ECLI:NL:RBDOR:2012:BW8555

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/576
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.L. de Vette
  • M.J.F.J. van Beek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in geschil over disciplinaire ontslag van ambtenaar wegens plichtsverzuim

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar die door haar werkgever, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag was opgelegd. De ambtenaar, teamleider bij de afdeling Toezicht van Publieksdiensten, werd verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Dit zou blijken uit het schrijven van uren als arbeidstijd op dagen dat zij niet had gewerkt en het voortijdig afsluiten van het gemeentegebouw tijdens avonddiensten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de ambtenaar zich schuldig had gemaakt aan tijdsfraude en dat de verweten gedragingen niet de zwaarste disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigden. De voorzieningenrechter schorste het ontslagbesluit en bepaalde dat het door de ambtenaar betaalde griffierecht diende te worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het opleggen van disciplinaire maatregelen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 12/576
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[naam], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. J.A.J. de Jong-Koops, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Brugman, juridisch adviseur bij het Juridisch Kenniscentrum van het Servicecentrum Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 8 mei 2012 heeft verweerder verzoekster met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd (hierna: het ontslagbesluit).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 21 mei 2012 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 21 mei 2012 heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 5 juni 2012 ter zitting behandeld. Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam Y] en [naam X], beiden werkzaam bij de gemeente Dordrecht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:13 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten (hierna: CAR/UWO) kan als disciplinaire straf aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 16:1:2, tweede lid, van de CAR/UWO, voor zover thans van belang, wordt de straf genoemd in artikel 8:13 opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar vervulde betrekking.
Ingevolge artikel 16:1:5 van de CAR/UWO wordt de straf, behalve die van schriftelijke berisping, niet ten uitvoer gelegd zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
2.2. Verweerder heeft verzoekster, teamleider bij de afdeling Toezicht van Publieksdiensten van de gemeente Dordrecht, de disciplinaire straf van ontslag opgelegd, omdat verzoekster zich naar zijn mening schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Onder verwijzing naar een in zijn opdracht door Hoffman Bedrijfsrecherche B.V. uitgevoerd onderzoek naar mogelijk niet-integer handelen door teamleiders van het interne bedrijf Toezicht heeft verweerder daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft op vrijdag
21 januari 2011, dinsdag 9 augustus 2011 en zaterdag 8 oktober 2011 acht uren als arbeidstijd geschreven, terwijl zij op die dagen niet heeft gewerkt. Daarnaast heeft verzoekster in 2011 in ongeveer 50 avonddiensten 39 keer het gemeentegebouw voor het einde van haar diensttijd afgesloten, ten gevolge waarvan niet alleen verzoekster maar ook de medewerkers die onder haar leiding stonden het gebouw voortijdig hebben moeten verlaten en minder uren hebben gewerkt.
2.3. Verzoekster bestrijdt dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Slechts door de uren die zij heeft geschreven voor 9 augustus 2011 heeft verweerder volgens verzoekster financieel nadeel ondervonden. Op die dag heeft zij bij vergissing een werkdag in plaats van een verlofdag ingevuld, aldus verzoekster. Tegenover de uren die zij heeft geschreven voor 8 oktober 2011 staan volgens verzoekster de uren die zij die week heeft gewerkt op dinsdagavond 4 oktober 2011 en die zij niet als arbeidstijd heeft geschreven. Van een financiële benadeling van verweerder vanwege de toeslag die geldt voor een zaterdagdienst is geen sprake, omdat eenzelfde toeslag geldt voor een avonddienst. Voor wat betreft de voor vrijdag 21 januari 2011 geschreven uren is sprake van een verwisseling van dagen. De uren die zij op donderdag 20 januari 2011 heeft gewerkt, heeft zij per abuis voor de dag erna geschreven, aldus verzoekster. Ten aanzien van het vroegtijdig beëindigen van de avonddiensten heeft verzoekster naar voren gebracht dat het gebruikelijk was dat alle medewerkers om 23:00 uur, een half uur voor het eind van de diensttijd, terug op kantoor waren in verband met het afronden van de administratie van de desbetreffende avonddienst. Afhankelijk van de hoeveelheid te verwerken administratie kwam het voor dat het werk van die avond vóór 23:30 uur klaar was, waarna de medewerkers huiswaarts keerden en het gebouw dus voor het eind van de diensttijd door haar werd afgesloten.
