vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 93668 / HA ZA 11-2411
de naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
eiseres,
advocaat mr. J.W. van Rijswijk te Amsterdam,
1 [Gedaagde 1]
wonende te Zwijndrecht,
2 [Gedaagde 2]
wonende te Capelle aan den IJssel,
gedaagden,
advocaat mr. drs. A.M.C. Kleinhuis-Machielse te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Deutsche Bank, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 november 2011 en de daarin vermelde stukken;
- de door Deutsche Bank overgelegde producties;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 maart 2012.
2. De feiten
2.1. [gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van Stebo Holding B.V. (hierna: Stebo). [gedaagde 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van MJB Holding B.V. (hierna: MJB). Stebo, MJB en Revion Holding B.V. zijn de aandeelhouders en bestuurders van Revion B.V. (hierna: Revion).
Overeenkomst van geldlening Revion
2.2. Op 31 maart 2009 hebben ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) en Revion een overeenkomst van geldlening gesloten. In deze overeenkomst staat vermeld dat (onder andere) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich tot borg dienden te stellen voor een bedrag van
€ 25.000,00, te vermeerderen met rente en kosten (productie 1 bij dagvaarding). Op 28 oktober 2009 is de overeenkomst van geldlening met Revion gewijzigd. In de gewijzigde overeenkomst van geldlening staat vermeld dat (onder andere) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich tot borg dienden te stellen voor een bedrag van € 33.300,00, te vermeerderen met rente en kosten (productie 2 bij dagvaarding). Op 9 december 2009 is de overeenkomst van geldlening met Revion nogmaals gewijzigd. In deze overeenkomst staat - voor zover van belang in deze procedure - het volgende vermeld (productie 3 bij dagvaarding):
“(…)
Zekerheden en verklaringen
-Borgstelling van EUR 50.000,=, te vermeerderen met rente en kosten, van de heer [gedaagde 2], wonende te Capelle aan den IJssel, aan de [adres 1]. (nieuw)
-Borgstelling van EUR 50.000,=, te vermeerderen met rente en kosten, van de heer [gedaagde 1], wonende te Zwijndrecht, aan de [adres 2]. (nieuw)
-Borgstelling van EUR 50.000,=, te vermeerderen met rente en kosten, van de heer [betrokkene 1] wonende te Zwijndrecht, aan de [adres 3]. (nieuw)
-Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van Stebo Holding B.V.
-Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van Revion Holding B.V.
-Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van MJB Holding B.V.
-Pandrecht voorraden.
-Pandrecht bedrijfsinventaris.
-Pandrecht vorderingen.
(…)
-Een pandrecht op de goederen zoals genoemd in artikel 24 van de Algemene Bankvoorwaarden.
(…)”
2.3. In de twee aktes van 9 december 2009 (hierna: de overeenkomsten van borgtocht, producties 4 en 5 bij dagvaarding) staat - voor zover van belang in deze procedure - het volgende vermeld:
“BORGSTELLING
Ondergetekende(n):
[hier staan de namen van [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 1] vermeld, toevoeging rechtbank]
verklaart zich te stellen tot borg voor:
Revion B.V., gevestigd te Zwijndrecht, hierna te noemen: “Hoofdschuldenaar”,
(…)
Deze borgstelling wordt aangegaan onder de hierna volgende bepalingen:
(…)
2. Deze borgtocht geldt voor al hetgeen de Hoofdschuldenaar aan de Bank nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welken hoofde ook, zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer, echter maximaal EUR 50.000,= (zegge: vijftigduizend euro), te vermeerderen met de rente daarover berekend op basis van het door de Hoofdschuldenaar verschuldigde rentepercentage, en alle kosten op de invordering vallend. (…)
3.De Borg verbindt zich het bedrag dat de Bank uit hoofde van deze borgstelling te vorderen heeft of zal krijgen, op eerste vordering van de Bank te voldoen. Indien de Borg hieraan niet terstond voldoet, treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in.
(…)”
Daaronder is met de hand geschreven:
“Goed voor vijftigduizend euro vermeerderd met de rente en kosten als boven omschreven.”
Daaronder is boven de namen van [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 1] een handtekening geplaatst. Op de overeenkomst van borgtocht met betrekking tot [gedaagde 2] is eveneens een handtekening geplaatst boven de naam “[betrokkene 2]”. Naast de handtekeningen staat een stempel met daarop vermeld:
“Handtekening akkoord
ABN Amro-Kantoor Dordrecht
Stationsweg 8”
2.4. Bij brief van 16 april 2010 (productie 6 bij dagvaarding) is namens Deutsche Bank - voor zover van belang in deze procedure - het volgende aan Revion medegedeeld:
“Hierbij delen wij u mede dat wij, mede gezien uw voornemen tot bedrijfsbeëindiging en de precaire financiële situatie, genoodzaakt zijn gebruik te maken van ons recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet in rekening-courant en wel met onmiddellijke ingang.
