ECLI:NL:RBDOR:2012:BY3932

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
100497 - KG ZA 12-189
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot inzage in inkomens- en vermogenspositie van de schuldenaar in het kader van executie van een nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eisers, bestaande uit de broer en moeder van de erflater en een vennootschap waarin de erflater een ontslagvergoeding had ondergebracht, vorderen dat gedaagde, de voormalige echtgenote van de erflater, verplicht wordt om inzage te geven in haar inkomens- en vermogenspositie. De aanleiding voor deze vordering is dat gedaagde een nalatenschap waarover zij ten onrechte de beschikking heeft gekregen, moet afdragen aan de erfgenamen. De eisers stellen dat gedaagde geen deugdelijke administratie heeft overgelegd en geen geloofwaardige uitleg geeft over wat zij met de gelden van de nalatenschap heeft gedaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde verplicht is om informatie te verstrekken over haar financiële situatie, aangezien dit noodzakelijk is voor de erfgenamen om hun vordering te kunnen verhalen. De rechter wijst de vorderingen van eisers gedeeltelijk toe, waarbij gedaagde wordt veroordeeld om binnen twee weken na de uitspraak van het vonnis de gevraagde informatie te verstrekken aan de raadsman van eisers. Tevens wordt gedaagde gemachtigd om bij derden de benodigde informatie op te vragen. De rechter wijst de vordering tot lijfsdwang af, omdat niet aannemelijk is dat dit een effectieve prikkel tot nakoming zal opleveren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 22 november 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 100497 / KG ZA 12-189
Vonnis in kort geding van 22 november 2012
in de zaak van
1. [EISER 1],
2. [EISERES 2],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER B.V.,
allen wonende respectievelijk gevestigd te Hei- en Boeicop, gemeente Zederik,
eisers,
advocaat mr. A.W.M. Willems,
tegen
[GEDAAGDE 1],
voor zich en in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van de minderjarige
[GEDAAGDE 2],
wonende te Leerdam,
gedaagde,
advocaat mr. E. Vels te Leusden.
Eisers gezamenlijk zullen hierna [Eisers] genoemd worden. Gedaagde zal hierna [Gedaagde 1] genoemd worden, met dien verstande dat gedaagde als wettelijke vertegenwoordigster van de minderjarige [gedaagde 2] slechts mede daarin wordt begrepen indien zulks uitdrukkelijk is vermeld.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 31 oktober 2012,
- de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 8 november 2012,
- de door [Eisers] overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 13 november 1997 is Roland van de Lücht (verder: erflater) overleden. Eisers sub 1 en 2 zijn de broer en de moeder van erflater. Eiseres sub 3 (verder: de vennootschap) is de vennootschap waarin erflater een ontslagvergoeding in de vorm van een stamrecht had ondergebracht.
2.2. [Gedaagde 1] is de voormalige echtgenote van erflater. Zij is op 26 mei 1992 van hem gescheiden.
2.3. Eisers sub 1 en 2 en [Gedaagde 1] hebben geprocedeerd over de vraag wie als erfgenaam van erflater moet worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 19 oktober 2006 voor recht verklaard dat eisers sub 1 en 2 de erfgenamen zijn en [Gedaagde 1] veroordeeld “om mee te werken aan het doen van een volledige opgave en afdracht van de gehele nalatenschap van erflater aan de familie Van de Lücht”.
2.4. Bij vonnis van de rechtbank Dordrecht van 20 oktober 2010 is [Gedaagde 1] veroordeeld om aan eisers sub 1 en 2 (verder: de erfgenamen) € 138.053,25, met rente en kosten te betalen en om aan de vennootschap € 6.807,70 en € 104.540,87, met rente en kosten, te betalen.
2.5. Tegen het voormelde arrest en vonnis staan geen rechtsmiddelen meer open.
2.6. Tot aan de dagvaarding hebben [Eisers] door middel van executiemaatregelen in totaal een bedrag van € 49.643,07 van [Gedaagde 1] geïnd.
