ECLI:NL:RBDOR:2012:BX2413

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97614 / JE RK 12-264 en 98039 / JE RK 12-356
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 16 mei 2012 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de verzoeken van het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid (BJZ) om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen voor de duur van één jaar en om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De minderjarigen zijn sinds 2004/2005 ondergebracht bij hun grootouders, die tevens pleegouders zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen, vooral door de aanhoudende conflicten tussen de grootouders en de vader van de kinderen. De vader heeft het gezag over de minderjarigen en heeft ingestemd met de verzoeken van het BJZ, terwijl de grootouders en de moeder zich verzetten tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de minderjarigen zich goed ontwikkelen, maar dat er zorgen zijn over hun sociaal-emotionele ontwikkeling, vooral door de negatieve houding van de grootouders jegens de vader. De rechtbank heeft de grootouders erop gewezen dat het in het belang van de kinderen is om contact met de vader te herstellen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, en heeft zij het BJZ geen toestemming gegeven voor wijziging in het verblijf van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
Zaaknummers: 97614 / JE RK 12-264 (verlenging ondertoezichtstelling / uithuisplaatsing)
98039 / JE RK 12-356 (verzoek blokkaderecht pleegouders)
Beschikking van de meervoudige kamer van 16 mei 2012
inzake 97614 / JE RK 12-264
op verzoek van
Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid, locatie Dordrecht,
gevestigd te (3311 KJ) Dordrecht, Johan de Wittstraat 40,
hierna: het BJZ,
met betrekking tot de minderjarigen:
[de minderjarige]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
verblijvende [adres],
en
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
verblijvende [adres].
Belanghebbenden zijn:
- de moeder,
wonende te [adres],
advocaat: mr. drs. J.P. de Man,
- de vader,
wonende te [adres],
advocaat: mr. R.A.A.H. van Leur,
- pleegvader/grootvader m.z.,
wonende te [adres,
advocaat: mr. drs. J.P. de Man,
- pleegmoeder/grootmoeder m.z.,
wonende te [adres],
advocaat: mr. drs. J.P. de Man.
en inzake 98039 / JE RK 12-356
op verzoek van
[belanghebbende],
wonende [adres],
hierna: de pleegouders,
advocaat: mr. drs. J.P. de Man,
met betrekking tot de minderjarigen:
[de minderjarige]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
verblijvende [adres],
en
[de minderjarige],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende [adres],
verblijvende [adres].
Belanghebbenden zijn:
- de moeder,
wonende te [adres],
advocaat: mr. drs. J.P. de Man,
- de vader,
wonende te [adres],
advocaat: mr. R.A.A.H. van Leur,
- Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid,
gevestigd te (3311 KJ) Dordrecht, Johan de Wittstraat 40.
1. Het procesverloop
In beide zaken
1.1. De kinderrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- de verzoekschriften, met bijlagen, van het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, locatie [geboorteplaats] (hierna: BJZ), ingekomen ter griffie op 4 april 2012;
- de indicatiebesluiten van 29 maart 2012 (voor verblijf pleeggezin 24 uurs gedurende een jaar na aanvang van de zorg), ingekomen ter griffie op 4 april 2012;
- de schriftelijke reactie van de grootouders, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 april 2012;
- een brief van informant, ingekomen ter griffie op 19 april 2012;
- het verweerschrift, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 19 april 2012;
- het schrijven van informant, ingekomen ter griffie op 23 april 2012;
- het schrijven, met bijlagen, van de advocaat van vader, ingekomen ter griffie op 24 april 2012.
1.2. De minderjarigen zijn door de kinderrechter gehoord.
1.3. Tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 25 april 2012 zijn verschenen en gehoord:
- de moeder en de grootouders/pleegouders, bijgestaan door hun advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- het BJZ, vertegenwoordigd door gezinsvoogd en collega.
1.4. Na de mondelinge behandeling is de zaak conform artikel 15 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar een meervoudige kamer.
