vreest voor vernielingen en dat hij al voor heel 2013 contractuele verplichtingen is aangegaan ten aanzien van de verhuur van de woning, ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien om van handhaving af te zien. Deze omstandigheden komen voor eigen rekening en risico van eiser. De beroepsgrond faalt.
Eiser betoogt ten slotte dat op meerdere plekken op korte afstand van het perceel, verweerder de exploitatie van woningen voor recreatiedoeleinden toestaat. Eiser heeft zijn standpunt onderbouwd met een lijst van woningen die te huur worden aangeboden als recreatiewoning in verweerders gemeente. Verweerder heeft in het verweerschrift van 22 maart 2013 gereageerd op de door eiser overlegde lijst met woningen. Verweerder concludeert dat een aantal van de objecten waarnaar eiser verwijst gesitueerd zijn in een ander bestemmingsplan met andere ruimtelijke uitgangspunten en regels. De objecten vallen namelijk binnen het bestemmingsplan “Natuurgebied Veluwe”, een bestemmingsplan waar veelvuldige recreatie mogelijk is. Die situaties zijn naar het oordeel van verweerder dan ook geenszins rechtens vergelijkbaar met de situatie van eiser. Ten aanzien van de objecten die door eiser zijn aangedragen en die wel binnen de grenzen van hetzelfde bestemmingsplan vallen heeft verweerder overwogen dat deze objecten onder de bestemming “agrarisch bedrijf” vallen waar met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid onder andere recreatieve voorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Ook ten aanzien van de overige door eiser aangedragen objecten is naar mening van verweerder geen sprake van vergelijkbare gevallen, behalve een object in Otterlo. Verweerder heeft naar aanleiding van deze constatering een handhavingstraject opgestart met betrekking tot dat object. De rechtbank stelt daarom vast dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen die wel worden toegestaan, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op .
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: