zaaknummer: 96954 / FA RK 12-7312
beschikking van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2012
[man]
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. R.A.A.H. van Leur (Dordrecht),
[vrouw],
wonende te [vrouw],
verweerster,
advocaat mr. H. Yilmaz- Altindag (Rotterdam).
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 februari 2012;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen ter griffie op 17 april 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 29 mei 2012;
- het faxbericht, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 7 juni 2012;
- de pleitnota, met twee aanvullende producties, van de advocaat van de vrouw, overgelegd op de mondelinge behandeling.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 18 juni 2012.
1.3. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door mr. E. Köse, kantoorgenoot van haar advocaat.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen hebben een relatie gehad. De relatie is medio 2002 geëindigd.
2.2. Tijdens die relatie is uit de vrouw geboren de thans nog minderjarige [kind] op [geboortedatum]. Het kind is door de man erkend. De vrouw is belast met het gezag. Het kind verblijft thans bij Auriga, een instelling voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen.
2.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2004 is de man een alimentatieverplichting opgelegd ten behoeve van voornoemde minderjarige van € 150,-- per maand.
2.4. Bij daaropvolgende beschikking van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2007 is de beschikking van 25 augustus 2004 gewijzigd, in dier voege dat de onderhoudsbijdrage werd verhoogd naar een bedrag van € 400,-- per maand.
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het navolgende:
- te bepalen dat met ingang van medio 2010, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind op nihil wordt gesteld;
- de vrouw te veroordelen tot terugbetaling aan de man van door haar teveel ontvangen kinderalimentatie over 2010, 2011 en 2012, althans met ingang van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum.
3.2. De man stelt dat er sprake is van wijzigingen van omstandigheden aan zijn zijde, waardoor zijn draagkracht aanzienlijk is verminderd en hij niet langer kan voldoen aan zijn alimentatieverplichting.
3.3. Het inkomen van de man is verminderd. De man heeft eind 2008 een bedrijfsongeval gehad. Als gevolg hiervan was de man niet meer in staat zijn werkzaamheden te verrichten. Hij kwam onder poliklinische behandeling van het Delta Ziekenhuis te staan. In de periodes 14 april 2010 tot 9 juli 2010 en 16 augustus 2010 tot en met 25 augustus 2010 is hij ook opgenomen geweest in het Delta Psychiatrisch Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg. Na de opnames ging het iets beter, maar kon de man zijn werkzaamheden niet hervatten. Als gevolg van de arbeidsongeschiktheid van de man is zijn inkomen drastisch gedaald. De werkgever heeft per 1 september 2011 de arbeidsovereenkomst ontbonden middels een vaststellingsovereenkomst. Sedertdien ontvangt de man een uitkering van het UWV.
3.4. Een tweede wijziging aan de zijde van de man is de geboorte van zijn [andere kind] uit een relatie met [moeder ander kind]. Deze relatie is in 2010 beëindigd en de man betaalt nu een tussen hem en [moeder ander kind] overeengekomen bedrag van € 150,-- per maand.
3.5. Tot slot is de man een schuld aangegaan van fl. 65.000,-- om een door hem en de vrouw aangegane schuld af te lossen. Vervolgens heeft de man om deze schuld af te lossen een extra hypotheek genomen op een woning die hij en [moeder ander kind] hebben gekocht. De man betaalt maandelijks een bedrag van € 250,-- aan rente op het hypotheekbedrag.
Het verweer
3.6. De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoek primair om het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderbijdrage af te wijzen en geheel subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat de vordering toegewezen kan worden, te bepalen dat de nihilstelling plaats zal vinden met ingang van datum beschikking.
3.7. De vrouw voert aan dat de man niet heeft onderbouwd dat hij thans niet in staat is om arbeid te verrichten. De vrouw merkt daarbij op dat indien een werknemer door de verzekeringsarts in staat wordt geacht om arbeid te verrichten, hem het recht toekomt op een WW-uitkering. Aangezien de man thans een WW-uitkering ontvangt, houdt dit in dat de man in staat wordt geacht om arbeid te verrichten en is de man niet althans niet langer arbeidsongeschikt. De vrouw is daarom van mening dat van de man verwacht mag worden dat hij wederom arbeid zal verrichten om inkomsten te generen. Het feit dat het huidige inkomen van de man lager is dan voorheen kan om deze reden er niet toe leiden dat zijn draagkracht wordt verminderd. De man heeft voldoende verdiencapaciteit. In dat kader merkt de vrouw ook op dat niet blijkt of de man voldoende inspanning levert om een nieuwe baan te vinden.