2. De vaststaande feiten
In beide zaken
Uit de overgelegde stukken is het navolgende gebleken:
- de vader heeft het gezag over de minderjarigen;
- de minderjarigen zijn met ingang van 27 mei 2009 onder toezicht gesteld. De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 27 mei 2012.
- bij beschikking van 25 mei 2011 is de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verlengd tot 27 mei 2012. Zij verblijven sinds 2004/2005 in het (netwerk)pleeggezin van grootouders m.z.
3. Het verzoek van het BJZ (97614 / JE RK 12-264)
3.1. Het verzoek
3.1.1. Het BJZ verzoekt uitvoerbaar bij voorraad:
- de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen voor de duur van één jaar;
- de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, ter effectuering van het indicatiebesluit, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.1.2. Ter onderbouwing van de verzoeken stelt het BJZ dat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van de minderjarigen. De minderjarigen wonen sinds 2004/2005 in het gezin van grootouders m.z. Door aanhoudende strijd tussen grootouders m.z. en vader verkeren de minderjarigen in een loyaliteitsconflict. Er is thans geen contact tussen de vader en de minderjarigen. Het BJZ wenst middels screening van grootouders door pleegzorg inzicht te krijgen in de opvoedingskwaliteiten van grootouders. Pleegzorg heeft echter kenbaar gemaakt dat zij niet met grootouders m.z. kunnen samenwerken. Het lukt grootouders niet om in het belang van de minderjarigen te denken en te handelen.
Om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen op te kunnen heffen is het van belang dat zij op een neutrale plek kunnen opgroeien waar mogelijk gewerkt kan worden aan een vrij en ontspannen contact met de vader, moeder en grootouders.
3.2. Het standpunt van de vader
De (gezaghebbende) vader stemt in met de verzoeken van het BJZ en stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij niet langer opgevoed worden door grootouders m.z. Ter onderbouwing voert hij – kort gezegd – aan dat hij het zorgelijk vindt dat de kinderen volledig worden losgeweekt van de ouders en in een gesloten systeem leven, mede waardoor het BJZ geen zicht heeft op de opvoedsituatie.
3.3. Het standpunt van de grootouders en de moeder
De moeder en grootouders m.z. hebben verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing en verzocht om afwijzing van de verzoeken. Ter onderbouwing stellen zij dat de verstandhouding tussen grootouders m.z. en moeder goed is en dat vader enkel een dreigende rol op de achtergrond speelt. Zij achten contact tussen de vader en de minderjarigen niet in het belang van de minderjarigen gelet op de angst die zij voor de vader hebben ontwikkeld in verband met huiselijk geweld en bedreigingen in het verleden.
Voorts stellen moeder en grootouders dat het goed gaat met de kinderen. Zij achten het dan ook in het belang van de kinderen dat de plaatsing bij grootouders m.z. gewaarborgd blijft.
Ter terechtzitting heeft advocaat van de grootouders het juridische standpunt gewijzigd, met dien verstande dat thans primair, en anticiperend op toekomstige wetgeving betreffende nieuwe kinderbeschermingsmaatregelen, een beroep wordt gedaan op het blokkaderecht van pleegouders, subsidiair verweer wordt gevoerd tegen verandering van de verblijfplaats van de kinderen, meer subsidiair dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer wordt gelegd bij grootouders, nog meer subsidiair dat de kinderen duurzaam bij grootouders kunnen opgroeien.
4. De beoordeling
inzake 97614 / JE RK 12-264
4.1. De verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
4.1.1. Het BJZ is voornemens om de minderjarigen over te plaatsen van het netwerkpleeggezin van grootouders m.z. naar een neutraal pleeggezin. Uit het verweer van de grootouders m.z. en moeder volgt dat zij zich voornamelijk verweren tegen de voorgenomen overplaatsing van de kinderen naar een neutraal pleeggezin.