In verband met het vorenstaande verzoeken wij u en voor zover nodig sommeren wij u om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 30-4-2010 uw schuld bij onze instelling integraal af te lossen.
Indien u op 30-4-2010 uw schuld bij onze instelling niet integraal heeft afgelost dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en behouden ons het recht voor om alle ons conveniërende maatregelen te nemen teneinde tot de incasso van onze vordering op u te geraken, alsmede zeggen wij u reeds nu voor alsdan alle eventueel aan u verstrekte leningen op.
(…)”
Revion heeft het geleende bedrag niet terugbetaald.
2.5. Op 27 april 2010 is Revion in staat van faillissement verklaard.
2.6. Bij brieven van 12 oktober 2010 (producties 7 en 8 bij dagvaarding) is namens Deutsche Bank - voor zover van belang in deze procedure - het volgende aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] medegedeeld:
“Aangezien de zekerheden onvoldoende hebben opgebracht om de volledige schuld van Revion BV bij onze instelling te voldoen, zijn wij genoodzaakt u onder de door u ten behoeve van Revion BV jegens ons gestelde borgstelling aan te spreken.
Wij verzoeken u en zo nodig sommeren (…) u uiterlijk op 27-10-2010 een bedrag ad EUR 50.000,00 te voldoen door storting op of overmaking naar rekeningnummer [xx.xx.xx.xxx] ten name van Deutsche Bank Nederland N.V. onder vermelding van (…)”
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet tot betaling overgegaan.
Overeenkomst van geldlening Stebo
2.7. Op 14 augustus 2007 hebben ABN AMRO en Stebo een overeenkomst van geldlening gesloten. In de overeenkomst van geldlening (productie 9 bij dagvaarding) is
- voor zover van belang in deze procedure - het volgende bepaald:
“(…)
Zekerheden en verklaringen
-Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van de heer [gedaagde 1].
(…)
Ondergetekende, de heer [gedaagde 1], verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben.
(…)”
Hieronder is de handtekening van [gedaagde 1] geplaatst.
2.8. Bij brief van 15 juni 2010 (productie 10 bij dagvaarding) is namens Deutsche Bank - voor zover van belang in deze procedure - het volgende aan Stebo medegedeeld:
“Onder verwijzing naar onze eerdere correspondentie en de ongeregelde debetstand ad EUR 6.465,27 mochten wij geen reactie van u ontvangen.
Gegeven het bovenstaande eisen wij terstond en in zijn geheel tussentijds de aan u verstrekte lening op.
In verband met het vorenstaande verzoeken wij u, en voor zover nodig sommeren wij u, om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 30-6-2010 uw schuld bij onze instelling integraal af te lossen.
(...)”
Stebo heeft het geleende bedrag niet terugbetaald.
2.9. Bij brief van 8 juli 2010 (door Deutsche Bank overgelegd als productie 19) is namens Deutsche Bank - voor zover van belang in deze procedure - het volgende aan [gedaagde 1] medegedeeld:
“Aangezien de zekerheden onvoldoende hebben opgebracht om de schuld van Stebo Holding BV aan onze instelling te voldoen, zijn wij genoodzaakt u onder uw hoofdelijke aansprakelijkheid ten behoeve van het krediet verstrekt aan Stebo Holding BV aan te spreken.
Wij verzoeken u, en zonodig sommeren (…) u, uiterlijk op 23-7-2010 een bedrag ad EUR 63.969,72 te voldoen door storting op of overmaking naar rekeningnummer [xx.xx.xx.xxx] ten name van Deutsche Bank Nederland NV onder vermelding van betaling ha Stebo Holding/ 44.32.97.274/58.
(…)”
[gedaagde 1] is niet tot betaling overgegaan.
Overeenkomst van geldlening MJB
2.10. Op 25 augustus 2007 hebben ABN AMRO en MJB een overeenkomst van geldlening gesloten. In de overeenkomst van geldlening (productie 11 bij dagvaarding) is
- voor zover van belang in deze procedure - het volgende bepaald:
“(…)
Zekerheden en verklaringen
-Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van de heer [gedaagde 2].
(…)
Ondergetekende, de heer [gedaagde 2], verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben.”
Hieronder is de handtekening van [gedaagde 2] geplaatst.
2.11. Bij brief van 15 juni 2010 (door Deutsche Bank overgelegd als productie 18) is namens Deutsche Bank - voor zover van belang in deze procedure - het volgende aan MJB medegedeeld:
“Onder verwijzing naar onze eerdere correspondentie en de ongeregelde debetstand ad EUR 7.089,12 mochten wij geen reactie van u ontvangen.