3.8. Voorts blijkt dat de man een beëindigingvergoeding toegekend heeft gekregen. Een dergelijke vergoeding is bedoeld ter compensatie van het verlies aan inkomen vanwege beëindiging van het dienstverband. Dit houdt in dat het inkomen van de man als hoger gewaardeerd kan worden dan enkel de maandelijkse WW-uitkering.
3.9. De vrouw voert ten aanzien van de door de man gestelde wijziging vanwege de geboorte van zijn [andere kind] aan dat indien de man in staat is om alimentatie te betalen voor een ander kind, hij ook in staat mag worden geacht om alimentatie te betalen voor het kind van partijen.
3.10. Ten aanzien van de door de man gestelde schulden merkt de vrouw op dat dit schulden betreffen die zijn aangegaan in 2000 en 2003. Wijziging van de alimentatieverplichting kan plaatsvinden vanwege latere wijziging van omstandigheden. De schulden die thans naar voren worden gebracht, waren reeds aan de orde op het moment dat de rechtbank Rotterdam op 20 december 2007 de alimentatieverplichting vaststelde.
4. De beoordeling
Wijziging van omstandigheden
4.1. Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2. Uit de overgelegde bescheiden en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van deze rechtbank van 20 december 2007, in die zin dat in ieder geval het inkomen van de man is gewijzigd. Blijkens voornoemde beschikking ontving de man in 2007 een maandinkomen van
€ 3.598,38 exclusief vakantiegeld. In 2010 bedroeg het door de vrouw onweersproken inkomen van de man € 2.550,25 bruto exclusief vakantiegeld. Hiermee is vast komen te staan dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
4.3. De vrouw betwist dat de vermindering van het inkomen van de man leidt tot een relevante wijziging van omstandigheden. Zij is van mening dat de man voldoende verdiencapaciteit heeft en dat van hem verwacht mag worden dat hij wederom arbeid zal verrichten om gelijke inkomsten als ten tijde van de beschikking van 20 december 2007 te genereren. De man voert aan dat hij geen verdiencapaciteit heeft. Er is bij de man sprake van neurologische en psychische problemen. Hij heeft ook geen sollicitatieverplichting.
4.4. Indien een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, hangt de beslissing om deze vermindering van inkomen bij de bepaling van zijn draagkracht al dan niet buiten beschouwing te laten af van het antwoord op de vraag of hij redelijkerwijs het oude inkomen weer kan verwerven en tevens of dit van hem kan worden gevergd. Is het antwoord op beide vragen negatief dan hangt het van de omstandigheden van het geval af of een inkomensvermindering geheel of ten dele buiten beschouwing moet blijven. In het bijzonder moet worden bezien of de onderhoudsplichtige uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde zich met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot inkomensvermindering hebben geleid. Is dat niet het geval dan wordt er gerekend met het nieuwe verminderde inkomen; is dat wel het geval dan wordt met het oude fictieve inkomen gerekend.
4.5. Gesteld noch gebleken is dat het inkomensverlies van de man aan hem te wijten is. Voorts is op basis van de ter zitting aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende vast komen te staan dat het oude inkomen van de man voor herstel vatbaar is. De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van een bedrijfsongeval niet meer in staat is zijn oude werkzaamheden te verrichten. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de man heeft te kampen met pijnklachten en cognitieve klachten die hem beperken in zijn functioneren. Daarbij heeft het UVW de man ontheven van zijn sollicitatieplicht. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de ontvangen ontslagvergoeding meegewogen kan worden als inkomsten en dat het huidige lagere inkomen van de man door deze vergoeding wordt gecompenseerd, nu de man onweersproken heeft gesteld dat het LBIO beslag heeft laten leggen op deze vergoeding. Nu niet is gebleken van verwijtbaar, voor herstel vatbaar inkomensverlies, gaat de rechtbank voor de vaststelling van de kinderalimentatie uit van het reële inkomen van de man, zijnde zijn WW-uitkering.
4.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De alimentatie zal opnieuw dienen te worden bepaald aan de hand van de behoefte en de draagkracht.