4.1.2. Anders dan het BJZ in haar rapport vermeldt (en ook is ‘overgenomen’ onder de beoordeling van de beschikking van 25 mei 2011) is uit het archief van de rechtbank gebleken dat nimmer de hoofdverblijfplaats van [de minderjarigen] bij grootouders is bepaald; dat betrof een procedure ten aanzien van twee andere kinderen van moeder. Ingevolge artikel 1:12 BW volgt een minderjarige de woonplaats van de gezaghebbende ouder, te weten in dit geval de vader. Het afwijzen van de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarigen], zoals de grootouders en moeder (in het verweerschrift) hebben verzocht, zou impliceren dat de kinderen teruggeplaatst zouden moeten worden bij de vader. Naar de rechtbank begrijpt is dit juist niet wat grootouders en moeder wensen, gelet op hun weerstand tegen contact tussen de vader en de kinderen.
4.1.3. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van de gehoorde personen ter terechtzitting is gebleken dat er sinds 2008 nauwelijks contact tussen de vader en de kinderen is geweest. Bovendien is de vader (in verband met zijn werkzaamheden als binnenschipper) niet in staat om de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Derhalve acht de rechtbank een ‘terugplaatsing’ van de kinderen bij de vader niet in het belang van de kinderen.
4.1.4. Gelet op het voorgaande wordt in het belang van de kinderen de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd met de duur van één jaar, nu de gronden van de ondertoezichtstelling – te weten een ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen wanneer zij verblijven in de opvoedsituatie bij de gezaghebbende vader – nog aanwezig zijn. Daarnaast wordt ook verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk geacht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
4.1.5. In geschil is verder of de uitvoering van deze machtiging tot uithuisplaatsing dient plaats te vinden in een neutraal pleeggezin, zoals het BJZ en vader wensen, of dat het verblijf van de kinderen in het netwerkpleeggezin van grootouders m.z. gecontinueerd dient te worden, zoals moeder en grootouders wensen. Dit geschilpunt komt hieronder bij de beoordeling van het verzoek van grootouders en moeder aan de orde.
inzake 98039 / JE RK 12-356
4.2. Het blokkaderecht
4.2.1. In de huidige wetgeving is, in de artikelen 1:253s en 1:336a BW, een blokkaderecht opgenomen dat er op neerkomt dat een pleegkind dat met toestemming van zijn met gezag belaste ouder(s) of voogd in een pleeggezin is geplaatst en daar een jaar of langer woont, door die ouder(s) of voogd niet uit dat pleeggezin mag worden weggehaald zonder toestemming van de pleegouders. Dit blokkaderecht is beperkt tot een vrijwillige plaatsing in een gezin en geldt dus niet voor plaatsingen in het kader van een ondertoezichtstelling. Dit wordt vrij algemeen gezien als een lacune in de wet, die strijd kan opleveren met de artikelen 6 en 8 EVRM juncto artikel 3 IVRK; in deze artikelen zijn het recht op een eerlijk proces en het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven vastgelegd, en het uitgangspunt dat de belangen van het kind steeds de eerste overweging dienen te zijn.
4.2.2. Ingevolge het wetsontwerp 32015 (wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming, hierna: Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen), artikel 1:265i BW, wordt aan pleegouders de mogelijkheid gegeven het blokkaderecht in te roepen als zij een kind verzorgen en opvoeden dat onder toezicht is gesteld; het toepassingsgebied van het inroepen van het blokkaderecht wordt dus in het kader van de nieuwe kinderbeschermingsmaatregelen verbreed. Dit wetsvoorstel is op 15 maart 2011 met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De Eerste Kamercommissie voor Justitie heeft op 31 mei 2011 het voorlopig verslag uitgebracht en is in afwachting van de memorie van antwoord.
4.2.3. Gelet op het verweer van de grootouders (en de moeder) ter zitting, ziet de rechtbank aanleiding om, voor wat het door pleegouders inroepen van het blokkaderecht betreft, te anticiperen op dit wetsontwerp. Het verweer van de pleegouders zal door de rechtbank worden opgevat als een verzoek te anticiperen op het wetsontwerp om de door het BJZ voorgenomen overplaatsing van de kinderen naar een neutraal pleeggezin tegen te houden.