Gegeven het bovenstaande eisen wij terstond en in zijn geheel tussentijds de aan u verstrekte lening op.
In verband met het vorenstaande verzoeken wij u, en voor zover nodig sommeren wij u, om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 30-6-2010 uw schuld bij onze instelling integraal af te lossen
(…)”
MJB heeft het geleende bedrag niet terugbetaald.
2.12 Bij brief van 8 juli 2010 (productie 12 bij dagvaarding) heeft Deutsche Bank het volgende aan [gedaagde 2] medegedeeld:
“Aangezien de zekerheden onvoldoende hebben opgebracht om de schuld van MJB Holding BV aan onze instelling te voldoen, zijn wij genoodzaakt u onder uw hoofdelijke aansprakelijkheid ten behoeve van het krediet verstrekt aan MJB Holding BV aan te spreken.
Wij verzoeken u, en zonodig sommeren (…) u, uiterlijk op 23-7-2010 een bedrag ad EUR 64.600,16 te voldoen door storting op of overmaking naar rekeningnummer [xx.xx.xx.xxx] ten name van Deutsche Bank Nederland NV onder vermelding van betaling ha MJB Holding/ 44.33.53.778/58.
(...)”
[gedaagde 2] is niet tot betaling overgegaan.
3. De vordering
3.1. Deutsche Bank vordert - na vermindering van eis - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] afzonderlijk worden veroordeeld tot betaling van € 50.000,00, te vermeerderen met de overeengekomen rente vanaf 27 oktober 2010, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
b. [gedaagde 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 63.969,72, te vermeerderen met de overeengekomen rente vanaf 30 juni 2010, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagde 2] wordt veroordeeld tot betaling van € 64.601,11, te vermeerderen met de overeengekomen rente vanaf 23 juli 2010, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
d. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, indien en voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze kosten niet voordien hebben voldaan.
3.2. Deutsche Bank stelt daartoe het volgende.
3.2.1. Op 16 april 2010 heeft Deutsche Bank de overeenkomst van geldlening met Revion opgezegd en Revion verzocht het aan haar verschuldigde bedrag te voldoen. Nu Revion per 17 juni 2011 een bedrag van € 501.080,04 exclusief rente verschuldigd is en zij niet tot betaling hiervan is overgegaan, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehouden de door hen op grond van de overeenkomsten van borgtocht verschuldigde bedragen ad elk € 50.000,00 aan Deutsche Bank te betalen.
3.2.2. Deutsche Bank heeft de overeenkomst van geldlening met Stebo opgezegd. Nu [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de nakoming van deze overeenkomst, dient hij het uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde bedrag, dat per 17 juni 2011 € 63.969,72 bedraagt, te vermeerderen met rente, aan Deutsche Bank te betalen.
3.2.3. Deutsche Bank heeft de overeenkomst van geldlening met MJB opgezegd. Nu [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor de nakoming van deze overeenkomst, dient hij het uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde bedrag, dat per 17 juni 2011 € 64.601,11 bedraagt, te vermeerderen met rente, aan Deutsche Bank te betalen.
4.1. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Deutsche Bank en voeren daartoe het volgende aan.
4.1.1. Deutsche Bank heeft geen vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2], omdat de overeenkomsten van geldlening zijn aangegaan met ABN AMRO. Daarbij kan Deutsche Bank aanspraak maken op compensatie van kredietverliezen door ABN AMRO als gevolg van de credit umbrella die ABN AMRO in het akkoord met Deutsche Bank heeft afgegeven.
4.1.2. Wanneer wordt geoordeeld dat de overeenkomst van geldlening met Revion is overgegaan op Deutsche Bank, komt Deutsche Bank geen beroep toe op de overeenkomsten van borgtocht, omdat:
- de wil van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nooit gericht is geweest op het aangaan van een overeenkomst van borgtocht;
- de overeenkomsten van borgtocht leiden aan een totstandkomingsgebrek. De handtekeningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn namelijk niet verifieerbaar als die van hen;
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de overeenkomsten van borgtocht vernietigen op grond van dwaling. Zij zijn namelijk niet ingelicht over de inhoud van de borgtocht en de aan de borgtocht verbonden risico’s;
- ABN AMRO/Deutsche Bank niet heeft voldaan aan haar zorgplicht;
- dit beroep in strijd is met de redelijkheid en billijkheid;
- Deutsche Bank in schuldeisersverzuim verkeert. Het faillissement van Revion vindt namelijk haar oorzaak in de handelingen van ABN AMRO/Deutsche Bank;
- niet is gebleken dat alle hoofdschuldenaren zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verbintenis.
