ECLI:NL:RBDOR:2012:BX7244

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96325 / FA RK 12-7028
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vastlegging van kinderalimentatie in een beschikking na flitsscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 12 september 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot vastlegging van een kinderalimentatieverplichting. Partijen, een vrouw en een man, waren eerder gehuwd en hebben hun huwelijk omgezet naar een geregistreerd partnerschap. Bij de beëindiging van dit partnerschap hebben zij een notariële akte opgesteld waarin zij afspraken hebben gemaakt over de kinderalimentatie. De vrouw verzocht de rechtbank om deze alimentatieverplichting met terugwerkende kracht vast te leggen in een beschikking, omdat volgens het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) een notariële akte niet kan worden geëxecuteerd.

De man voerde aan dat de notariële akte wel degelijk een executoriale titel oplevert, omdat hij in deze akte een voor tenuitvoerlegging vatbare verplichting op zich heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek, aangezien de notariële akte al een executoriale titel biedt. De vrouw kan een grosse van deze akte aanvragen, die dan executoriale kracht bezit voor de tenuitvoerlegging, mocht de man niet aan zijn alimentatieverplichting voldoen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het gebruikelijk is om in familiezaken de proceskosten te compenseren, om te voorkomen dat een kostenveroordeling de relatie tussen partijen verder belast. De rechtbank heeft daarom de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het verzoek van de vrouw afgewezen. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de notariële akte als authentieke akte en de mogelijkheden die deze biedt voor de tenuitvoerlegging van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 96325 / FA RK 12-7028
beschikking van de enkelvoudige kamer van 12 september 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres verzoekster],
verzoekster,
advocaat mr. M.A.J. Beers te Hendrik Ido Ambacht,
tegen
[verweerder],
wonende te [adres verweerder],
verweerder,
advocaat mr. J.H. Silfhout te Dordrecht.
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 09 januari 2012;
- het verweerschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 05 maart 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 04 juli 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 05 juli 2012.
1.2. De rechtbank heeft naar de mening gevraagd van de destijds nog minderjarige [naam minderjarige] en kennis genomen van haar standpunt.
1.3. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 16 juli 2012.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, die pleitaantekeningen en een volmacht van de jongmeerderjarige heeft overgelegd;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, die financiële stukken heeft overgelegd.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen zijn op [huwelijksdatum+plaats] met elkaar gehuwd.
2.2. Uit hun huwelijk zijn geboren de thans jongmeerderjarigen:
[jongmeerderjarige 1];
[jongmeerderjarige 2].
2.3. Bij akte van 23 februari 2005 hebben partijen hun huwelijk omgezet naar een geregistreerd partnerschap bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te Zwijndrecht.
2.4. Partijen hebben een overeenkomst ter beëindiging van het geregistreerd partnerschap opgesteld op 13 april 2005. Uit deze overeenkomst volgt ten aanzien van de kinderalimentatie het volgende.
“Alimentatie voor de kinderen
2. De man betaalt per maand per kind € 350,-- alimentatie aan de vrouw. In het geval een of beide kinderen bij de man gaan wonen, wordt de alimentatie in verhouding verminderd.
Indexering alimentatie
3. De bovenstaande alimentatiebedragen worden jaarlijks in januari geïndexeerd.
Gewijzigde omstandigheden
4. Indien de omstandigheden veranderen, zullen de gemaakte afspraken worden herzien, na raadpleging van een advocaat of notaris.”
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar met ingang van 13 april 2005 ten behoeve van [naam minderjarige] een alimentatie dient te betalen van € 350,-- per maand.
3.2. Ter onderbouwing stelt de vrouw dat partijen over de gevolgen van de beëindiging van hun huwelijk en het geregistreerd partnerschap afspraken hebben gemaakt, welke zijn opgenomen in een overeenkomst. De kinderalimentatie is nooit vastgelegd in een beschikking. Volgens het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO) kan de door partijen opgestelde notariële akte niet worden geëxecuteerd.
Het verweer
3.3. De man voert verweer. Hij verzoekt de vrouw primair niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair de verzoeken af te wijzen. Voorts verzoekt hij de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
3.4. Hij voert daartoe aan dat partijen tijdens de beëindiging van het geregistreerd partnerschap een kinderalimentatie hebben afgesproken, welke de man is gaan voldoen. Daarnaast bevreemdt het hem dat de vrouw een procedure is gestart, aangezien zij de afspraken in een notariële akte hebben vastgelegd. De vrouw beschikt derhalve reeds over een executoriale titel. De man is van mening dat de vrouw de procedure nodeloos heeft gestart, zodat zij in de kosten van de procedure veroordeeld dient te worden.
4. De beoordeling
4.1. In geschil tussen partijen is onder meer de vraag of de vrouw belang heeft bij haar verzoek. De vrouw wenst vastlegging van de kinderalimentatie in een beschikking, aangezien volgens het LBIO een notariële akte niet kan worden geëxecuteerd. De man is van mening dat de notariële akte wel voldoende basis biedt voor executie mocht de vrouw tot tenuitvoerlegging over willen gaan.
