zaaknummer: 94749 / FA RK 11-8619
beschikking van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2012
[verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. E.M.H. Verbeeten te Dordrecht,
[verweerster],
wonende te [adres]
verweerster,
advocaat mr. E.C.H. de Leon te Haarlem.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank van 25 april 2012, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het faxbericht van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 mei 2012;
- het faxbericht van de man, ingekomen ter griffie op 6 juni 2012.
2. De verdere beoordeling
2.1. De wijziging van omstandigheden
2.1.1. In de (tussen)beschikking van 25 april 2012 is te kennen gegeven dat in het licht van de beschikking van 11 februari 2003 van de rechtbank ’s-Gravenhage beoordeeld dient te worden of er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Ten tijde van deze (tussen)beschikking was het niet mogelijk om de huidige (aanvullende) behoefte van de vrouw te beoordelen. De vrouw is vervolgens bevolen de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting met de bijbehorende (definitieve) aanslagen van de belastingdienst in Engeland én Nederland over te leggen, dan wel verificatoire bescheiden van de belastingdienst in Engeland én Nederland over te leggen waaruit blijkt dat zij geen aangiften inkomsten- en vermogensbelasting behoeft te doen.
2.1.2. De vrouw heeft stukken van de Nederlandse belastingdienst overgelegd waaruit blijkt dat op het moment van het opmaken van de verklaring geen loon c.q. inkomens-gegevens van de vrouw bekend waren over de jaren 2009, 2010 en 2011. Voorts heeft de vrouw een toelichting op het Engelse belastingrecht gegeven. De man voert aan dat de stukken van de belastingdienst niet bevestigen dat er geen inkomen of vermogen was of dat er geen aangifte gedaan behoefde te worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat nagegaan dient te worden of de vrouw in 2009, 2010 en 2011 in Nederland en in Engeland verplicht was om aangiften inkomsten- en vermogensbelasting te doen.
Overweging ten aanzien van de aangiften in Nederland
2.1.3. De vrouw ontving in 2009, 2010 en 2011 de door de man betaalde partneralimentatie. Zij ontvangt sinds 2012 een AOW-uitkering en pensioen, waardoor het ten aanzien van deze uitkeringen voor haar (nog) niet mogelijk is om een aangifte inkomstenbelasting in het geding te brengen. Ten aanzien van de ontvangen partneralimentatie stelt de vrouw dat zij in Nederland niet belastingplichtig is, nu zij woonachtig is in Engeland. Zij onderbouwt haar stelling met de door haar overgelegde brief van White and Bowker. In deze brief wordt onderbouwd te kennen gegeven dat de te ontvangen alimentatie in Nederland niet belast wordt.
2.1.4. Uit artikel 2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna te noemen: Wet IB) blijkt dat belastingplichtig voor de inkomstenbelasting zijn de natuurlijke personen die in Nederland wonen of niet in Nederland wonen maar wel Nederlands inkomen genieten (buitenlandse belastingplichtigen). Nederlands inkomen is volgens artikel 7.1 van de Wet IB belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland, belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland. Onder belastbaar inkomen uit werk en woning valt, voor een belastingplichtige die in het buitenland woont, volgens artikel 7.2 van de Wet IB lid 2 sub d de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorzover de daarvoor betaalde premies als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen of voortkomen uit pensioenregelingen. De ‘voorzover’ bepaling ziet op periodieke uitkeringen voor lijfrente en arbeidsongeschiktheidsverzekering. De door de vrouw ontvangen partneralimentatie valt niet onder deze uitkeringen. Hierdoor wordt de door de vrouw ontvangen partneralimentatie niet als inkomen in de zin van artikel 7.1 van de Wet IB aangemerkt en is zij voor de ontvangen partneralimentatie in Nederland niet belastingplichtig.