4.2.4. Uit de verklaringen van het BJZ volgt dat zij nauwelijks inzicht hebben in de opvoedsituatie; het betreft, aldus BJZ, een zeer gesloten gezinssysteem. Het BJZ stelt dat grootouders zich verzetten tegen hulpverlening (in de vorm van omgangsbegeleiding door Trivium en begeleiding door pleegzorg) en het contact met het BJZ afhouden. Grootouders hebben ter zitting weersproken dat zij het contact met het BJZ afhouden; zij stellen dat het BJZ al lange(re) tijd geen contact met grootouders heeft opgenomen.
Uit de verslaglegging van het BJZ genaamd ‘Evaluatie Plan van Aanpak gezinsvoogdij, d.d. 25-03-2011’ volgt dat in december 2010 een kennismaking tussen de gezinsvoogd en de kinderen heeft plaatsgevonden. Nadien zijn er geen (geregistreerde) contacten geweest. Uit de stukken volgt dat grootouders contact van de kinderen met de gezinsvoogd alleen toestaan wanneer grootmoeder daarbij aanwezig is. Uit de meest recente verslaglegging, de ‘Evaluatie Plan van Aanpak gezinsvoogdij, d.d. 24-03-2012’ volgt dat in oktober 2011 het laatste (geregistreerde) contact is geweest tussen het BJZ en de grootouders. De screening van grootouders door Horizon Pleegzorg is niet van de grond gekomen doordat grootouders hier niet voor openstonden en nadien lijkt het BJZ geen actie te hebben ondernomen, tot op heden. Er moet dan ook geconstateerd worden dat van de zijde van het BJZ weinig tot geen stappen zijn gezet onder de huidige termijn van de ondertoezichtstelling. Thans wenst het BJZ een overplaatsing van de kinderen naar een neutraal pleeggezin. De vraag is echter of een overplaatsing van de kinderen in hun belang moet worden geacht.
4.2.5. Bij die beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de kinderen zich over het algemeen goed lijken te ontwikkelen. Op cognitief gebied zijn er geen zorgen. Wat betreft de gemelde zorgen op lichamelijk gebied/verzorging (de hygiëne in de woning en het creëren van een eigen kamer voor de kinderen) hebben grootouders actie ondernomen. Deze zorgen lijken thans te zijn afgenomen. Er is in ieder geval geen informatie voorhanden die wijst op recente zorgsignalen op dit vlak.
Wat overblijft zijn de zorgen ten aanzien van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting volgt dat het BJZ vindt dat de kinderen vrij moeten kunnen zijn in het contact naar vader toe, maar dat grootouders - door hun negatieve houding jegens vader - dit verhinderen. Grootouders erkennen dat zij op geen enkele wijze contact met de vader willen. Voorts stellen grootouders dat de kinderen ook geen contact met de vader wensen. De kinderen hebben dit tijdens het minderjarigenverhoor bevestigd.
Duidelijk is geworden dat grootouders en vader tot 2008 goed overweg konden en in het verleden in staat waren tot samenwerking. Ook lijkt het er sterk op dat het contact tussen de vader en de kinderen tot die tijd goed is verlopen. Voorts is duidelijk dat deze verhoudingen na 2008 volledig verstoord zijn geraakt en dat grootouders en moeder thans geen enkel vertrouwen meer hebben in de vader als medeopvoeder van de kinderen en hem (openlijk) diskwalificeren. Dit heeft tot gevolg dat de kinderen, uit loyaliteit naar de opvoeders (de grootouders), geen enkel contact met de vader wensen. Of er vanuit de kinderen andere contra-indicaties voor contactherstel zijn, is vooralsnog niet gebleken.
