ECLI:NL:RBDOR:2012:BW7388

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
94549 - HA ZA 11-2479
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel incasso dwangsommen en de gevolgen van de wijziging in de Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van meerdere panden in Dordrecht, verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door de gemeente Dordrecht was uitgevaardigd. Dit dwangbevel was gericht op de incasso van verbeurde dwangsommen, die voortvloeiden uit eerdere besluiten van de gemeente om een last onder dwangsom op te leggen. Eiser stelde dat hij de invorderingsbeschikkingen en aanmaningen niet had ontvangen, waardoor hij niet in staat was om hiertegen op te komen. De gemeente betwistte dit en voerde aan dat zij voldaan had aan de vereisten voor bekendmaking van besluiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure rondom de dwangsommen voor de panden van eiser vóór en na 1 juli 2009 verschilde, door de inwerkingtreding van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de panden die vóór deze datum onder de handhavingsprocedure vielen, was het verzet tijdig en correct ingesteld. Echter, voor de panden die na deze datum onder de nieuwe wetgeving vielen, was het verzet niet ontvankelijk, omdat de nieuwe wetgeving geen verzet meer toestond tegen een dwangbevel. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht het dwangbevel had uitgevaardigd en dat eiser niet ontvankelijk was in zijn vordering voor de panden die na 1 juli 2009 onder de nieuwe wetgeving vielen.

De rechtbank heeft eiser in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 1.472,00. De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 94549 / HA ZA 11-2479
Vonnis van 30 mei 2012
in de zaak van
[Eiser]
wonende te Dordrecht,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.F. Ammerlaan,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DORDRECHT,
zetelend te Dordrecht,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A.C.G. Kaijen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 november 2011 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van de panden aan de [adres 1 en 2], aan de [adressen 3 en 4] en aan de [adres 5] te Dordrecht.
2.2. De gemeente heeft [eiser] in 2009 bij afzonderlijke besluiten een last onder dwangsom opgelegd om de omzetting van de genoemde woningen in onzelfstandige woonruimte ongedaan te maken. Vervolgens heeft de gemeente in 2010 afzonderlijke invorderingsbeschikkingen genomen in verband met de volgens haar door [eiser] verbeurde dwangsommen en [eiser] in dat kader verschillende aanmaningen verzonden.
2.3. Op 28 maart 2011 heeft de gemeente een aan [eiser] gericht dwangbevel uitgevaardigd waarbij hem wordt bevolen een bedrag te betalen van € 240.000,- aan verbeurde dwangsommen, vermeerderd met rente en kosten. Het dwangbevel is op 5 april 2011 aan [eiser] betekend.
2.4. De gemeente heeft uit hoofde van het dwangbevel op 8 april 2011 executoriaal beslag doen leggen op 36 onroerende zaken van [eiser].
2.5. De handhavingsprocedure door de gemeente is ten aanzien van de [adres 2] de [adressen 3 en 4] en de [adres 5] (hierna: de overige panden) vóór 1 juli 2009 en ten aanzien van de [adres 1] na 1 juli 2009 aangevangen.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank het verzet gegrond zal verklaren en het dwangbevel zal vernietigen, althans buiten werking zal stellen, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2. Aan zijn vordering legt [eiser], kort gezegd, het volgende ten grondslag. [eiser] heeft de aan hem gerichte invorderingsbeschikkingen en aanmaningen niet ontvangen. Daarmee is hem de mogelijkheid onthouden daartegen op te komen of daarop te reageren. De gemeente had dus niet de bevoegdheid om het dwangbevel uit te vaardigen. Bovendien heeft de gemeente met de gevoerde schikkingsonderhandelingen de verwachting bij [eiser] gewekt dat de dwangsommen niet zouden worden geïncasseerd. Er is sprake van vergaande overeenstemming, zodat de gemeente ook geen belang meer heeft bij de instandhouding van het dwangbevel.