3. Het geschil
3.1. [Eisers] vordert na vermindering van eis – samengevat – om [Gedaagde 1] voor zich en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [gedaagde 2] te veroordelen om binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis:
a) ten kantore van de raadsman van [Eisers], Mr. A.W.M. Willems (Wintertaling Advocaten & Notaris, de Boelelaan 7, 1083 HJ Amsterdam) volledige opgave te doen van de gehele nalatenschap van erflater vanaf 13 november 1997 t/m 2012 door overlegging van authentieke documenten, danwel door een notaris of accountant gewaarmerkte copieën, van al haar belastingaangiften, belastingaanslagen, alle jaarstukken van ondernemingen waarvan [Gedaagde 1] bestuurder was/is, alle bankafschriften en jaaropgaven van banken, verzekeraars en financiële ondernemingen, voorts alle specificaties van uitkeringen en opnames van bankrekeningen, polissen en andere financiële producten van financiële ondernemingen waarmee [Gedaagde 1] vanaf 13 november 1997 overeenkomsten heeft gesloten, voor zichzelve en of voor haar dochter Grace, en tenslotte bewijsstukken van transacties die [Gedaagde 1] vanaf 13 november 1997 met derden heeft gesloten, voor zich en/of voor haar dochter Grace, op straffe van een dwangsom;
b) en/of [Eisers] te machtigen bij Witteman Accountancy en fiscale adviezen te Bodegraven, alle Nederlandse banken, verzekeraars, pensioenfondsen en financiële ondernemingen in de breedste zijn van het woord, en bij derden met wie zij vanaf 13 november 1997 overeenkomsten heeft gesloten, voor zich zelf en of voor haar dochter Grace, de hiervoor genoemde belastingaangiften, belastingaanslagen, jaarstukken, bankafschriften, jaaropgaven, specificaties van opnamen en uitkeringen, bewijsstukken van transacties en gegeven adviezen inzake beleggingen en estate planning op te vragen, met bevel aan die personen, financiële ondernemingen en derden om deze stukken en informatie aan [Eisers] te verstrekken,
met bepaling dat dit vonnis op de voet van art. 3: 300 BW in de plaats treedt van genoemde machtiging, indien deze machtiging niet binnen een week na betekening van dit vonnis door [Gedaagde 1] aan [Eisers] wordt verleend;
c) deze veroordeling na afloop van een door de voorzieningenrechter in goede justitie
vast te stellen (korte) termijn en condities uitvoerbaar bij lijfsdwang te verklaren en
[Eisers] te machtigen om met behulp van de sterke arm [Gedaagde 1] in gijzeling te doen stellen voor de duur van een jaar, althans voor zodanige duur als de voorzieningenrechter in goede justitie billijk acht, indien [Gedaagde 1] weigerachtig blijft te voldoen aan de hiervoor gevraagde veroordelingen;
d) althans een zodanige beslissing te nemen als de Voorzieningen rechter in goede justitie billijk acht, bijv. door benoeming van een deskundige aan wie [Gedaagde 1], resp. de onder b) genoemde personen, financiële ondernemingen en derden de informatie moet(en) verstrekken als bepaald in het te wijzen vonnis;
e) met veroordeling van [Gedaagde 1] in de kosten van het geding.
3.2. [Eisers] leggen aan hun vordering ten grondslag dat [Gedaagde 1] het arrest van het gerechtshof Amsterdam en het vonnis van de rechtbank Dordrecht en de daaruit voortvloeiende informatieverplichting niet nakomt. Zij stellen dat [Gedaagde 1] geen deugdelijke administratie over haar beheer van de nalatenschap heeft overgelegd en geen geloofwaardig uitleg geeft over hetgeen zij met het geld van de nalatenschap heeft gedaan, zodat zij de gevorderde informatie nodig hebben om na te kunnen gaan wat [Gedaagde 1] heeft gedaan met de gelden en vermogensbestanddelen van de nalatenschap en verhaal te zoeken voor hun vordering op [Gedaagde 1].
3.3. [Gedaagde 1] voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [Gedaagde 1] bestrijdt dat [Eisers] spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen hebben. [Eisers] stellen dat zij al jaren met weinig resultaat met de executie van het arrest van het gerechtshof Amsterdam en het vonnis van de rechtbank Dordrecht doende zijn en dat van hen niet gevergd kan worden dat zij er nog vele jaren mee bezig zijn, vooral gelet op het niet meewerken van [Gedaagde 1] aan het verstrekken van de voor die executie noodzakelijke gegevens. De voorzieningenrechter acht dit voldoende om spoedeisendheid aan te nemen.
