ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4909

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10175 HA RK 12-2049
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kinderrechter ongegrond verklaard

In deze zaak hebben verzoekers, ouders van twee minderjarigen, een verzoek tot wraking ingediend tegen kinderrechter mr. N.M.C. de Boorder-Wennekers. Dit verzoek werd gedaan tijdens de zitting op 28 november 2012, waar de kinderrechter de behandeling van de zaak had geschorst om het wrakingsverzoek door een meervoudige kamer te laten behandelen. De wrakingskamer heeft op 29 november 2012 het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoekers als hun advocaat, de kinderrechter, en vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De advocaat van de verzoekers voerde aan dat de kinderrechter de schijn van partijdigheid had gewekt door niet adequaat in te gaan op de argumenten van de advocaat en door de verzoeker te vragen om professionele distantie, wat de indruk wekte dat hij de belangen van de ouders niet goed behartigde. De kinderrechter heeft echter betwist dat zij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt en stelde dat de mondelinge behandeling voldoende gelegenheid bood voor alle partijen om hun standpunten toe te lichten.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de kinderrechter. De kinderrechter had geen afstand hoeven nemen van eerdere beslissingen van andere rechters in de zaak, en het enkele feit dat de kinderrechter de vragen van de advocaat niet tot de hare heeft gemaakt, is onvoldoende om de schijn van vooringenomenheid te onderbouwen. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen op 4 december 2012.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DORDRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 10175 HA RK 12-2049
Beslissing van 4 december 2012
op het verzoek tot wraking ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak met kenmerk 10746 JE RK 12-890 van
[verzoeker 1] en
[verzoeker 2],
beiden wonende te Gorinchem,
verzoekers, hierna ook aangeduid als de ouders,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Capelle aan den IJssel.
Het verzoek strekt tot wraking van
mr. N.M.C. de Boorder-Wennekers,
rechter in de sector civiel recht van deze rechtbank, hierna aangeduid als de kinderrechter.
1. Het procesverloop
1.1. Ter terechtzitting van de kinderrechter van 28 november 2012 heeft de advocaat van verzoekers mondeling verzoek gedaan tot wraking van de kinderrechter. Hierop heeft de kinderrechter het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een meervoudige kamer van de rechtbank te laten behandelen.
1.2. Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter terechtzitting van 29 november 2012, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- verzoekers en hun advocaat,
- de kinderrechter.
Voorts zijn verschenen:
- C.A. Vlietstra en T. Roodenburg, namens Bureau Jeugdzorg,
- B. Brands namens de Raad voor de Kinderbescherming.
1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer meegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 4 december 2012 te 09.00 uur.
2. Het verzoek
2.1. De advocaat van verzoekers heeft aan het verzoek tot wraking – samengevat – ten grondslag gelegd dat de kinderrechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt door:
1. de schijn van objectieve partijdigheid van de rechtbank die is gewekt met het verlenen van de machtiging tot spoeduithuisplaatsing van 7 november 2012 ter zitting niet weg te nemen;
2. niet te voldoen aan de eis van de advocaat om de waarheid van de argumenten van Bureau Jeugdzorg waarop de machtiging tot spoeduithuisplaatsing is gebaseerd na te gaan;
3. onvoldoende waarde te hechten aan de woorden van de advocaat als zodanig, aangezien zij niet is ingegaan op de opmerkingen die zijn gemaakt in een gesprek tussen de advocaat en de gezinsvoogd en door de advocaat op basis van zijn eed zijn verwoord;
4. de advocaat te vragen om enige professionele distantie in acht te nemen en hem aldus neer te zetten als iemand die de belangen van de ouders niet op de juiste wijze behartigt door emotioneel te zijn.
3. Het standpunt van de rechter wier wraking is verzocht
3.1. De kinderrechter heeft niet in de wraking berust. Zij bestrijdt dat zij de schijn van vooringenomenheid kan hebben gewekt en heeft het volgende aangevoerd: Op 7 november 2012 is voor de duur van 4 weken een machtiging tot spoeduithuisplaatsing verleend, die uitvoerig is gemotiveerd. De mondelinge behandeling van 28 november 2012 vond plaats om te beoordelen of die machtiging diende te worden verlengd.