2.1.5. Daarnaast stelt de man dat de vrouw mogelijk meer gelden op haar Nederlandse bankrekening bij de ING-bank heeft, dan de gelden welke zij thans uit hoofde van haar pensioen en AOW-uitkeringen ontvangt. De vrouw dient dan ook aangifte te doen over haar belastbare inkomen uit sparen in Nederland, zo stelt de man. De man heeft te kennen gegeven dat hij hiermee doelt op het vermogen van de vrouw dat zij uit de erfenis van haar moeder heeft ontvangen. De man stelt dat de vrouw in 2003 een erfenis heeft ontvangen van f 64.000,--, de in de beschikking van 2003 genoemde f 6.000,-- is slechts een voorschot geweest. De rechtbank zal voorbijgaan aan de stelling van de man, aangezien op dit geschilpunt reeds bij beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage is beslist. De vrouw heeft destijds voldoende aannemelijk gemaakt dat zij uit de erfenis van haar moeder een bedrag van f 6.000,-- heeft ontvangen, waarmee bij de bepaling van de behoefte van de vrouw geen rekening is gehouden. Voorzover de man bedoeld heeft dat de vrouw naast de erfenis nog andere in aanmerking te nemen vermogensbestanddelen in Nederland heeft, heeft hij zijn standpunt onvoldoende onderbouwd. Geconcludeerd kan worden dat onvoldoende gesteld dan wel onvoldoende gebleken is dat de vrouw in 2009, 2010 en 2011 verplicht was om in Nederland aangiften over haar mogelijke vermogen te doen.
Overweging ten aanzien van de aangiften in Engeland
2.1.6. Onweersproken is gebleken dat de vrouw in Engeland niet belastingplichtig is over de (te) ontvangen partneralimentatie. De man stelt dat in Engeland wel aangifte gedaan dient te worden van eventuele inkomsten uit arbeid en opbrengsten uit vermogen. Er wordt voorbij gegaan aan de stelling van de man dat de vrouw mogelijk een inkomen uit arbeid geniet of heeft genoten, aangezien ten tijde van de echtscheiding is bepaald dat niet verwacht kan worden dat de vrouw, gezien het traditionele rollenpatroon dat tussen partijen bestond, in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Voorts heeft de vrouw thans de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en bestaat niet het vermoeden dat zij thans nog een inkomen uit hoofde van arbeid geniet. Daarnaast is uit de overgelegde stukken genoegzaam gebleken dat de vrouw in Engeland niet belastingplichtig is over haar vermogen.
2.1.7. De rechtbank acht het thans mogelijk om de huidige (aanvullende) behoefte van de vrouw te beoordelen en zal hiertoe over gaan.
2.2. De behoefte van de vrouw
2.2.1. De vrouw stelt haar behoefte aan de hand van het door haar overgelegde behoefteoverzicht op £ 1.858,-- per maand, te weten € 2.243,-- per maand, afgerond op hele euro’s.
De behoefte van de vrouw bestaat uit de volgende maandelijkse kosten, afgerond op hele euro’s.
Kosten huisvesting van in totaal £ 145,--, bestaande uit:
- Monmouth square residents association grounds charge van £ 25,--;
- verzekering huis van £ 10,--;
- gemeentelijke belastingen van £ 110,--;
Gebruikerslasten van in totaal £ 150,--, bestaande uit:
- telefoonkosten van £ 49,--;
- internationale lijn £ 6,--;
- gas/elektriciteit van £ 83,--;
- kabeltelevisie van £ 12,--;
Kosten onderhoud woning van in totaal £ 121,--, bestaande uit:
- onderhoud boiler van £ 6,--;
- onderhoud tuin van £ 25,--;
- onderhoud huis van £ 90,--;
Kosten dagelijks levensonderhoud van in totaal £ 695,--, bestaande uit:
- boodschappen van £ 576,--;
- koffie van £ 21,--;
- andere lasten ten behoeve van de kapper van £ 50,-- en make-up van £ 48,--.
Kosten vervoer van in totaal £ 202,--, bestaande uit:
- brandstof van £ 98,--;
- carwash van £ 5,--;
- parkeren van £ 12,--;
- autoverzekering van £ 33,--;
- wegenbelasting van £ 10,--;
- garage van £ 27,--;
- parkeergeld van £ 4,--;
- RAC wegenbelasting van £ 13,--;
Vaste uitgaven van in totaal £ 193,--, bestaande uit:
- tandarts van £ 8,--;
- mondhygiëniste van £ 7,--;
- opticien van £ 13,--;
- bijdrage Winchester Cathedral van £ 25,--;
- kleding van £ 90,--;
- entertainment van £ 50,--;
Kosten ontspanning van in totaal £ 254,--, bestaande uit:
- vakantie van £ 66,--.
- boeken van £ 35,--.
- krant van £ 30,--;
- cadeaus van £ 15,--;
- lidmaatschap Winchester Dicover Centre Library van £ 21,--;
- lidmaatschap NADFAS van £ 3,--;
- studiedag van £ 33,--;
- excursies van £ 51,--;
Reservering in verband met de vervanging van de auto van in totaal £ 100,--.