Voor het geval Deutsche Bank enige vordering heeft op [gedaagde 1] en [gedaagde 2], beroepen zij zich op verrekening hiervan met de door hen als gevolg van het door ABN AMRO/Deutsche Bank veroorzaakte faillissement geleden schade.
4.1.3. Wanneer wordt geoordeeld dat de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB zijn overgegaan op Deutsche Bank, komt Deutsche Bank geen beroep toe op de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen, omdat:
- [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nooit hebben begrepen dat zij zich hoofdelijk aansprakelijk stelden voor de nakoming van de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB en dit nooit hun bedoeling geweest;
- sprake is van dwaling. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn namelijk niet ingelicht over de inhoud van de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen en de risico’s hiervan;
- ABN AMRO/Deutsche Bank niet heeft voldaan aan haar zorgplicht;
- Deutsche Bank in schuldeisersverzuim verkeert. Het faillissement van Revion vindt namelijk haar oorzaak in de handelingen van ABN AMRO/Deutsche Bank.
Voor het geval Deutsche Bank enige vordering op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft, beroepen zij zich op verrekening hiervan met de door hen als gevolg van het door ABN AMRO/Deutsche Bank veroorzaakte faillissement geleden schade.
5. De beoordeling
5.1. De overeenkomsten van geldlening zijn gesloten tussen ABN AMRO enerzijds en Revion, Stebo en MJB anderzijds. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat zij in hun procespositie worden benadeeld, omdat uit de dagvaarding niet blijkt op welke wijze Deutsche Bank gerechtigd is de vorderingen van ABN AMRO op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verhalen. Deutsche Bank heeft echter in een voetnoot op pagina 1 van de dagvaarding vermeld op welke wijze de vorderingen op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening op haar zijn overgegaan (hierop zal hierna nader worden ingegaan). Daarnaast zijn partijen ter comparitie in de gelegenheid geweest hun standpunten ten aanzien hiervan nader toe te lichten. Van nadelige gevolgen voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in hun procesvoering is niet gebleken, zodat dit verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] faalt.
5.2. Partijen twisten over de vraag of de vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening zijn overgegaan op Deutsche Bank. Deutsche Bank stelt dat op 7 augustus 2008 New HBU II N.V. (hierna: New HBU II) van ABN AMRO is afgesplitst en dat de vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening met Revion, Stebo en MJB zijn overgegaan op New HBU II, waarna New HBU II op 1 april 2010 haar naam heeft gewijzigd in Deutsche Bank. Ter onderbouwing heeft Deutsche Bank als productie 17 het voorstel tot afsplitsing als bedoeld in artikel 2:334f BW, met als bijlage een lijst met cliëntnummers, overgelegd. In deze lijst worden de cliëntnummers 64151237, 19055978 en 19314620 genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet weersproken dat dit de cliëntnummers zijn van respectievelijk Revion, Stebo en MJB. Bovendien staat in de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als productie 1 bij de conclusie van antwoord overgelegde brief van 12 maart 2009 met betrekking tot de overeenkomst van geldlening met Revion vermeld:“ABN AMRO Bank N.V. treedt op namens een van haar dochtervennootschappen (thans geheten: New HBU II N.V.)”. Gelet op deze onderbouwing hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende weersproken dat de vorderingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening met Revion, Stebo en MJB onder algemene titel zijn overgegaan op Deutsche Bank, zodat dit is komen vast te staan. Daarmee zijn ook de rechten op grond van de overeenkomsten van borgtocht op Deutsche Bank overgegaan.
5.3. Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat Deutsche Bank geen vordering op hen heeft, omdat zij aanspraak kan maken op compensatie van kredietverliezen door ABN AMRO, faalt. Deze compensatie berust op een afspraak tussen Deutsche Bank en ABN AMRO waar Revion, Stebo, MJB, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] buiten staan. Dat Deutsche Bank gecompenseerd zou kunnen worden indien de overeenkomsten van geldlening niet worden nagekomen, betekent dan ook niet dat Revion, Stebo, MJB, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet langer gehouden zijn aan hun verplichtingen in verband met deze overeenkomsten van geldlening te voldoen.
5.4. In het hiernavolgende zal ABN AMRO tevens worden aangeduid als Deutsche Bank.
De overeenkomsten van borgtocht
5.5. Vooropgesteld wordt dat sprake is van zakelijke, en dus geen particuliere, borgstellingen. De bepalingen van boek 7, titel 14, afdeling 2 BW zijn dan ook niet van toepassing op de rechtsverhoudingen tussen partijen.
5.6. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat de overeenkomsten van borgtocht rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, omdat hun wil niet gericht was op het aangaan hiervan. Ten aanzien daarvan wordt als volgt overwogen.
