ECLI:NL:RBDOR:2012:BX1912

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98738 KG ZA 12-120
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing beslag op woning afgewezen wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 16 juli 2012 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, wonende te Hendrik-Ido-Ambacht, en de Duitse rechtspersoon IHT Industrie- und Handels-Treuhand GmbH. Eiser vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door IHT op zijn woning was gelegd. De rechtbank overwoog dat eiser zelf de opheffing van het beslag in de hand had, omdat er sprake was van een 'Vormerkung' ex artikel 7:3 lid 3 sub f BW. Dit houdt in dat het beslag niet tegen de koper kan worden ingeroepen, tenzij de woning niet binnen zes maanden na inschrijving van de koopovereenkomst aan de koper is geleverd. Aangezien eiser de woning binnen deze termijn kan leveren, had hij geen belang bij de opheffing van het beslag, waardoor deze vordering werd afgewezen.

Daarnaast werd de vordering tot doorhaling van het beslag in het kadaster toegewezen, op voorwaarde dat eiser binnen zes maanden na de inschrijving van de koopovereenkomst de woning aan de koper levert. De rechtbank oordeelde dat IHT in de proceskosten werd veroordeeld, omdat het beslag pas na dagvaarding was doorgehaald. De totale kosten werden begroot op € 1.173,64. De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Deze uitspraak benadrukt het belang van de 'Vormerkung' en de voorwaarden waaronder beslag kan worden gelegd en opgeheven in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 98738 / KG ZA 12-120
vonnis in kort geding van 16 juli 2012
in de zaak van
[Eiser]
wonende te Hendrik-Ido-Ambacht,
eiser,
advocaat mr. A.C. de Bakker,
tegen
de rechtspersoon naar Duits recht
IHT INDUSTRIE- UND HANDELS- TREUHAND GMBH,
gevestigd te Dreieich (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mr. J. de Roo.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en IHT.
1. Het procesverloop
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 juni 2012;
- de akte vermeerdering van eis in kort geding;
- de mondelinge behandeling ter openbare terechtzitting van 5 juli 2012;
- de pleitnota van mr. De Roo;
- de door beide partijen overgelegde producties.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Keukenstudio [X] VOF, waar [eiser] mede-vennoot in is, heeft op 11 juli 2006 met IHT een overeenkomst gesloten, op grond waarvan zij verplicht is om bij een bank een zogenoemde ‘centrale-factuur-reguleringsrekening’ te openen en er voor zorg te dragen dat op deze rekening voldoende gelden aanwezig zijn, zodat vanaf deze rekening onder meer de aangesloten leveranciers van IHT betaald kunnen worden.
2.2 De voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht heeft op verzoek van IHT op 20 augustus 2010 verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op de woning van vennoot [eiser], staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), onder de voorwaarde dat binnen 14 dagen na het gelegde beslag door IHT de eis in de hoofdzaak zou worden ingesteld. Grondslag voor het beslag is dat Keukenstudio [X] haar verplichtingen uit de overeenkomst jegens IHT niet is nagekomen.
2.3 Op 23 augustus 2010 heeft IHT daadwerkelijk conservatoir beslag doen leggen op de woning. Het beslag is op 23 augustus 2010 in het Kadaster ingeschreven.
2.4 Nadat IHT op 26 augustus 2010 bij dagvaarding haar eis in de hoofdzaak heeft ingesteld, heeft de rechtbank te Dordrecht zich bij vonnis van 19 juni 2011 relatief onbevoegd verklaard. Tegen dit vonnis is door IHT geen hoger beroep ingesteld. Hierdoor is het op 23 augustus 2010 gelegde beslag op de woning van rechtswege komen te vervallen.
2.5 Op 27 oktober 2011 is de hoofdzaak opnieuw aanhangig gemaakt bij de wel bevoegde rechter, te weten het Landgericht Darmstadt (Duitsland).
2.6 Op 1 mei 2012 is tussen [eiser] en een derde (hierna: de koper) een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning. Op grond van deze overeenkomst had [eiser] de woning op 22 juni 2012 beslagvrij aan de koper moeten leveren.
2.7 Omdat het vervallen beslag in het Kadaster nog niet was doorgehaald, heeft [eiser] de woning niet op 22 juni 2012 beslagvrij aan de koper kunnen leveren. [eiser] heeft die koopovereenkomst op of omstreeks 25 juni 2012 in het Kadaster laten inschrijven.
2.8 Op verzoek van IHT is het op 23 augustus 2010 gelegde beslag op de woning op 2 juli 2012 doorgehaald in het Kadaster. Vervolgens heeft IHT nog diezelfde dag, na daartoe op 29 juni 2012 toestemming van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht te hebben verkregen, opnieuw conservatoir beslag op de woning doen leggen.