2.2.2. De man heeft verweer gevoerd tegen de posten onderhoud woning, koffie, kapper, carwash, tandarts, mondhygiëniste, entertainment, studiedag, excursies en reservering auto. De rechtbank zal voorbijgaan aan het verweer van de man, aangezien ten tijde van het geven van de beschikking in 2003 is geoordeeld dat rekening wordt gehouden met deze posten, aangezien mede gelet op de welstand van partijen ten tijde van het huwelijk de door de vrouw opgevoerde bedragen niet exorbitant hoog zijn. Tevens wordt rekening gehouden met de kosten van entertainment, aangezien niet is gebleken dat deze kosten zien op het entertainen van gasten, maar op ontspanning van de vrouw.
2.3. De financiële gegevens van de vrouw
2.3.1. De rechtbank gaat bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw uit van de volgende van belang zijnde financiële gegevens. De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro’s en de tarieven van 2012 periode 1 hanteren:
- Een AOW-uitkering van € 962,-- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
De vrouw stelt dat zij een AOW-uitkering ontvangt van € 786,97 bruto per maand. Volgens de vrouw dient er echter rekening mee te worden gehouden dat zij in verband met valutaverlies en bankkosten een uitkering ontvangt van slechts € 643,-- netto per maand. De man voert aan dat geen rekening dient te worden gehouden met de door de vrouw gestelde kosten, aangezien de uitkering gestort wordt op een Nederlandse bankrekening. Van valutaverlies is hierdoor niet of nauwelijks sprake. Daarnaast voert de man aan dat uitgegaan dient te worden van een alleenstaande AOW-uitkering naar een percentage van 88%. Ten tijde van het bepalen van de behoefte van de vrouw in 2003 is er vanuit gegaan dat de vrouw een bedrag van € 496,-- per maand zou voldoen voor de vrijwillige AOW premie, aangezien de vrouw vanwege het verblijf van partijen in het buitenland geen volledige uitkering heeft opgebouwd. Wanneer de vrouw haar AOW vanaf 2003 tot heden vrijwillig had aangevuld zou zij thans, net als de man een AOW-uitkering ontvangen naar een percentage van 88%. De vrouw ontvangt thans slechts 72%. Dit betekent dat de man jaren de vrijwillige AOW premie van de vrouw middels partneralimentatie aan haar heeft voldaan, maar dat de vrouw dit bedrag niet heeft aangewend voor het juiste doel.
De rechtbank zal uitgaan van een AOW-uitkering naar een percentage van 88%. Uit het door de vrouw overgelegde overzicht AOW blijkt dat de vrouw van 15 maart 2004 tot en met 25 januari 2012 geen AOW-uitkering heeft opgebouwd. Deze keuze dient voor rekening en risico van de vrouw te komen, aangezien de vrouw wel de mogelijkheid heeft gehad een voorziening te treffen om haar AOW-uitkering aan te vullen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vrouw thans een AOW-uitkering van € 786,97 bruto, te weten € 677,35 netto per maand ontvangt. De AOW-uitkering van de vrouw wordt door de rechtbank, omgerekend naar een percentage van 88%, bepaald op € 962,-- bruto ofwel € 829,-- netto per maand. Er zal geen rekening worden gehouden met valutaverlies en bankkosten, aangezien niet is gebleken op welke manier het verschil tussen de valuta per ontvangen uitkering dient te worden bepaald en niet is gebleken hoe hoog de bankkosten zijn.
- 5% vakantietoeslag van € 48,-- bruto per maand.
- Het pensioen van Achmea van € 309,-- bruto per maand.
- Het onbelaste inkomen uit vermogen in Engeland van € 622,-- per maand.
De vrouw stelt dat haar vermogen thans £ 38.747,17 bedraagt. De vrouw heeft [kind 1] in 2004 £ 52.500 geleend en [kind 2] in 2011 £ 75.000 geleend. Zij heeft de bedragen aan de zonen van partijen geleend in verband met de aankoop van hun woningen. De vrouw ontvangt om principiële redenen geen rente over deze leningen. De man voert verweer. Hij stelt dat uitgegaan dient te worden van een vermogen van £ 165.500,-- tegen een rente van vier procent. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat zij de leningen renteloos aan haar kinderen heeft verstrekt, aangezien in de schuldverklaring tussen [kind 1] en de vrouw is opgenomen dat de lening verstrekt wordt tegen de maximale rente welke de vrouw ontvangt op de leningsmarkt. In de schuldverklaring tussen [kind 2] en de vrouw is opgenomen dat de lening verstrekt wordt tegen een rente van drie procent. Voorts dient de keuze van de vrouw, om de leningen renteloos te verstrekken, niet op de man afgewenteld te worden. De rechtbank zal voor het inkomen uit sparen uitgaan van het totale vermogen van de vrouw ter hoogte van £ 165.500,-- tegen een rentepercentage van vier procent. Dit komt neer op een inkomen uit vermogen van £ 552,--, te weten € 662,-- per maand.