4. Het verweer
4.1. De conclusie van de gemeente strekt ertoe dat [eiser] in zijn vordering niet ontvankelijk wordt verklaard, althans dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2. De gemeente voert daartoe, kort gezegd, het volgende aan. Voor zover het verzet betrekking heeft op de [adres 1] dient [eiser] daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard. De gemeente heeft voldaan aan de gestelde eisen ten aanzien van de bekendmaking van besluiten en het toezenden van aanmaningen. De ontkenning van de ontvangst van die stukken door [eiser] is ongeloofwaardig. De gemeente staat open voor een minnelijke regeling, maar zolang in dat kader geen vaststellingsovereenkomst is getekend, houdt zij belang bij inning van de dwangsommen.
5. De beoordeling
5.1. Op 1 juli 2009 is de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Abw) in werking getreden. Tussen partijen staat vast dat de handhavingsprocedure ten aanzien van de [adres 1] na 1 juli 2009 en ten aanzien van de overige panden vóór 1 juli 2009 is aangevangen. Ingevolge de uitspraak van de Raad van State van 1 juni 2011 (LJN: BQ6826) dient de zaak ten aanzien van de overige panden met toepassing van het recht van vóór 1 juli 2009 en ten aanzien van de [adres 1] met toepassing van het recht van na 1 juli 2009 te worden beoordeeld.
5.2. Anders dan [eiser] stelt, wekt het voeren van schikkingsonderhandelingen op zichzelf nog niet het gerechtvaardigd vertrouwen dat de gemeente niet zal overgaan tot inning van de dwangsommen. De gemeente heeft ter comparitie onweersproken verklaard dat het door haar opgestelde concept van een vaststellingsovereenkomst van tafel is en dat er geen nieuwe concrete afspraken voorliggen. Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het onderhavige geschil, geldt dat de gemeente belang heeft bij en in beginsel gerechtigd is tot de inning van de volgens haar verbeurde dwangsommen.
De overige panden
5.3. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld. Immers, het dwangbevel is op 5 april 2011 betekend en de verzetdagvaarding is binnen zes weken daarna op 26 april 2011 uitgebracht. [eiser] kan in zoverre in zijn verzet worden ontvangen.
5.4. In de Awb zoals die luidde vóór 1 juli 2009 was geen verplichting opgenomen om voorafgaand aan het uitvaardigen van een dwangbevel een betalingsverzoek te doen of een aanmaning te verzenden. De gemeente was daarom ten aanzien van de overige panden bevoegd om na verbeurte van de dwangsommen direct een dwangbevel uit te vaardigen. De vraag of [eiser] de door de gemeente verzonden invorderingsbeschikkingen en aanmaningen heeft ontvangen, is ten aanzien van de overige panden dan ook niet relevant. Met die stukken heeft de gemeente [eiser] onverplicht nogmaals in de gelegenheid gesteld om tot betaling van de dwangsommen over te gaan. Dat hem die gelegenheid is ontnomen doordat hij die stukken niet heeft ontvangen, kan onbesproken blijven, nu [eiser], ook na ontvangst van het dwangbevel, niet tot betaling is overgegaan.
5.5. Dit betekent dat het verzet voor zover het betrekking heeft op de overige panden ongegrond verklaard zal worden.
De [adres 1]
5.6. Met de inwerkingtreding van de Vierde tranche van de Awb kan niet meer door middel van verzet opgekomen worden tegen een dwangbevel. Het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd en dat van oordeel is dat de dwangsommen zijn verbeurd, moet een invorderingsbeschikking geven voordat het tot aanmaning en verdere invordering kan overgaan. Naar aanleiding van het dwangbevel is wel een executiegeschil mogelijk op de voet van artikel 438 Rv.
5.7. De vordering van [eiser] kan niet anders worden begrepen als een verzet-procedure op de voet van artikel 5:26 van de oude Awb. [eiser] stelt weliswaar in de verzetdagvaarding dat het geschil tussen partijen een executiegeschil betreft, maar zijn vordering strekt daartoe niet. Ook zijn inhoudelijke verweer ziet op de geldigheid van het dwangbevel en niet op de feitelijke tenuitvoerlegging daarvan. Dit betekent dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering voor zover die betrekking heeft op de [adres 1].
Proceskosten
5.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.472,00.
5.9. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart [eiser] niet ontvankelijk in het verzet, voor zover dit betrekking heeft op de [adres 1],
6.2. verklaart het verzet voor het overige ongegrond,
6.3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.472,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis,
6.4. veroordeelt [eiser] in de kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis,
6.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M.J. Janssen en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.?