Het is van algemene bekendheid dat het voor de identiteitsontwikkeling van een kind van belang is dat hij/zij zowel de moeder als de vader leren kennen en blijven kennen. Het onder begeleiding op gang brengen van de contacten tussen de vader en de minderjarigen acht de rechtbank dan ook nog onverkort wenselijk. In dit kader wenst de rechtbank de grootouders dan ook te wijzen op hun morele verplichting om hun eigen gevoelens en belangen aan de kant te zetten en in het (sociaal-emotioneel) belang van de kinderen te gaan handelen en daarmee de samenwerking met het BJZ aan te gaan, in plaats van de strijd.
4.2.6. De rechtbank neemt in haar overweging - ter beantwoording van de vraag of een overplaatsing van de kinderen al dan niet in hun belang is - mee wat de (mogelijke) gevolgen zullen zijn voor de ontwikkeling van de kinderen wanneer zij overgeplaatst worden naar een neutraal pleeggezin. Beide kinderen lijken in hun eerste levensjaren onveilig te zijn gehecht; het niet-veilig gehecht zijn leidt tot verschillende problemen in het latere leven van kinderen, zoals leerproblemen, een laag gevoel van eigenwaarde en moeite met het aangaan van relaties. Vaststaat dat de kinderen sinds 2004/2005 onafgebroken bij de grootouders hebben gewoond en dat zij zich hier thuis voelen. Het plaatsen van de kinderen in een neutraal pleeggezin zal betekenen dat zij uit hun veilige, vertrouwde omgeving (mogelijk ook de school) worden weggehaald, hetgeen van grote invloed zal zijn op hun dagelijks functioneren en verdere ontwikkeling. Naar het oordeel van de rechtbank wegen de bestaande zorgen over het niet op gang komen van contact met de vader, thans niet op tegen de gevolgen die een overplaatsing met zich zal brengen voor de algehele ontwikkeling van de kinderen. In het belang van de kinderen oordeelt de rechtbank het daarom noodzakelijk dat het BJZ geen toestemming krijgt voor wijziging in het verblijf van de minderjarigen.
4.2.7. Van het BJZ wordt verwacht dat zij in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen (weer) een actieve invulling gaat geven aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zich samen met grootouders en vader gaat richten op de mogelijkheden van contactherstel tussen vader en de kinderen.
5. De beslissing
De kinderrechter:
inzake 97614 / JE RK 12-264
5.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met de duur van één jaar (dat wil zeggen tot 27 mei 2013), met behoud van het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Dordrecht (Johan de Wittstraat 40, 3311 KJ Dordrecht, om de ondertoezichtstelling uit te voeren;
5.2. verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met de duur van één jaar (dat wil zeggen tot 27 mei 2013), met behoud van het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, vestiging Dordrecht (Johan de Wittstraat 40, 3311 KJ Dordrecht, om de ondertoezichtstelling uit te voeren;
5.3. verlengt, ter effectuering van het indicatiebesluit van 29 maart 2012, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de grootouders m.z. voor de duur van de ondertoezichtstelling (dat wil zeggen tot 27 mei 2013);
5.4. verlengt, ter effectuering van het indicatiebesluit van 29 maart 2012, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het netwerkpleeggezin van de grootouders m.z voor de duur van de ondertoezichtstelling (dat wil zeggen tot 27 mei 2013);
inzake 97614 / JE RK 12-264
5.5. verklaart de grootouders ontvankelijk in hun verzoek;
5.6. verleent aan het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid geen toestemming voor wijziging in het verblijf van [de minderjarige] en [de minderjarige];
in beide zaken
5.7. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Visser (voorzitter), mr. J.A.M.J. Janssen en mr. K. Bakker, allen kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 mei 2012.
De griffier deelt mede dat:
van deze beschikking hoger beroep open staat bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
- voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden binnen 3 maanden na dagtekening van deze beschikking;
- voor andere belanghebbenden binnen 3 maanden na de betekening van deze beschikking of binnen 3 maanden nadat deze beschikking op andere wijze bekend is geworden.
Dit beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Voor advies en informatie, onder andere over de kosten van de procedure, kunt u zich wenden tot het Juridisch Loket te [geboorteplaats], Burgemeester de Raadtsingel 73, tel: 0900-8020.