De ingangsdatum
4.7. Tussen partijen in geschil is de ingangsdatum. De rechtbank zal de ingangsdatum bepalen op 1 februari 2012. De man heeft de vrouw bij brief van 20 januari 2012 te kennen gegeven een wijzigingsverzoek te zullen indienen. De vrouw had met ingang van die datum rekening kunnen houden met een eventuele wijziging van de door de man te betalen alimentatie.
De behoefte van de minderjarige
4.8. Tussen partijen is de behoefte van de minderjarige in geschil. De vrouw stelt dat de behoefte van de minderjarige op basis van de beschikking van 20 december 2007, thans na indexering, € 496,67 bedraagt. De man betwist de door de vrouw gestelde behoefte. Hij voert aan dat de in de beschikking van 20 december 2007 vastgestelde behoefte nimmer juist is geweest. De man heeft zijn stelling echter niet onderbouwd met stukken. De rechtbank kan derhalve niet achterhalen of de bij de beschikking van 20 december 2007 vastgestelde behoefte op onjuiste dan wel onvolledige gegevens berust. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van de man.
Voorts voert de man aan dat de behoefte van de minderjarige thans lager ligt, nu zij in een instelling verblijft. De minderjarige verblijft bij Auriga. Uit de overgelegde bescheiden en hetgeen besproken ter zitting blijkt dat de vrouw maandelijks een ouderbijdrage van € 65,-- per maand betaalt en dat zij daarnaast verantwoordelijk is voor de aanschaf van kleren, de betaling van schoolgeld, en voor andere bijkomende kosten zoals het lidmaatschap van clubs en vergoeding van gemaakte reiskosten. De vrouw heeft ter zitting onweersproken gesteld dat deze kosten ongeveer € 200,-- per maand bedragen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nu de minderjarige bij Auriga verblijft, haar behoefte dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 265,-- per maand.
De financiële omstandigheden van de man
4.9. De rechtbank gaat bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen van de man uit van de volgende van belang zijnde financiële gegevens. De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro’s en de tarieven van de eerste helft van 2012 hanteren.
4.10. Gelet op hetgeen overwogen in rechtsoverweging 4.5. houdt de rechtbank rekening met het huidige inkomen van de man, oftewel zijn WW-uitkering. De man ontvangt blijkens de door hem overgelegde specificaties van 20 februari 2012 tot en met 13 mei 2012 een WW-uitkering van € 2.364,-- bruto per vier weken, te vermeerderen met de vakantietoeslag.
4.11. De rechtbank houdt rekening met de door de uitkeringsinstantie ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van in totaal € 2.181,-- per jaar.
4.12. Voor de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting en de inkomensheffing in box 1.
4.13. Met inachtneming van het voorgaande kan het netto besteedbaar inkomen van de man worden vastgesteld op € 24.242,-- per jaar. Hierop wordt de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 2.181,-- per jaar in mindering gebracht, zodat het netto besteedbaar inkomen van de man € 22.061,-- bedraagt, ofwel € 1.838,-- per maand.
De draagkrachtruimte van de man
4.14. Ter bepaling van het draagkrachtloos inkomen van de man, worden de navolgende maandelijkse lasten in aanmerkingen genomen:
- de bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 935,--;
- de woonlasten van € 137,--. De kale huur bedraagt € 350,-, te verminderen met de gemiddelde basishuur van € 213,--;
- de ziektekosten van € 78,--. De totale premie ZVW (inclusief aanvullende verzekeringen) bedraagt € 127,-- per maand te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 49,-- per maand.
4.15. De man voert een bedrag van € 250,-- per maand op ter zake aflossing van een schuld, bestaande uit rente op het hypotheekbedrag. Partijen hebben op 21 juli 2000 bij de Direktbank een lening afgesloten van fl. 50.000,--. Deze schuld is op 1 december 2000 ingelost doordat de man op 27 november 2000 een schuld van fl. 65.000,-- alleen op zijn naam is aangegaan en dit geld heeft aangewend om de schuld af te lossen. De man heeft vervolgens samen met [moeder ander kind] op 28 juli 2003 een woning gekocht in Spijkenisse. De schuld van fl. 65.000,-- is ingelost met een extra hypotheek op de woning in Spijkenisse. De man betaalt maandelijks een bedrag van
€ 250,-- aan rente op het hypotheekbedrag.