2.3.2. Er zal voorbijgegaan worden aan de stelling van de man dat de vrouw een inkomen uit Costain Groep PLC Pensioen ontvangt, aangezien uit de door de vrouw overgelegde brief van Costain Groep PLC, d.d. 19 januari 2009, blijkt dat hier geen sprake van is.
2.3.3. Op het netto besteedbaar inkomen wordt de bijdrage ZVW van in totaal € 125,-- per maand in mindering gebracht, te weten een inhouding van € 110,-- op de bruto AOW-uitkering en een inhouding van € 15,-- op de bruto pensioenuitkering.
2.3.4. Voor de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank voor wat betreft de AOW-uitkering en het inkomen uit pensioen, rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- de inkomensheffing box I;
- de algemene heffingskorting.
2.3.5. Met inachtneming van het voorgaande kan het netto besteedbaar inkomen van de vrouw worden vastgesteld op € 1.799,-- per maand.
2.3.6. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat rekening dient te worden gehouden met het gegeven dat de kosten van levensonderhoud in Engeland hoger zijn dan in Nederland, aangezien de vrouw niet te kennen heeft gegeven op welke manier deze hogere kosten in haar behoefte tot uitdrukking moeten worden gebracht. Bovendien heeft de vrouw haar behoefte opgaaf gedaan in Britse ponden.
Resumé behoefte vrouw
2.3.7. Op basis van de door de vrouw overgelegde behoeftelijst en hetgeen is overwogen ten aanzien van de inkomsten van de vrouw, bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw
€ 444,-- netto per maand, te weten haar behoefte van € 2.243,-- te verminderen met haar inkomsten van € 1.799,--. Het bedrag van € 444,-- netto per maand zal niet gebruteerd worden, aangezien de vrouw in Engeland niet belastingplichtig is over de te ontvangen alimentatie.
2.4. De financiële gegevens van de man
2.4.1. De rechtbank gaat bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man uit van de volgende van belang zijnde financiële gegevens. De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro’s en de tarieven van 2012 periode 1 hanteren:
- De AOW-uitkering van € 1.209,-- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
- 5% vakantietoeslag van € 60,-- bruto per maand.
- Het inkomen uit pensioen van € 2.446,-- bruto per maand.
- Het inkomen uit sparen en beleggen van € 1.105,-- per maand.
De vrouw stelt dat de man inkomen uit de vermogenspolissen bij Generali heeft. De man stelt dat het vermogen dat thans uit deze polissen voortvloeit, buiten beschouwing gelaten dient te worden gezien de omstandigheid dat dit vermogen al is afgerekend. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de man en neemt het inkomen uit sparen dat de man heeft uit de polissen in aanmerking, aangezien de rente die de man over zijn vermogen ontvangt, net zoals bij de vrouw, van invloed is op zijn inkomen. Uit de aangifte IB 2010 blijkt dat de man een bank- en spaartegoed in Nederland heeft van € 331.473,--. Voor het inkomen uit sparen en beleggen zal uitgegaan worden van dit vermogen tegen een rentepercentage van vier procent, te weten 13.259,-- per jaar, zijnde € 1.105,-- per maand.
De rechtbank zal voorbijgaan aan de gemotiveerde stelling van de vrouw dat de man inkomen uit vermogen heeft met betrekking tot de verkochte woning te Lingsesdijk 46b te Gorinchem, aangezien de man gemotiveerd betwist heeft dat het pand met nummer 46b een geheel andere woning betreft dan de woning waar de vrouw op doelt.
2.4.2. De WOZ-waarde van de eigen woning bedraagt € 420.000,-- en daarmee het eigenwoningforfait € 2.928,--. Wegens het ontbreken van een schuld in verband met de eigen woning is de Wet Hillen toegepast.
2.4.3. Voor de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- de algemene heffingskorting;
- de inkomensheffing in box 1 en box 3.
2.4.4. Op het netto besteedbaar inkomen wordt de bijdrage ZVW van € 2.510,-- per jaar in mindering gebracht, te weten een bedrag van € 1.480,-- ten aanzien van het inkomen uit pensioen en een bedrag van € 1.030,-- ten aanzien van de AOW-uitkering.