Partijen hebben uitvoerig de gelegenheid gehad om hun standpunten toe te lichten en op elkaars standpunten te reageren. De advocaat van de ouders eiste dat de wederpartij zou worden bevraagd om de waarheid boven tafel te krijgen. De advocaat heeft hierop tweemaal de gelegenheid gehad vragen aan de wederpartij te formuleren, maar hij heeft daarvan slechts ten dele gebruik gemaakt. De gezinsvoogd die ter zitting aanwezig was, was een andere dan de gezinsvoogd die de advocaat had gesproken.
Indien de emoties bij een professionele procesvertegenwoordiger zodanig gaan meespelen dat hij beledigend wordt in zijn uitlatingen jegens de vertegenwoordigers van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming moet de kinderrechter die procesvertegenwoordiger daarop kunnen wijzen en hem kunnen vragen zich ter zitting met professionele distantie te uiten.
4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 36 Rv kan de rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. Door de advocaat van verzoekers zijn geen omstandigheden aangevoerd die, ongeacht de persoonlijke instelling van de kinderrechter, grond geven om te vrezen dat zij niet onpartijdig is. Ter beoordeling ligt voor of aan de door de advocaat van verzoekers aangevoerde omstandigheden een aanwijzing valt te ontlenen voor het oordeel dat de kinderrechter - subjectief - niet onpartijdig was. Hierbij geldt als criterium dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3. De zaak waarin op 28 november 2012 ter zitting van de kinderrechter de mondelinge behandeling plaatsvond kenmerkt zich door de volgende omstandigheden:
- de ouders hebben gezamenlijk het gezag over hun twee op 7 juni 2012 geboren kinderen (verder: de minderjarigen);
- bij beschikking van 17 oktober 2012 is een machtiging tot spoeduithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarigen tot 14 november 2012 verleend;
- bij beschikking van 31 oktober 2012 is die beslissing gewijzigd en bepaald dat die machtiging zal gelden tot 8 november 2012 met afwijzing van het overig verzochte;
- bij beschikking van 7 november 2012 is, onder verwerping van het door de advocaat van de ouders gedane beroep op niet-ontvankelijkheid, aan Bureau Jeugdzorg machtiging tot spoeduithuisplaatsing voor dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg van de minderjarigen; voor het overige is bij die beschikking de beslissing aangehouden tot de datum van de mondelinge behandeling.
4.4. Voorop gesteld wordt dat de spoedmachtiging van 7 november 2012 is gewezen door een andere kinderrechter, zodat reeds daarom de inhoud van die beschikking geen zwaarwegende aanwijzing kan opleveren voor het oordeel dat de kinderrechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert. Voorts kan uit de omstandigheid dat de kinderrechter ter zitting geen afstand heeft genomen van het oordeel van een andere kinderrechter in dezelfde zaak, niet worden afgeleid dat zij dat oordeel onderschrijft.
4.5. Uit het enkele feit dat de kinderrechter de vragen van de advocaat van verzoekers niet tot de hare heeft gemaakt kan niet de schijn van vooringenomenheid van de kinderrechter worden afgeleid. Nog daargelaten dat de advocaat van verzoekers niet heeft weersproken dat hij ter zitting in gelegenheid is gesteld de wederpartij ter zake vragen te stellen.
4.6. Evenmin kan uit het feit dat de kinderrechter heeft nagelaten de wederpartij te confronteren met de stellingen van de advocaat van verzoekers over de inhoud van een met de gezinsvoogd gevoerd gesprek worden afgeleid dat de kinderrechter geen waarde aan die stellingen hecht. Bovendien is niet weersproken dat de gezinsvoogd met wie de advocaat van verzoekers dat gesprek heeft gevoerd niet ter zitting aanwezig was.
4.7. De kinderrechter en de advocaat van verzoekers verschillen van mening over de vraag of de advocaat zich ter zitting beledigend jegens de wederpartij heeft uitgelaten. De advocaat van verzoekers is volgens eigen zeggen ter zitting wel fel opgetreden en hij heeft daarbij terminologie gebruikt die zijn cliënten kunnen begrijpen. In die omstandigheden levert de door de kinderrechter gemaakte opmerking over de door de advocaat in acht te nemen professionele distantie - ook indien de advocaat zich niet beledigend jegens de wederpartij heeft geuit - geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de kinderrechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert.
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. N.M.C. de Boorder-Wennekers af.
Deze beslissing is genomen door mr. R.R. Roukema, mr. A.P. Hameete en mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2012.