5.7. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de overeenkomsten van borgtocht hebben ondertekend. Weliswaar voeren zij aan dat zij zich niet kunnen herinneren dat zij deze overeenkomsten hebben ondertekend. Zij verklaren echter zelf dat Deutsche Bank de overeenkomsten van borgtocht aan hen heeft toegezonden met het verzoek tot ondertekening over te gaan (punt 16 van de conclusie van antwoord). Bovendien hebben zij niet weersproken dat het hun handtekening is die onder de door Deutsche Bank overgelegde overeenkomsten van borgtocht (producties 4 en 5 bij dagvaarding) is vermeld.
5.8. Dit was niet de eerste keer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een overeenkomst van borgtocht aangingen. Met betrekking tot de overeenkomsten van geldlening met Revion van 31 maart 2009 en 28 oktober 2009 zijn zij ook overeenkomsten van borgtocht aangegaan. Bovendien zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] allebei ondernemer. Gelet op deze omstandigheden mocht Deutsche Bank de ondertekening van de overeenkomsten van borgtocht door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opvatten als een verklaring van hen dat zij deze overeenkomsten wensten aan te gaan. Dit betekent dat, ook wanneer de wil van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet gericht was op het aangaan van de overeenkomsten van borgtocht, Deutsche Bank hiertegen op grond van 3:35 BW wordt beschermd. Het beroep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op het ontbreken van hun wil faalt dan ook.
5.9. Voor de totstandkoming van een overeenkomst van borgtocht gelden, naast wilsovereenstemming, geen vormvoorschriften. Dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet op de bank zijn uitgenodigd om de overeenkomsten van borgtocht te ondertekenen en dat de verificatiestempel niet in hun bijzijn op deze overeenkomsten is geplaatst, kan derhalve niet aan Deutsche Bank worden tegengeworpen. De overeenkomsten van borgtocht zijn dan ook rechtsgeldig tot stand gekomen.
5.10. Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de overeenkomsten van borgtocht vernietigbaar zijn, omdat zij hebben gedwaald bij de totstandkoming hiervan, wordt verworpen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn van mening dat Deutsche Bank haar mededelingsplicht ex artikel 6:228 lid 1 sub b BW heeft geschonden. In de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ondertekende overeenkomsten van borgtocht zijn echter de volgende passages opgenomen (zie hiervoor onder 2.3.): “BORGSTELLING”, “verklaart zich te stellen tot borg voor”, “Deze borgtocht geldt voor al hetgeen de hoofdschuldenaar aan de Bank nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welken hoofde ook (…)” en “De borg verbindt zich het bedrag dat de Bank uit hoofde van deze borgstelling te vorderen heeft of zal krijgen, op eerste vordering van de Bank te voldoen”. Daarbij staat boven de handtekeningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met de hand geschreven: “Goed voor vijftigduizend euro vermeerderd met de rente en kosten als boven omschreven.” De strekking van deze passages is, ook zonder toelichting van Deutsche Bank, voldoende duidelijk. Bovendien was dit, zoals hiervoor is overwogen, niet de eerste keer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overeenkomsten van borgtocht aangingen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], als ondernemers, bij het aangaan van de overeenkomsten van borgtocht zijn uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, in die zin dat de borgstellingen geen risico’s met zich brachten of dat het om tijdelijke borgstellingen ging. Op Deutsche Bank rustte dan ook geen mededelingsplicht.
5.11. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijten Deutsche Bank dat zij de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank begrijpt dit verweer aldus dat, indien deze schending zou komen vast te staan, dit ertoe leidt dat de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid zich verzet tegen een beroep van Deutsche Bank op de overeenkomsten van borgtocht.
5.12. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft Deutsche Bank haar zorgplicht geschonden, omdat zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet zou hebben geïnformeerd over de betekenis, gevolgen en risico’s van de borgstelling. Zoals hiervoor onder 5.10. is overwogen, moet het voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van de tekst van de overeenkomsten van borgtocht duidelijk zijn geweest welke risico’s deze overeenkomsten met zich brachten en wat de inhoud hiervan was. Deutsche Bank was dan ook niet verplicht nadere informatie aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verstrekken. Dit geldt ook voor de echtgenote van [gedaagde 2], waarbij wordt opgemerkt dat de informatieplicht van Deutsche Bank zich niet uitstrekt tot het tevens informeren van de echtgenote die toestemming geeft. Deutsche Bank heeft op dit punt dan ook geen op haar rustende zorgplicht geschonden.