2.4.5. Met inachtneming van het voorgaande kan het netto besteedbaar inkomen van de man worden vastgesteld op € 3.618,-- per maand.
2.5. De draagkracht van de man
2.5.1. Ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man worden de navolgende maandelijkse lasten op zijn besteedbaar inkomen in mindering gebracht.
2.5.2. De bijstandsnorm voor een ongehuwd samenwonende van € 1.336,-- per maand, inclusief vakantiegeld.
De man stelt dat rekening dient te worden gehouden met de bijstandsnorm voor een ongehuwd samenwonende, aangezien hij al elf jaar samenwoont met zijn huidige partner die niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De vrouw stelt dat van de bijstandsnorm voor een alleenstaande dient te worden uitgegaan, omdat de nieuwe partner van de man niet financieel ten laste van de man dient te komen. De rechtbank gaat voorbij aan de betwisting van de vrouw, aangezien uit de stukken is gebleken dat de man al geruime tijd samenwoont met zijn huidige partner en dat zij niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft zijn werkzaamheden voor het overgrote deel in het buitenland uitgevoerd. Uit de stukken is gebleken dat de partner van de man vele jaren met hem meegereisd is. Voor haar was het niet mogelijk om in het buitenland een inkomen te verwerven. Daarnaast is ter terechtzitting gemotiveerd betwist dat de partner van de man inkomsten heeft uit haar woning, aangezien de woning van de vrouw aan de Boerenstraat 15 te Gorinchem niet wordt verhuurd maar te koop staat. Hierdoor is het voor de nieuwe partner van de man niet mogelijk om door middel van de inkomsten uit huur in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
2.5.3. De woonlasten van € 0,--. Deze bestaan uit:
- de hypotheekrente van € 0,--;
- het forfait overige eigenaarslasten van € 95,--;
De man stelt dat een bedrag van € 148,-- dient te worden opgenomen aan eigenaarslasten, gezien de aan zijn woning verbonden lasten. De vrouw betwist dit. Er wordt een forfaitair bedrag van € 95,-- per maand in aanmerking genomen, aangezien niet is aangetoond dat de kosten van de man hoger zijn. De kosten die onder deze post vallen zijn de premie voor de opstal¬verzekering van € 277,33 per jaar, het eigenaarsdeel van de on¬roerende zaakbelasting van € 427,48 per jaar (hieronder valt niet het gebruikersdeel) en de water¬schapslasten van
€ 394,66 per jaar, hetgeen tezamen neerkomt op een bedrag van € 1.099,47 per jaar, te weten € 91,62 per maand. Met de kosten voor de inboedelverzekering wordt geen rekening gehouden, aangezien deze last is verdisconteerd in de bijstandsnorm.
- te verminderen met de gemiddelde basishuur van € 95,--;
In de bijstandsnorm is een component woonlasten begrepen van € 213,-- welke gelijk te stellen is aan de gemiddelde basishuur conform de Wet op de huurtoeslag. Het bedrag van de woonlastencomponent dient op de werkelijke woonlasten in mindering te worden gebracht. Indien de werkelijke woonlasten lager zijn dan het bedrag van de woonlastencomponent, dan dient de woonlastencomponent gelijk gesteld te worden aan de werkelijke woonlasten. Er wordt dan ook een bedrag ter hoogte van € 95,-- in mindering gebracht.
2.5.4. De ziektekosten van € 657,--. Deze bestaan uit:
- de premie basis ziekteverzekering € 306,--;
- te vermeerderen met het eigen risico van € 37,--.
Aangezien bij rechtsoverweging 2.6.2. is geoordeeld dat de partner van de man niet in staat is om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, wordt rekening gehouden met de premie ziektekosten en het eigen risico van de man en zijn partner.