Voor zover de verweten gedragingen al plichtsverzuim zouden opleveren, is dit naar de mening van verzoekster geen plichtsverzuim waarvoor de disciplinair straf van ontslag is gerechtvaardigd.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4.1. Voorop wordt gesteld dat verzoekster, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, genoegzaam heeft aangetoond een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. De door verweerder ter onderbouwing van zijn betoog genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep van 9 februari 2012 (LJN: BV3423) leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Deze uitspraak betreft een verzoek om voorlopige voorziening van een ambtenaar die voornemens is ontslag te nemen en niet, zoals in het onderhavige geval, een verzoek om voorlopige voorziening van een ontslagen ambtenaar wiens bezoldiging is stopgezet. Nu evenmin andere beletselen daarvoor bestaan, zal de voorzieningenrechter dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het voorliggende verzoek om voorlopige voorziening.
2.4.2. Daargelaten de vraag of de verzoekster verweten - door haar op zich zelf niet weersproken - gedragingen moeten worden aangemerkt als (ernstig) plichtsverzuim, rechtvaardigen deze naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet de zwaarste disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag. Anders dan verweerder meent, bieden deze gedragingen onvoldoende grond om te spreken van tijdsfraude aan de zijde van verzoekster. Door verweerder is niet weersproken dat verzoekster in de week van de desbetreffende dienst op zaterdag 8 oktober 2011 op dinsdag 4 oktober 2011 een avonddienst heeft gewerkt, dat zij daarvoor geen uren heeft geschreven en dat voor een dienst op zaterdag en een avonddienst eenzelfde toeslag geldt. Voorts is gesteld noch gebleken dat verzoekster de uren die zij heeft geschreven voor vrijdag 21 januari 2011 tevens heeft geschreven voor donderdag 20 januari 2011, de dag waarop zij - onweersproken door verweerder - die week wel heeft gewerkt. Zoals verzoekster terecht heeft aangevoerd, heeft verweerder voor wat betreft de door hem genoemde data dan ook enkel door de uren die zij heeft geschreven voor 9 augustus 2011 financieel nadeel ondervonden. Hoewel de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk acht dat verweerder de opmerking van verzoekster dat het hier een vergissing betreft niet zonder meer als verontschuldiging hiervoor accepteert, rechtvaardigt dit enkele geval naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog niet de overtuiging dat verzoekster heeft getracht zichzelf onrechtmatig te bevoordelen ten koste van verweerder. Ook indien daarbij het vroegtijdig beëindigen van de avonddiensten in beschouwing wordt genomen, bestaat, anders dan verweerder meent, onvoldoende grond voor de conclusie dat verzoekster met de haar verweten gedragingen dusdanig in strijd met de eisen van integriteit en betrouwbaarheid heeft gehandeld dat zij het noodzakelijk in haar te stellen vertrouwen in zodanig ernstige mate heeft geschonden dat dit tot het opleggen van de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag diende te leiden. Uit het verslag van het overleg MT/Teamleiders Toezicht van 3 november 2011 en de daarbij gevoegde e-mail van de directeur van het interne bedrijf Toezicht aan de teamleiders van 21 oktober 2011 kan worden opgemaakt dat, zoals verzoekster naar voren heeft gebracht, het vroegtijdig beëindigen van de avonddiensten voortvloeide uit de gewoonte van de medewerkers om omstreeks 23:00 uur terug te zijn op kantoor teneinde de administratieve afwikkeling van de desbetreffende avonddienst voor het einde van de dienstijd af te ronden. Weliswaar blijkt daaruit ook dat het managementteam voormelde gewoonte en de benodigde tijd voor deze administratieve afwikkeling ter discussie heeft gesteld onder de teamleiders, maar niet kan worden vastgesteld dat deze discussie reeds was afgerond en dat de teamleiders daarbij uitdrukkelijk en ondubbelzinnig zijn medegedeeld wat van hen in dit opzicht wordt verlangd tijdens de avonddiensten. Bovendien dateert het merendeel van de gewraakte avonddiensten van verzoekster van vóór de voormelde e-mail en het daarop gevolgde overleg.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene zal het ontslagbesluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar geen stand kunnen houden. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het ontslagbesluit van 8 mei 2012 wordt geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met 8:75, eerste lid, van deze wet, te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) vastgesteld op op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 437,- en wegingsfactor 1). De voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoekster nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.7. Voorts is er aanleiding te bepalen dat het door verzoekster betaalde griffierecht wordt vergoed.
2.8. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het ontslagbesluit van 8 mei 2012 wordt geschorst tot en met zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op:
€ 874,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- bepaalt dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 156,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. M.J.F.J. van Beek, griffier, ondertekend.