4.2. Vooropgesteld dient te worden dat een schuldenaar in beginsel verplicht is een schuldeiser die een veroordeling tot betaling van een geldsom jegens hem verkreeg, inlichtingen omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie en omtrent voor verhaal vatbare goederen te verschaffen. Hoever deze op de redelijkheid en billijkheid gebaseerde verplichting in een voorliggend geval reikt, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij het bepalen van de (reikwijdte van de ) verplichting dient de rechter zich er rekenschap van te geven dat het wettelijke stelsel van informatie- en verantwoordingsverplichtingen niet wordt doorkruist (HR 20-9-1991, LJN ZC0338).
4.3. [Gedaagde 1] bestrijdt niet dat zij voormelde verplichting heeft, maar voert als verweer aan dat haar dochter geen partij in het geschil is en dat de vorderingen disproportioneel zijn en de privacy van haar en haar dochter schaden. [Gedaagde 1] heeft geen bezwaar tegen afgifte van een machtiging om documenten en/of informatie op te vragen bij haar voormalige accountant, de belastingdienst en het pensioenfonds van haar werkgever. Voorts heeft [Gedaagde 1] verklaard dat zij ter voorkoming van executiegeschillen over al dan niet verbeurde dwangsommen er de voorkeur aan geeft dat de voorzieningenrechter er in voorziet dat [Eisers] gerechtigd worden de verlangde informatie zelf op te vragen.
4.4. Het onderhavige geval wordt gekenmerkt door de volgende omstandigheden.
4.5. [Gedaagde 1] heeft na het overlijden van erflater over diens nalatenschap beschikt en het beheer daarover gevoerd.
4.6. Zolang in het geschil over de vraag wie van partijen de erfgenaam van erflater was niet bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak was beslist, behoorde [Gedaagde 1] er rekening mee te houden dat zij rekening en verantwoording over het door haar gevoerde beheer van de nalatenschap diende te verstrekken.
4.7. In het arrest van het gerechtshof Amsterdam ligt niet alleen besloten dat [Gedaagde 1] de nalatenschap aan de erfgenamen afdraagt maar ook dat zij aan de erfgenamen rekening en verantwoording aflegt over het door haar gevoerde beheer over de nalatenschap.
4.8. [Eisers] hebben in 2008 het faillissement van [Gedaagde 1] aangevraagd, maar dat verzoek na verweer van [Gedaagde 1] ingetrokken. [Eisers] stellen dat de reden daarvoor was dat zij hun vordering toen nog niet exact konden begroten.
4.9. Niet in geschil is dat het vonnis van de rechtbank Dordrecht de vaststelling bevat van de geldsommen die [Eisers] uit hoofde van de door [Gedaagde 1] af te dragen nalatenschap van haar hebben te vorderen. [Eisers] begroten die vorderingen, inclusief rente en kosten berekend tot en met 27 augustus 2012, op € 414.376,48 in totaal, te verminderen met het ten laste van [Gedaagde 1] geïnde bedragen. Deze begroting is niet door [Gedaagde 1] weersproken. Op grond hiervan kan zonder nadere toelichting, die [Eisers] niet hebben gegeven, niet worden ingezien dat zij thans nog belang hebben bij opgave van de gehele nalatenschap.
4.10. Een door [Gedaagde 1] ingediend verzoek tot toepassing van de Wet schuldsanering natuurlijke personen is na verweer van [Eisers] ingetrokken.
4.11. [Gedaagde 1] stelt zich op het standpunt dat er geen gelden van de nalatenschap meer zijn, maar bestrijdt niet dat zij nimmer een voldoende feitelijke onderbouwing daarvan heeft gegeven. Die onderbouwing mag wel van [Gedaagde 1] worden verwacht, aangezien anders het beoogde gevolg van wat het gerechtshof en de rechtbank hebben gevonnist door niets doen van [Gedaagde 1] geen enkel effect zou kunnen hebben.
4.12. Het vorenstaande rechtvaardigt dat op [Gedaagde 1] een zeer ver strekkende informatieplicht rust en dat zij betrouwbaar, gedetailleerd en volledig opgave doet van haar inkomens- en vermogenspositie. De bescherming van de privacy van [Gedaagde 1] is daaraan ondergeschikt.
