ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4342

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1290
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming en dwangsom bij niet tijdig beslissen op bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft eiser zich op 11 mei 2012 gemeld bij de Sociale Dienst Drechtsteden, met de intentie om een bijstandsuitkering aan te vragen. De Sociale Dienst heeft echter geen tijdig besluit genomen op deze aanvraag, wat heeft geleid tot een beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkwijze van verweerder, die een oriënterend gesprek en deelname aan een workshop vereiste voordat een schriftelijke aanvraag kon worden ingediend, niet in overeenstemming was met de Wet werk en bijstand. De rechtbank oordeelde dat de melding van eiser op 11 mei 2012 als een (onvolledige) bijstandsaanvraag moet worden beschouwd. Verweerder was verplicht om binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van acht weken een besluit te nemen, wat niet is gebeurd. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser en heeft een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000. Daarnaast is de dwangsom die verweerder aan eiser verbeurt vastgesteld op € 1.260, en is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 42 en de proceskosten van € 109,25.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 12/1290
uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht,
en
het Drechtstedenbestuur, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 11 mei 2012 heeft eiser zich gemeld bij de Sociale Dienst Drechtsteden, volgens een ongedateerde brief van verweerder omdat eiser op zoek is naar werk, volgens eiser om een bijstandsuitkering aan te vragen.
Op 24 september 2012 heeft eiser, voor zover hier van belang, verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Bij faxbericht van 22 oktober 2012 heeft eiser bij de rechtbank Dordrecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
2.1.2. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Ingevolge het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
2.1.3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.1.4. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2.2. Het oordeel van de rechtbank
2.2.1. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek in deze zaak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb te sluiten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.2. Eiser heeft zich op 11 mei 2012 bij verweerder gemeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is een dergelijke melding een (onvolledige) bijstandsaanvraag. De werkwijze van verweerder om naar aanleiding van een melding als hier aan de orde een oriënterend gesprek met de melder te voeren en hem te laten deelnemen aan een workshop alvorens de melder in staat te stellen een schriftelijke bijstandsaanvraag in te dienen en deze aanvraag verder in behandeling te nemen, heeft geen basis in de Wet werk en bijstand en laat onverlet dat 11 mei 2012 heeft te gelden als de datum waarop eiser een bijstandsaanvraag heeft ingediend. Als verweerder deze aanvraag wil afwijzen of buiten behandeling wil stellen, moet hij een daartoe strekkend besluit nemen en aan eiser bekendmaken. Verweerder kan niet "het werkproces afsluiten" (zoals het in de stukken wordt genoemd) zonder dit in de vorm van een besluit aan eiser kenbaar te maken.
Gelet op het vorenstaande heeft eiser op 11 mei 2012 een bijstandsaanvraag ingediend waarover verweerder een besluit moet nemen. Niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan of dat hij de in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb genoemde beslistermijn van acht weken heeft verlengd of opgeschort. Verweerder heeft dan ook niet tijdig beslist op de aanvraag van 11 mei 2012 van eiser. Gelet hierop is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank zal het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 11 mei 2012 vernietigen.
2.2.3. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb opdragen binnen twee weken alsnog te beslissen op de aanvraag van 11 mei 2012 van eiser. Van bijzondere omstandigheden die grond vormen om een andere beslistermijn te stellen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000.
2.2.4. De rechtbank stelt op grond van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 van de Awb door verweerder aan eiser verbeurde dwangsom vast op € 1.260.
2.2.5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 42 te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 109,25 (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 0,25). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.2.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 11 mei 2012 van eiser;
- stelt de door verweerder aan eiser verbeurde dwangsom vast op € 1.260;
- draagt verweerder op uiterlijk twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag van 11 mei 2012 van eiser te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 109,25 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te vergoeden aan eiser.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van
M.G. den Ambtman, griffier, en door de rechter ondertekend.