ECLI:NL:RBDOR:2012:BY2360

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
5 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
100702 HARK 12-2044
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 5 november 2012 een verzoek tot wraking behandeld van de meervoudige strafkamer. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. Y. Moszkowicz, verzocht om wraking van de rechters A. Hello, M.A.C. Prins en G.J. Schiffers-Hanssen. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat getuigen, met toestemming van de voorzitter van de meervoudige strafkamer, inzage hadden gekregen in het strafdossier voordat zij hun getuigenverklaring hadden afgelegd. Dit zou de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt, omdat de verdediging niet kon toetsen of de getuigen uit eigen waarneming hadden verklaard.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld en gehoord van de verdachte, zijn raadsman, de leden van de meervoudige strafkamer en de officier van justitie mr. C.E.J. Backer. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig was ingediend en dat de verzoeker in het verzoek tot wraking kon worden ontvangen. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen een procesbeslissing was en dat de meervoudige strafkamer niet in de wraking berustte. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 5 november 2012, door de rechters P. Joele, E.D. Rentema en A.P. Hameete. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de partijen een vooringenomenheid koestert.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DORDRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 100702 HARK 12-2044
Beslissing van 5 november 2012
op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de strafzaak met parketnummers 11/993002-10 en 11/992004-11 van
[Verzoeker]
wonende te Middelharnis, verzoeker, hierna ook aangeduid als verdachte,
raadsman mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.
Het verzoek strekt tot wraking van
Mr. A. Hello, voorzitter, en mrs. M.A.C. Prins en G.J. Schiffers-Hanssen,
rechters, hierna (tezamen) aangeduid als de meervoudige strafkamer.
1. Het procesverloop
1.1. Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 5 november 2012 heeft de raadsman van verdachte mondeling verzoek gedaan tot wraking van de meervoudige strafkamer. Hierop heeft de meervoudige strafkamer het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een andere meervoudige kamer van de rechtbank te laten behandelen.
1.2. Het verzoek tot wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter openbare terechtzitting van 5 november 2012, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- de verdachte en zijn raadsman,
- de voorzitter en leden van de meervoudige strafkamer,
- de officier van justitie mr. C.E.J. Backer.
1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak in beginsel zal plaatsvinden ter zitting van 5 dan wel 6 november 2012.
1.4. De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de zitting die tot het verzoek tot wraking heeft geleid, met bijlagen,
- de pleitaantekeningen van de raadsman van verdachte, met bijlagen.
2. Het verzoek
2.1. De raadsman van verdachte heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd – zakelijk weergegeven – dat enkele (ten overstaan van de rechter-commissaris gehoorde) getuigen, met toestemming van de voorzitter van de meervoudige strafkamer, inzage hebben gekregen in c.q. afschriften hebben verkregen uit het strafdossier voordat zij hun voormelde getuigenverklaring hebben afgelegd. Om te kunnen toetsen of de getuigen dan nog wel uit eigen waarneming hebben verklaard, dienen de getuigen opnieuw te worden gehoord. Echter heeft de meervoudige strafkamer een daartoe strekkend verzoek afgewezen. Op basis van het voorgaande is de schijn van vooringenomenheid gewekt.
3. Het standpunt van de rechters wier wraking is verzocht
3.1. De meervoudige strafkamer heeft niet in de wraking berust en stelt zich op het standpunt dat slechts is gehandeld in overeenstemming met de wet en dat uit de gegeven beslissing de schijn van vooringenomenheid niet mag worden afgeleid.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daartoe – samengevat – aangevoerd dat het verzoek te laat is ingediend en ook om inhoudelijke redenen dient te worden afgewezen.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een zaak behandelt op verzoek van een partij/ de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 513 lid 1 Sv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
5.2. Met de raadsman is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend. Verzoeker kan derhalve in het verzoek tot wraking worden ontvangen.
5.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5.4. De voorzitter van de meervoudige strafkamer heeft ingevolge het bepaalde in artikel 51b Sv toestemming gegeven om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. De wet verbindt hieraan geen beperkingen in de zin dat een dergelijke toestemming niet eerder zou mogen worden gegeven dan nadat vaststaat dat de slachtoffers aan wie inzage wordt gegeven, reeds vooraf als getuige moeten zijn gehoord.
5.5. De afwijzing door de meervoudige strafkamer van het verzoek om getuigen te horen, is een procesbeslissing. Een rechter moet een tussentijds aan hem gevraagde procesbeslissing kunnen nemen en motiveren opdat het proces voortgang kan vinden. Met het nemen van een dergelijke beslissing blijkt onvermijdelijk van een standpunt van de rechter, maar dat impliceert niet zonder meer dat vrees voor partijdigheid voor andere door de rechter te nemen beslissingen objectief gerechtvaardigd is.
5.6. Met betrekking tot de vraag of in de onderhavige zaak al dan niet sprake is van een beslissing van de meervoudige strafkamer die de schijn van vooringenomenheid heeft kunnen wekken, overweegt de wrakingskamer als volgt. Gelet op het hierboven onder 5.4 omschreven stelsel van artikel 51b Sv had het op de weg van verzoeker gelegen om in het kader van de strafzaak concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de door hem gevraagde getuigen daadwerkelijk niet meer uit eigen waarneming hebben verklaard of kunnen verklaren en/of welke gedeelten van hun verklaringen daardoor in het nadeel van de verdediging hebben kunnen werken. De meervoudige strafkamer heeft de desbetreffende verzoeken van de verdediging als ongemotiveerd dan wel onvoldoende onderbouwd afgewezen. Deze beslissing is in het licht van het voorgaande niet dermate onbegrijpelijk dat daaruit de schijn van vooringenomenheid is gewekt.
5.7. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mrs. A. Hello, M.A.C. Prins en G.J. Schiffers-Hanssen af.
Deze beslissing is genomen door mr. P. Joele, mr. E.D. Rentema en mr. A.P. Hameete en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2012.