De vrouw voert aan dat de stelling van de man dat hij maandelijks € 250,-- betaalt aan rente op het hypotheekbedrag niet met stukken is onderbouwd. Daarbij acht de vrouw het onredelijk dat de man het volledige bedrag van € 250,-- opvoert als kosten, nu dit een rente op de gehele hypotheek van de man en [moeder ander kind] betreft en niet slechts betrekking heeft op de lening van fl. 65.000,--. Tot slot voert de vrouw aan dat uit de door de man overgelegde stukken enkel blijkt dat de man maandelijks een bedrag van € 250,-- aan [moeder ander kind] betaalt, waarvan wordt gesteld dat dit voor de extra hypotheek bedoeld is. Dit bedrag kan echter voor verscheidene doeleinden bedoeld zijn.
4.16. Volgens vaste jurisprudentie wordt in beginsel rekening gehouden met alle schulden die van invloed zijn op de draagkracht van de alimentatieplichtige, ongeacht of die schulden zijn aangegaan voor of na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan, echter met dien verstande dat op gemotiveerd aangegeven gronden aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toegekend kan worden, omdat het aangaan van deze schulden onnodig was dan wel anderszins onredelijk is jegens de alimentatiegerechtigden.
4.17. De man heeft een nota van afrekening van 28 juli 2003 betreffende de hypothecaire lening overgelegd. Voorts heeft de man een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat hij op 28 maart 2012 een bedrag van € 250,-- heeft betaald aan de vrouw en een brief van de ABN Amro van 4 mei 2012 waaruit blijkt dat de periodieke overboeking van € 250,-- aan [moeder ander kind] niet kon worden uitgevoerd, omdat de rekening van de man op het moment van overboeken over onvoldoende saldo beschikte. Uit de overgelegde stukken blijkt echter niet wat hoogte van de schuld op dit moment is en wat er thans daadwerkelijk wordt afgelost op de schuld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de man de door hem gestelde schuldaflossing onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw. De rechtbank zal derhalve geen rekening houden met de door de man gestelde schuldaflossing van € 250,-- per maand.
4.18. Voorts zal de rechtbank geen rekening houden met de door de man gestelde omgangskosten, nu uit de door de vrouw ter zitting overgelegde brief van Kwadrant blijkt dat er sinds 11 mei 2012 geen contact meer plaatsvindt tussen de man en de minderjarige.
Conclusie over de draagkracht van de man
4.19. Gelet op het voorgaande bedraagt het draagkrachtloos inkomen van de man
€ 1.150,--. Hij heeft een draagkrachtruimte van € 688,--, waarvan € 482,-- (70%) beschikbaar is voor kinderalimentatie. De man heeft onweersproken gesteld een onderhoudsverplichting jegens zijn twee minderjarige kinderen [kind 1] het kind van partijen, en [kind 2], geboren uit de relatie met [moeder ander kind], te hebben. Conform de Tremanormen dient de beschikbare draagkracht van de man verdeeld te worden over deze twee kinderen. De man heeft echter met [moeder ander kind] onderling afgesproken dat hij een kinderalimentatie van € 150,-- zal voldoen ten behoeve van [kind 2]. Gelet op het bovenstaande heeft de man voldoende draagkracht om te voorzien in de behoefte van [kind 2] van € 150,-- en in de behoefte van [kind 1] van € 265,-- . Daarbij heeft de man een fiscaal voordeel van € 107,-- dat hij ontvangt bij betaling van de kinderalimentatie voor [kind 1] en [kind 2]. Alles overziend heeft de man voldoende draagkracht om te voorzien in de behoefte van voornoemde minderjarige van
€ 265,-- per maand.
4.20. Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Terugbetaling
4.21. De man verzoekt terugbetaling van de reeds teveel betaalde alimentatie over 2010, 2011 en 2012. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de stelling van de man.
Nu de alimentatieverplichting niet eerder dan per 1 februari 2012 zal worden gewijzigd, wordt dit verzoek van de man afgewezen.
De proceskosten
4.22. De rechtbank zal de proceskosten, gelet op de aard van de zaak, tussen partijen compenseren.
5.1. wijzigt de bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2007 aan de man ten behoeve van de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum], opgelegde alimentatieverplichting;
5.2. bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie ten behoeve van die minderjarige met ingang van 1 februari 2012 op € 265,-- (tweehonderd vijfenzestig euro) per maand;
5.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.5. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M.J. Janssen, rechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 29 augustus 2012.