3. De vordering
3.1 Bij dagvaarding heeft [eiser] aanvankelijk - samengevat - gevorderd om IHT te gebieden het door haar gelegde conservatoir beslag te laten doorhalen op straffe van verbeurte van een dwangsom met veroordeling van IHT in de kosten van het geding. Vanwege het op 2 juli 2012 nieuw gelegde beslag heeft [eiser] zijn eis vermeerderd in die zin dat hij thans eveneens opheffing/doorhaling van het op 2 juli 2012 gelegde beslag vordert op straffe van verbeurte door IHT van een dwangsom, zonodig onder de voorwaarde dat de woning binnen zes maanden na inschrijving van de koopovereenkomst aan de koper is geleverd.
3.2 IHT heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken.
3.3 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Internationale bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1 Aangezien IHT een rechtspersoon naar Duits recht is en zij in Duitsland is gevestigd, draagt deze zaak een internationaal karakter. Derhalve dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Nu de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht verlof voor beide beslagen heeft verleend, is hij ingevolgde artikel 705 lid 1 Rv eveneens bevoegd om van onderhavige vordering tot doorhaling/opheffing van de gelegde beslagen kennis te nemen.
4.2 Blijkens hun stellingen zijn partijen het er over eens dat op het onderhavige geschil Nederlands recht van toepassing is. Dienovereenkomstig wordt Nederlands recht toegepast.
Het op 23 augustus 2010 gelegde beslag
4.3 Gebleken is dat het op 23 augustus 2010 gelegde (en inmiddels vervallen) beslag door IHT op 2 juli 2012 is doorgehaald in het Kadaster. Bij gebrek aan belang wordt de vordering van [eiser] op dit onderdeel dan ook afgewezen. Nu deze doorhaling niet eerder heeft plaats gevonden dan nadat de dagvaarding al was uitgebracht, kan dit rechtsfeit in het kader van een eventuele proceskostenveroordeling nog wel van belang zijn.
Het op 2 juli 2012 gelegde beslag
4.4 Vast staat dat het tweede conservatoir beslag op de woning is gelegd nadat de tussen [eiser] en de koper gesloten koopovereenkomst is ingeschreven in het Kadaster (de zogenoemde “Vormerkung”), zodat ingevolge art. 7:3 lid 3 sub f BW het door IHT gelegde beslag niet tegen de koper kan worden ingeroepen, tenzij de woning niet binnen zes maanden na de inschrijving aan de koper is geleverd (art. 7:3 lid 4 BW). Ook hier geldt dus dat [eiser] geen belang bij opheffing heeft, aangezien hij die opheffing geheel zelf in de hand heeft door binnen zes maanden na inschrijving van de “Vormerkung” tot levering aan de koper over te gaan. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom eveneens afgewezen.
4.5 Iets anders is dat het niet kunnen inroepen van het beslag tegen de koper - wat de facto als een opheffing van rechtswege kan worden beschouwd - dan nog geen administratieve doorhaling van dat beslag tot gevolg heeft. Weliswaar bestaat de mogelijkheid voor [eiser] als beslagene om met machtiging van de rechter de inschrijving zelf te doen doorhalen (vgl. art. 513a Rv jo. art. 3:28 en 29 BW), maar daar zijn voor hem kosten aan verbonden. Bovendien is het ingevolge artikel 727 Rv in de eerste plaats de verplichting van IHT om de inschrijving van het beslag onverwijld te doen doorhalen in het Kadaster. Het motto “de vervuiler betaalt” doet ook hier opgeld. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering aldus dat [eiser] (ook) de administratieve doorhaling vordert, zodra de levering aan de derde heeft plaats gevonden. Aan het doorhalen van het beslag in het Kadaster wordt ten aanzien van de dwangsom een na te melden maximum verbonden.
Proceskosten
4.6 Ten aanzien van het op 23 augustus 2010 gelegde beslag wordt overwogen dat IHT eerst na dagvaarding het beslag heeft doorgehaald in het Kadaster, zodat IHT door [eiser] op terechte gronden in kort geding is gedagvaard. Gelet op het bovenstaande wordt IHT in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding EUR 90,64
- griffierecht 267,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.173,64.
5. De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
5.1 gebiedt IHT, indien de woning binnen zes maanden na de inschrijving van de koopovereenkomst aan de derde is geleverd, het beslag te doen doorhalen in het Kadaster binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag dat IHT in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,--;
5.2 veroordeelt IHT in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 1.173,64;
5.3 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2012.