4.13. De minderjarige [gedaagde 2] was geen partij in de procedures bij het gerechtshof Amsterdam en de rechtbank Dordrecht, zodat zij geen schuldenaar van [Eisers] is en de voormelde verplichtingen niet op haar, dan wel op [Gedaagde 1] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige, rusten. De stelling van [Eisers] dat [Gedaagde 1] zou hebben meegedeeld gelden in een stichting ten behoeve van haar dochter onder te willen brengen is zonder verdere onderbouwing onvoldoende om het bestaan van een rechtsbetrekking tussen [Eisers] en de minderjarige aan te nemen. De minderjarige kan dan ook niet als materiële partij in deze procedure worden aangemerkt. De tegen [Gedaagde 1] in haar hoedanigheid van de minderjarige [gedaagde 2] gerichte vorderingen dienen derhalve afgewezen te worden.
4.14. De hiervoor onder 3.1 sub a vermelde vordering van [Eisers] gaat te ver in het verlangen om van [Gedaagde 1] vele schriftelijke bewijsstukken over de periode vanaf 13 november 1997 over te leggen. Mede gelet op de ruimte die in de onder 3.1 sub d vermelde vordering wordt geboden, zal eerstbedoelde vordering derhalve als na te melden worden toegewezen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de onderneming waarvan [Gedaagde 1] bestuurder is geweest volgens de stellingen van [Eisers] failliet is en dat daarbuiten door hen geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt de [Gedaagde 1] nog op enigerlei wijze bij een onderneming is betrokken.
4.15. Aangezien [Gedaagde 1] voor [Eisers] thans geen verhaalsmogelijkheid biedt, is niet aannemelijk dat het opleggen van een dwangsom een daadwerkelijke prikkel tot nakoming oplevert, zodat deze zal worden afgewezen. Dat brengt echter mee dat wel van [Gedaagde 1] mag worden verwacht dat zij meewerkt aan het opvragen van de verlangde stukken en informatie bij derden van wie aannemelijk is dat zij die kunnen verschaffen. Een machtiging aan niet nader aangeduide banken, verzekeraars, pensioenfondsen of andere financiële ondernemingen als gevorderd, zou neerkomen op een zogenoemde ‘fishing expedition’, hetgeen niet toelaatbaar kan worden geacht. Op grond van dit alles zal de gevorderde machtiging worden toegewezen als na te melden.
4.16. De vordering ex artikel 3:300 BW zal worden toegewezen nu deze voldoende steun vindt in de wet en [Gedaagde 1] daartegen geen verweer heeft gevoerd.
4.17. Ingevolge artikel 587 Rv geldt dat lijfsdwang een ultimum remedium is dat de rechter slechts kan toewijzen indien aannemelijk is dat de toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Hiervan is – gelet op de bij dit vonnis aan [Eisers] verleende machtiging en de mogelijkheid om het faillissement van [Gedaagde 1] aan te vragen – vooralsnog geen sprake. De gevorderde lijfsdwang wordt derhalve afgewezen.
4.18. [Eisers] en [Gedaagde 1] worden ieder deels in het ongelijk. Jegens [Gedaagde 1] in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige [gedaagde 2] wordt [Eisers] in het ongelijk gesteld, maar aan het in dat onderdeel van het geschil gevoerde verweer kunnen geen specifieke kosten worden verbonden. De proceskosten zullen derhalve worden gecompenseerd als na te melden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [Gedaagde 1] om binnen twee weken na de uitspraak van dit vonnis :
a) aan de raadsman van [Eisers], mr. A.W.M. Willems (Wintertaling Advocaten & Notaris, de Boelelaand 7, 1083 Amsterdam) af te geven kopieën van al haar belastingaangiften en belastingaanslagen over de jaren 2007 tot en met 2011, alsmede om opgave te doen van al haar bankrekeningen vanaf 13 november 1997, het door haar bij het pensioenfonds van haar werkgever opgebouwde pensioen, lopende financiële producten die zij bij banken, verzekeraars en financiële ondernemingen in de breedste zin van het woord heeft afgesloten en haar debiteuren,
b) [Eisers] te machtigen om bij Witteman Accountancy en fiscale adviezen te Bodegraven, de belastingdienst en het pensioenfonds van haar werkgever de voornoemde bescheiden en informatie op te vragen, met bevel van [Gedaagde 1] aan die (rechts-) personen cq. organisaties om deze stukken en informatie – voor zover bij hen aanwezig – aan [Eisers] te verstrekken,
5.2. bepaalt dat dit vonnis op de voet van art. 3: 300 BW dezelfde kracht heeft als de genoemde machtiging, indien die machtiging niet na betekening van dit vonnis binnen de onder 5.1 vermelde termijn door [Gedaagde 1] aan [Eisers] wordt verleend;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.?