- te vermeerderen met de niet vergoede ziektekosten voor zijn partner van € 407,--;
De man stelt de niet vergoede ziektekosten voor zijn partner op € 707,-- per maand. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen deze ziektekosten. Er zal rekening worden gehouden met de niet vergoede ziektekosten van de partner van de man, aangezien uit de stukken is gebleken dat deze extra ziektekosten gemaakt en niet vergoed worden. De rechtbank zal echter een correctie toepassen. In het door de man overgelegde overzicht zijn kosten begrepen welke niet zien op de extra ziektekosten. Zo heeft de man een post opgenomen met de naam BSR, deze post ziet op kosten ten aanzien van de woning. Voorts is in het overzicht de premie ziektekosten en het eigen risico opgenomen, deze kosten zijn hierboven afzonderlijk opgenomen. Daarnaast is een post voor gezichtsmaskers opgenomen, de factuur welke deze kosten dient te onderbouwen is echter uit het jaar 2008. Hieruit valt niet op te maken dat de partner van de man thans in 2012 nog steeds deze kosten maakt. Ten slotte wordt geen rekening gehouden met de kosten voor het aanpassen van de woning. Ten eerste is niet gebleken dat de aanpassing van de woning noodzakelijk was voor de gezondheid van de partner van de man (vervangen van de keuken, vergroten van de badkamer en het betrekken van een deel van de garage bij de woning). Ten tweede heeft de man geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de kosten welke verbonden zijn aan de gebruikte formaldehyde-vrije materialen € 2.000,-- bedragen. Er zal wel rekening gehouden worden met een bedrag van in totaal € 4.884,-- per jaar, te weten € 407,-- per maand voor de niet vergoede ziektekosten voor de voedingssupplementen, de acupunctuur, de luchtfilters van de auto, de luchtreinigers voor de UV lampen, de luchtfilters en de voor de vrouw geschikte verf.
- te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van
€ 93,-- voor een ongehuwd samenwonende.
2.5.5. De man heeft een draagkrachtruimte van € 1.625,-- waarvan € 731,-- (45%) beschikbaar is voor partneralimentatie.
“Jus”-vergelijking
2.5.6. Gelet op hetgeen de man ter terechtzitting onweersproken heeft gesteld, zal er een zogenaamde “jus”-vergelijking worden gemaakt. De rechtbank zal de financiële situatie van partijen op basis van ieders inkomen en lasten vergelijken. Ten behoeve van de “jus”-vergelijking zal de draagkracht van de vrouw bepaald worden.
2.6. De draagkracht van de vrouw
2.6.1. Voor de financiële gegevens van de vrouw wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 2.3.
2.6.2. Ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de vrouw worden de navolgende maandelijkse lasten op haar besteedbaar inkomen in mindering gebracht:
2.6.3. Het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 935,--.
2.6.4. De woonlasten van € 0,--. Deze bestaan uit:
- de hypotheekrente van € 0,--;
- het forfait overige eigenaarslasten van € 95,--;
- te verminderen met de gemiddelde basishuur van € 95,--;
De vrouw stelt dat zij € 109,-- per maand dient te betalen voor gemeentelijke belastingen. Met dit bedrag wordt geen rekening gehouden, aangezien een dergelijke post verdisconteerd is in de bijstandsnorm.
2.6.5. De vrouw heeft een draagkrachtruimte van € 864,-- per maand.
2.6.6. Uit de “jus”-vergelijking volgt dat indien de man aan de vrouw een partneralimentatie betaalt van € 575,-- per maand, partijen een gelijke vrije ruimte tot hun beschikking hebben.
Nu uit rechtsoverweging 2.3.7. is gebleken dat de aanvullende behoefte van de vrouw € 444,-- per maand bedraagt, zal de alimentatie tot dit bedrag worden beperkt.
Resumé wijziging van omstandigheden
2.6.7. Aan de hand van de overgelegde stukken, het verhandelde ter zitting en de draagkrachtberekening kan geoordeeld worden dat de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man in het licht van de beschikking van 11 februari 2003 van de rechtbank ’s-Gravenhage gewijzigd zijn, waardoor sprake is van een wijziging van omstandigheden. De beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 februari 2003 zal gewijzigd worden en bepaald zal worden dat de man een alimentatie dient te betalen van € 444,-- per maand.
2.7. De ingangsdatum
2.7.1. De ingangsdatum zal bepaald worden op de datum van beschikking, gezien het consumptieve karakter van partneralimentatie. Uit vaste jurisprudentie (waaronder het recente arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2012, LJN: BU9882) blijkt dat de rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, behoedzaam gebruik moet maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, in het bijzonder indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald.
2.8. De proceskosten
2.8.1. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
De rechtbank:
3.1. wijzigt de bij beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 februari 2003 aan de man ten behoeve van de vrouw opgelegde alimentatieverplichting;
3.2. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man, met ingang van de datum van deze beschikking, een alimentatie ten behoeve van de vrouw dient te betalen van € 444,-- (vierhonderd vier en veertig euro) per maand, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen;
3.3. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
3.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M.J. Janssen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 11 juli 2012.