ECLI:NL:RBDOR:2012:BY3934

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1205
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing ontslag verzoeker wegens onbevoegdheid van bestuursorgaan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht op 22 november 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar, verzoeker, die zijn ontslag aanvecht. Verzoeker was ontslagen door het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW) op grond van onverenigbaarheid van karakters. Verzoeker stelt dat het algemeen bestuur van het SVHW bevoegd is om hem te ontslaan en dat het ontslagbesluit derhalve onbevoegd is genomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek, omdat het bestreden besluit, dat het ontslag handhaaft, mogelijk niet rechtsgeldig is. De voorzieningenrechter schorst het ontslagbesluit en het bestreden besluit tot de rechtbank uitspraak doet in de hoofdzaak. Dit besluit is genomen op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (SAW). De voorzieningenrechter wijst erop dat het algemeen bestuur van het SVHW, en niet het dagelijks bestuur, bevoegd is om het ontslag van verzoeker te besluiten. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de kosten van het griffierecht en de proceskosten door verweerder aan verzoeker vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 12/1205
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen
[naam], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. J.W.C. van Kleef, juridisch adviseur te Boskoop,
en
het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (hierna: SVHW), verweerder,
gemachtigde: mr. M.C.J. van den Brekel, advocaat te Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 april 2012 heeft verweerder, voor zover hier van belang, verzoeker met verwijzing naar artikel 8.1.8, eerste lid, van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel (hierna: SAW) ontslag verleend met ingang van 1 mei 2012.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 mei 2012 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 20 april 2012 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 17 augustus 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij faxbericht van 4 oktober 2012 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 15 november 2012 ter zitting behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam en functie].
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling SVHW (hierna: Regeling) heeft het SVHW een ambtelijk apparaat, met aan het hoofd een directeur.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de rechtspositie van het personeel van het SVHW gelijk aan die van het Waterschap Hollandse Delta.
Ingevolge het derde lid, eerste volzin, van dit artikel beslist het algemeen bestuur over benoeming, schorsing en ontslag van de directeur.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, worden de overige ambtenaren benoemd door het dagelijks bestuur.
2.1.3. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de SAW wordt ontslag verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.
Artikel 8.1.8 van de SAW heeft als onderwerp "Onverenigbaarheid van karakters". Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan het algemeen bestuur op voordracht van het dagelijks bestuur bepalen dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij zijn besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van deze paragraaf genoemd.
2.2. Het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van verzoeker tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft het standpunt dat sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk.
2.2.2. Volgens verweerder heeft verzoeker geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoeker zich niet met de inhoud van het bestreden besluit kan verenigen, levert geen spoedeisend belang op. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Ongeacht welke besluiten het algemeen bestuur van het SVHW op 22 november 2012 zal nemen, geldt dat sprake is van een vertrouwensbreuk die in de weg staat aan verzoekers gestelde wens terug te keren bij het SVHW.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het bestreden besluit bevoegd is genomen. Uit artikel 17, zesde lid, van de Regeling volgt dat verweerder het tot aanstelling van verzoeker bevoegde bestuursorgaan is. Gelet hierop en gezien de algemene regel dat het tot aanstelling van een ambtenaar bevoegde bestuursorgaan tevens bevoegd is tot ontslag van die ambtenaar, volgt uit artikel 17, zesde lid, van de Regeling dat de bevoegdheid tot ontslag van verzoeker berust bij verweerder. Artikel 17 van de Regeling en niet artikel 8.1.8 van de SAW bepaalt de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursorganen van het SVHW. Bij het opstellen van de Regeling is ook niet beoogd dat het algemeen bestuur bevoegd is tot ontslag in een situatie als hier aan de orde. Verzoekers beroep op artikel 8.1.8 van de SAW kan dan ook niet slagen. Als dat nodig mocht blijken, kunnen het ontslagbesluit en het bestreden besluit ter bekrachtiging worden voorgelegd aan het algemeen bestuur van het SVHW. Verweerder verzoekt de voorzieningenrechter niet onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. De gronden van het verzoek
Verzoeker voert aan dat het ontslagbesluit en het bestreden besluit onbevoegd zijn genomen, zodat zijn ontslag niet rechtsgeldig is. Aan deze volgens verzoeker evident onrechtmatige situatie dient zo spoedig mogelijk een einde te worden gemaakt. Voorts stelt verzoeker dat het algemeen bestuur van het SVHW voornemens is op donderdagavond 22 november 2012 besluiten te nemen die er feitelijk op neerkomen dat [omschrijving besluiten]. Als deze besluiten eenmaal zijn genomen, ontstaat een onomkeerbare situatie. Verzoeker wil zijn baan terug. Gelet hierop heeft hij een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Niet is voldaan aan artikel 8.1.8 van de SAW. Hierin is bepaald dat het algemeen bestuur de ontslagtitel en de redelijke ontslaguitkering vaststelt. Een daartoe strekkend besluit van het dagelijks bestuur ontbreekt. Dit gebrek in de besluitvorming leent zich niet voor herstel achteraf. Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.4. Het oordeel van de voorzieningenrechter
2.4.1. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij een oordeel van de voorzieningenrechter over zijn standpunt dat verweerder niet bevoegd is hem te ontslaan. Als dit standpunt juist is, valt niet te rechtvaardigen dat verzoeker langer dan noodzakelijk de gevolgen ondervindt van het ontslagbesluit en de handhaving daarvan bij het bestreden besluit.