5.13. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren voorts aan dat Deutsche Bank de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, omdat zij niet zou hebben onderzocht of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in staat zijn de overeenkomsten van borgtocht na te komen. De zorgplicht van Deutsche Bank reikt in de omstandigheden van dit geval, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich als ondernemer tot borg hebben gesteld, echter niet zo ver dat zij dient na te gaan of de overeenkomsten van borgtocht kunnen worden nagekomen. Dit dienden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij het aangaan van de overeenkomsten zelf te beoordelen. Bovendien hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aangevoerd dat zij niet in staat waren de overeenkomst van borgtocht na te komen. Dit verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] faalt dan ook.
5.14. Deutsche Bank zou volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de op haar rustende zorgplicht hebben geschonden, omdat zij geen rekening zou hebben gehouden met de belangen van Revion. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren in dit verband aan dat Deutsche Bank door Revion verrichte betalingen aan leveranciers heeft gestorneerd en dat zij de bankrekening van Revion heeft geblokkeerd. Uit de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] blijkt echter niet welke betalingen zijn gestorneerd en wat de aard en grootte hiervan waren. Voorts hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet onderbouwd waarom Deutsche Bank niet gerechtigd was de bankrekening van Revion te blokkeren. Uit de enkele stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat Deutsche Bank door Revion verrichte betalingen aan leveranciers heeft gestorneerd en de bankrekening van Revion heeft geblokkeerd, blijkt dan ook niet dat Deutsche Bank de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, zodat dit verweer faalt.
5.15. Het oordeel onder 5.14. brengt tevens met zich dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende hebben onderbouwd dat het faillissement van Revion aan Deutsche Bank te wijten zou zijn. Nu het causaal verband tussen het handelen van Deutsche Bank en het faillissement van Revion ontbreekt, faalt het beroep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op verrekening van een eventuele vordering van Deutsche Bank met de door hen gestelde schade als gevolg van het faillissement. Evenmin is sprake van schuldeisersverzuim.
5.16. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijten Deutsche Bank verder dat zij haar zorgplicht heeft geschonden door betalingen aan het op haar advies ingeschakelde Clifford Simmonds Terdu, in tegenstelling tot andere betalingen, niet te storneren. De betalingen aan Clifford Simmonds Terdu betreffen echter betalingen waartoe door Revion opdracht is gegeven. Niet gesteld is dat deze betalingen gestorneerd dienden te worden, zodat Deutsche Bank ten aanzien hiervan geen verwijt kan worden gemaakt.
5.17. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen dat Deutsche Bank haar zorgplicht heeft geschonden door de overeenkomst van geldlening met Revion op te zeggen zonder aandacht te besteden aan het rapport van Clifford Simmonds Terdu, wordt dit betoog eveneens gepasseerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben namelijk onvoldoende onderbouwd dat de inhoud van dit rapport – dat niet door hen is overgelegd – meebrengt dat Deutsche Bank niet tot opzegging van de overeenkomst van geldlening met Revion mocht overgaan.
5.18. Op grond van de overeenkomst van geldlening van 9 december 2009 zijn, naast Revion, voor de nakoming hoofdelijk aansprakelijk Stebo, MJB en Revion Holding B.V. Daarnaast heeft Deutsche Bank bedongen dat, naast [gedaagde 1] en [gedaagde 2], [betrokkene 1] zich tot borg stelde voor een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met rente en kosten, en dat er pandrechten werden gevestigd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich op artikel 7:855 BW en voeren aan dat Deutsche Bank hen niet kan aanspreken op grond van de overeenkomsten van borgtocht, nu Stebo, MJB en Revion Holding B.V. niet als schuldenaar zijn aangesproken. Dit verweer faalt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet weersproken dat de geldlening alleen aan Revion is verstrekt. Stebo, MJB en Revion Holding B.V. zijn dan ook geen hoofdschuldenaar in de zin van artikel 7:855 BW, zodat Deutsche Bank hen niet eerst hoefde aan te spreken. Het beroep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op het arrest van het Hof ’s-Gravenhage van 19 december 2000 (JOR 2001, 45) gaat niet op, omdat het in die zaak ging om een geldlening die aan meerdere hoofdschuldenaren was verstrekt.
5.19. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen dat Deutsche Bank haar zorgplicht heeft geschonden, nu zij Stebo, MJB en Revion Holding B.V. niet heeft aangesproken, [betrokkene 1] niet in de onderhavige procedure heeft betrokken en niet tot incassering van de goederenrechtelijke zekerheden is overgegaan, wordt dit gepasseerd. Deutsche Bank is in beginsel vrij te kiezen welke zekerheden zij het eerste te gelde maakt en zij is niet verplicht hierover verantwoording aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] af te leggen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat op grond van redelijkheid en billijkheid eerst andere zekerheden hadden moeten worden uitgewonnen voordat Deutsche Bank hen zou mogen aanspreken.