4.2. Vast staat dat partijen hun alimentatieafspraken destijds hebben vastgelegd in een notariële akte en dat de man de afgelopen jaren aan zijn alimentatieverplichting heeft voldaan. Het verzoek van de vrouw is ingediend op het moment dat er geen achterstand bestond in de betalingen.
4.3. Om een verzoek of rechtsvordering te rechtvaardigen dient er, ingevolge artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek, sprake te zijn van voldoende belang. Dit houdt in dat de vrouw voldoende belang moet hebben bij haar verzoek tot vastlegging van de alimentatie. De vrouw verzoekt vaststelling van een alimentatie met terugwerkende kracht conform de bepalingen in de door partijen gesloten overeenkomst ter beëindiging van het geregistreerd partnerschap. Daartoe stelt de vrouw zich op het standpunt dat, blijkens navraag bij het LBIO, deze overeenkomst geen executoriale titel inhoudt. De kinderalimentatie zou hiertoe vastgelegd moeten worden in een beschikking.
4.4. Uit artikel 156 lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt dat een notariële akte een authentieke akte is, indien deze in de vereiste vorm en bevoegdelijk is opgemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat de alimentatie afspraak is opgenomen in een authentieke akte. Artikel 430 Rv bepaalt onder meer dat de grossen van in Nederland verleden authentieke akten in geheel Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. Volgens artikel 50 Wet op de Notarisambt kan van een door een notaris opgestelde overeenkomst – akte – een grosse afgegeven worden.
4.5. Volgens het arrest van de Hoge Raad (HR 26 juni 1992, NJ 1993, 449) komt aan de grosse van een authentieke akte ‘slechts executoriale kracht toe met betrekking tot op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven vorderingen alsmede met betrekking tot toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. Indien de akte wel betrekking heeft op één of meer vorderingen die aan de hierboven bedoelde vereisten voldoen, maar niet de grootte van het verschuldigde bedrag vermeldt, is de grosse van de akte niettemin voor tenuitvoerlegging vatbaar, als deze de weg aangeeft langs welke op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigde bedrag kan worden vastgesteld, behoudens de mogelijkheid van tegenbewijs door de schuldenaar’.
4.6. Gelet op bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek. Immers, een grosse van de notariële akte – van de tussen partijen gesloten overeenkomst – levert een executoriale titel op jegens de man. In deze akte heeft hij een voor ten uitvoerlegging vatbare verplichting op zich genomen. De vrouw kan een grosse van de notariële akte aanvragen, welke dan executoriale kracht bezit voor de tenuitvoerlegging in het geval de man niet voldoet aan zijn alimentatieverplichting. De door de vrouw meegedeelde uitlatingen van het LBIO – wat daar ook van zij – kunnen hieraan niet afdoen, nu er voor dit standpunt geen wettelijke basis bestaat. Nu een beschikking van de rechtbank niet noodzakelijk is voor de tenuitvoerlegging van de afspraken van partijen heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek. Dit verzoek zal worden afgewezen.
De proceskosten
4.7. De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de proceskosten, aangezien zij deze procedure nodeloos is gestart. De vrouw voert hiertegen verweer. De rechtbank overweegt als volgt.
4.8. Het is gebruikelijk in familiezaken om de proceskosten te compenseren. De gedachte achter deze compensatie is dat familierechtelijke procedures dikwijls met vele persoonlijke en relationele moeilijkheden gepaard gaan. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat niet te snel tot een kostenveroordeling ten laste van een der partijen wordt overgegaan. De gronden van een verzoek kunnen dan ook deels gelegen zijn in de emotionele geladenheid van de problematiek. De rechter in familierechtelijke aangelegenheden zou zijn taak miskennen, indien hij uitsluitend toegankelijk zou zijn voor een zakelijke en juridische argumentatie. Om die reden behoren geen te hoge drempels te worden opgeworpen voor de toegang tot de rechter. Dit brengt onder meer mee dat bij de beslissing omtrent de kosten in het algemeen niet kan worden volstaan met de vaststelling dat het zakelijke gelijk geheel of in overwegende mate bij een van de partijen ligt. De noodzakelijke terughoudendheid van de rechter wordt ook ingegeven door de overweging dat partijen in vele gevallen nog met elkaar verder moeten, al was het maar omdat zij gezamenlijke kinderen hebben. Een kostenveroordeling ten laste van de een ten gunste van de ander kan de verdere relatie belasten, omdat deze veroordeling als prestigewinst kan worden opgevat (zie ook: Hof Leeuwarden 19 november 2008, LJN BG4803).
4.9. Gelet op bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van hetgeen gebruikelijk is in familiezaken en zal de proceskosten tussen partijen (ex-partners) compenseren. Het verzoek van de man wordt dan ook afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek van de vrouw af;
5.2. wijst het verzoek van de man af;
5.3. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M.J. Janssen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 12 september 2012.