2.4.2. Met betrekking tot de vraag of verweerder bevoegd is verzoeker te ontslaan en dat ontslag bij het bestreden besluit te handhaven overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Zowel in het primaire ontslagbesluit als in het bestreden besluit is vermeld dat het ontslag van verzoeker is gebaseerd op artikel 8.1.8 van de SAW. De SAW is van toepassing op de ambtenaren van het bij het SVHW aangesloten Waterschap Hollandse Delta. Verweerder wijst er terecht op dat het SVHW geen waterschap is en dat in artikel 17 van de Regeling regels zijn gesteld over de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende bestuursorganen van het SVHW. Dit laat onverlet dat de rechtspositie van het personeel van het SVHW ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Regeling gelijk is aan die van het personeel van het Waterschap Hollandse Delta. De rechtspositie van verzoeker wordt mede bepaald door de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is hem te ontslaan. Gelet hierop is artikel 8.1.8 van de SAW van overeenkomstige toepassing op verzoeker. In zijn besluitvorming is verweerder hier ook van uitgegaan. Gelet op het bepaalde in artikel 8.1.8 van de SAW en artikel 17, tweede lid, van de Regeling is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker terecht aanvoert dat het algemeen bestuur van het SVHW en niet verweerder bevoegd is hem te ontslaan op de grond dat sprake is van onverenigbaarheid van karakters.
Het door verweerder ter zitting benadrukte uitgangspunt dat het tot aanstelling van een ambtenaar bevoegde bestuursorgaan ook bevoegd is tot ontslag van die ambtenaar is weliswaar terug te vinden in artikel 8.1.1, eerste lid, van de SAW, maar in een situatie als hier aan de orde geldt in afwijking daarvan de bijzondere regeling van artikel 8.1.8 van de SAW. Gelet hierop en gelet op artikel 17, tweede lid, van de Regeling is de omstandigheid dat verweerder onbetwist het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan is, onvoldoende voor de conclusie dat verweerder bevoegd is verzoeker te ontslaan wegens onverenigbaarheid van karakters.
2.4.3. Gelet op het vorenstaande betwijfelt de voorzieningenrechter ernstig of het bestreden besluit, voor zover dat strekt tot handhaving van het ontslagbesluit, in beroep stand zal houden. Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding het ontslagbesluit en het bestreden besluit, voor zover dat strekt tot handhaving van het ontslagbesluit, te schorsen tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet op het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit.
Verweerder wijst er terecht op dat in de onderhavige procedure in beginsel uitsluitend het bestreden besluit en niet het primaire besluit ter toetsing voorligt. Het uitsluitend treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit zou echter tot gevolg hebben dat het primaire ontslagbesluit zijn werking hangende de beroepsprocedure behoudt, wat de voorzieningenrechter uit een oogpunt van effectieve rechtsbescherming en het aan dat besluit klevende bevoegdheidsgebrek niet aanvaardbaar acht. Het bepaalde in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb staat er niet aan in de weg dat een hangende beroep getroffen voorlopige voorziening zich mede uitstrekt tot het primaire besluit.
2.4.4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Verweerder heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat hij overweegt het ontslagbesluit en het bestreden besluit ter bekrachtiging voor te dragen aan het algemeen bestuur van het SVHW als dat nodig mocht blijken. Als verweerder hiertoe hangende beroep overgaat en het algemeen bestuur van het SVHW het ontslagbesluit en het bestreden besluit bekrachtigt, kan de rechtbank die bekrachtiging bij haar beoordeling betrekken en tevens oordelen over verzoekers standpunt dat bekrachtiging in een situatie als hier aan de orde niet mogelijk is. Voorts acht de voorzieningenrechter het uit een oogpunt van proceseconomie gewenst dat de rechtbank in één beroepsprocedure uitspraak doet over zowel het ontslag van verzoeker als zijn verzoek om schadevergoeding. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter niet onmiddellijk uitspraak doen op het beroep van verzoeker.
2.4.5. Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met 8:84, vierde lid, van deze wet, te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het ontslagbesluit en het bestreden besluit voor zover dat strekt tot handhaving van het ontslagbesluit tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet op het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 156 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan verzoeker.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.