5.20. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijten Deutsche Bank dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij geen rekening heeft gehouden met hun belangen. Zij hebben echter niet toegelicht waaruit dit onzorgvuldig handelen zou hebben bestaan, zodat ook dit verweer wordt gepasseerd.
5.21. Nu Revion niet tot terugbetaling van de geleende bedragen is overgegaan, is Deutsche Bank gerechtigd [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan te spreken uit hoofde van de overeenkomsten van borgtocht.
5.22. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de hoogte van de vordering van Deutsche Bank op Revion. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten echter niet dat zij zich tot borg hebben gesteld voor elk een bedrag van € 50.000,00 te vermeerderen met de rente daarover berekend op basis van het door Revion verschuldigde rentepercentage. Evenmin betwisten zij dat Revion een hoger bedrag dan het maximum van de borgstellingen ad in totaal € 100.000,00 verschuldigd was. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op grond van de overeenkomsten van borgtocht dan ook ieder € 50.000,00 aan Deutsche Bank verschuldigd, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij brieven van 12 oktober 2010 elk zijn aangemaand uiterlijk 27 oktober 2010 tot betaling van dit bedrag over te gaan en zij hieraan niet hebben voldaan, dient dit bedrag te worden vermeerderd met het door Revion verschuldigde rentepercentage (zie punt 2 van de dagvaarding) met ingang van 27 oktober 2010. De vordering ten aanzien hiervan zal eveneens worden toegewezen.
Overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB
5.23. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat zij zich niet hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor de nakoming van de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB, omdat hun wil hier niet op was gericht. Dit verweer wordt gepasseerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet betwist dat zij de overeenkomsten van geldlening, met de daarin opgenomen hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen, hebben ondertekend. Deze overeenkomsten hebben zij ondertekend als bestuurder en enig aandeelhouder van Stebo respectievelijk MJB. In verband hiermee mocht Deutsche Bank deze ondertekening opvatten als een verklaring van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat zij deze overeenkomsten, inclusief de daarin opgenomen hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen, wensten aan te gaan. Deutsche Bank wordt op grond van artikel 3:35 BW dan ook beschermd tegen een eventueel ontbreken van de wil van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de nakoming van de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB.
5.24. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich ook ten aanzien van de in de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB opgenomen hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen op dwaling, omdat Deutsche Bank niet aan haar mededelingsplicht ex artikel 6:228 lid 1 sub b BW zou hebben voldaan. In de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB (zie hiervoor onder 2.7. en 2.10.) staat onder “Zekerheden en verklaringen” het volgende vermeld: “Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van de heer [gedaagde 1]” respectievelijk “Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van de heer [gedaagde 2]”. Daarnaast staat boven de handtekeningen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] “Ondergetekende, (…), verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben.” De strekking van deze passages is duidelijk. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], als ondernemers, bij het aangaan van de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB zijn uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, in die zin dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn of dat de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen geen risico’s met zich brachten. Op Deutsche Bank rustte dan ook geen mededelingsplicht. Het beroep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dwaling wordt verworpen.
5.25. Ook ten aanzien van de overeenkomsten van geldlening met Stebo en MJB voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat Deutsche Bank niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht en dat het om die reden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hen aan te spreken op grond van de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen. In dit kader voeren zij aan dat Deutsche Bank [gedaagde 1], [gedaagde 2] en de echtgenote van [gedaagde 2] niet zou hebben geïnformeerd over de betekenis, gevolgen en risico’s van de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen. Zoals hiervoor onder 5.24. is overwogen, moet het voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als ondernemers op grond van de tekst van de overeenkomsten van geldlening met Stebo respectievelijk MJB duidelijk zijn geweest welke risico’s de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen met zich brachten en wat de betekenis hiervan was. Dit geldt ook voor de echtgenote van [gedaagde 2], waarbij nogmaals wordt opgemerkt dat de informatieplicht van Deutsche Bank zich niet uitstrekt tot het tevens informeren van de echtgenote die toestemming geeft. Deutsche Bank heeft op dit punt de op haar rustende zorgplicht dan ook niet geschonden.
5.26. Voorts voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat Deutsche Bank haar zorgplicht heeft geschonden, omdat zij niet heeft onderzocht of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de overeenkomsten waarvoor zij zich hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld konden nakomen. Met betrekking tot dit verweer geldt hetzelfde als hetgeen hiervoor onder 5.13. is overwogen, zodat dit eveneens zal worden verworpen.
5.27. Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvoeren dat het beroep van Deutsche Bank op de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat het faillissement van Revion haar oorzaak vindt in de handelingen van Deutsche Bank, faalt dit verweer. Dit geldt ook voor het beroep van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op schuldeisersverzuim en op verrekening. In dit kader wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.14. en 5.15. is overwogen. Daarbij wordt ten overvloede opgemerkt dat onbegrijpelijk is de stelling van [gedaagde 1] en van [gedaagde 2] dat het faillissement van Revion ertoe heeft geleid dat Deutsche Bank een beroep dient te doen op de hoofdelijke aansprakelijkheidstellingen voor de nakoming van de door Stebo en MJB aangegane overeenkomsten van geldlening.
5.28. [gedaagde 2] voert aan dat het aan MJB geleende bedrag niet opeisbaar is, omdat Deutsche Bank de overeenkomst van geldlening met MJB niet heeft opgezegd. Deutsche Bank stelt daarentegen dat zij deze overeenkomst wel heeft opgezegd. Ter onderbouwing hiervan beroept zij zich op haar brief aan MJB van 15 juni 2010 (zie hiervoor onder 2.11.). In verband hiermee heeft [gedaagde 2] zijn betwisting dat de overeenkomst van geldlening met MJB is opgezegd onvoldoende onderbouwd, zodat die opzegging is komen vast te staan.
5.29. Gelet op het bovenstaande kan Deutsche Bank [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanspreken tot nakoming van de overeenkomsten van geldlening met Stebo respectievelijk MJB.
5.30. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de hoogte van de vorderingen van Deutsche Bank. Deutsche Bank beroept zich ten aanzien hiervan op twee uittreksels uit haar administratie (producties 14 en 15 bij dagvaarding). Hieruit blijkt dat het saldo van de geldlening aan Stebo € 63.969,72 bedraagt en dat het saldo van de geldlening aan MJB € 64.601,11 bedraagt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ter comparitie verklaard dat de geldleningen aan Stebo en MJB oorspronkelijk € 115.000,00 bedroegen en dat zij ongeveer halverwege waren met aflossen. Deze mededeling sluit niet uit dat de door Deutsche Bank gevorderde bedragen inclusief verschenen rente correct zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de door Deutsche Bank gestelde hoogte van de vorderingen dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat dit is komen vast te staan. De vordering ten aanzien van [gedaagde 1] zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 63.969,72 en de vordering ten aanzien van [gedaagde 2] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 64.601,11.
5.31. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor al hetgeen Deutsche Bank uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening met Stebo respectievelijk MJB te vorderen heeft, zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] eveneens de met Stebo respectievelijk MJB overeengekomen rente (zie de punten 7 respectievelijk 9 van de dagvaarding) verschuldigd. In tegenstelling tot hetgeen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanvoeren, is hiervoor geen verzuim vereist. De vordering ten aanzien hiervan zal dan ook eveneens worden toegewezen.
Proceskosten en beslagkosten
5.32. Deutsche Bank vordert [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Ter comparitie is gebleken dat Deutsche Bank de aan de rechtbank toegezonden beslagstukken niet tevens aan (de advocaat van) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft toegezonden. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hier dan ook niet op kunnen reageren, zodat deze vordering ten aanzien hiervan als in strijd met de goede procesorde zal worden afgewezen.
5.33. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Deutsche Bank worden begroot op:
- dagvaardingen € 181,62
- griffierecht € 3.537,00
- salaris advocaat € 4.000,00 (2,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.718,62
De wettelijke rente over de proceskosten zal als onweersproken worden toegewezen. Deutsche Bank vordert hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten. Deze hoofdelijkheid zal worden afgewezen. Deutsche Bank heeft niet gesteld op grond waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk verbonden zouden zijn tot betaling van de proceskosten.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt [gedaagde 1] om aan Deutsche Bank te betalen een bedrag van € 50.000,00 (vijftigduizend euro), vermeerderd met de rente zoals omschreven in punt 2 van de dagvaarding over het toegewezen bedrag met ingang van 27 oktober 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.2. veroordeelt [gedaagde 1] om aan Deutsche Bank te betalen een bedrag van € 63.969,72 (drieënzestigduizendnegenhonderdnegenenzestig euro en tweeënzeventig eurocent), vermeerderd met de rente zoals omschreven in punt 7 van de dagvaarding over het toegewezen bedrag met ingang van 30 juni 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.3. veroordeelt [gedaagde 2] om aan Deutsche Bank te betalen een bedrag van
€ 50.000,00 (vijftigduizend euro), vermeerderd met de rente zoals omschreven in punt 2 van de dagvaarding over het toegewezen bedrag met ingang van 27 oktober 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.4. veroordeelt [gedaagde 2] om aan Deutsche Bank te betalen een bedrag van
€ 64.601,11 (vierenzestigduizendzeshonderdeneen euro en elf eurocent), vermeerderd met de rente zoals omschreven in punt 9 van de dagvaarding over het toegewezen bedrag met ingang van 23 juli 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.5. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van Deutsche Bank tot op heden begroot op € 7.718,62, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2012.