ECLI:NL:RBDOR:2012:BW7140

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
23 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96572 / FA RK 12-7141
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag over minderjarigen en verzoek tot uitbreiding omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 23 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder verzet zich tegen de ontheffing, maar de rechtbank oordeelt dat zij ongeschikt is om de zorg voor de kinderen te dragen. De moeder en de vader hebben beiden te maken met aanzienlijke persoonlijke problemen, waaronder financiële, relationele en psychische moeilijkheden, die hen beletten om de kinderen de zorg en opvoeding te bieden die zij nodig hebben. De rechtbank stelt vast dat de moeder niet in staat is gebleken om gebruik te maken van het hulpverleningsaanbod en dat er geen vooruitgang is geboekt richting een terugplaatsing van de kinderen. De vader is ook niet positief betrokken geweest bij de opvoeding van de kinderen en heeft aangegeven niet in staat te zijn om voor hen te zorgen. De rechtbank concludeert dat aan alle wettelijke vereisten voor een gedwongen ontheffing van het gezag over de kinderen is voldaan en wijst het verzoek van de raad toe. Daarnaast wordt het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling afgewezen, omdat het Bureau Jeugdzorg (BJZ) als procespartij betrokken dient te zijn bij een dergelijk verzoek, wat in deze zaak niet het geval is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 96572 / FA RK 12-7141
beschikking van de meervoudige kamer van 23 mei 2012
op verzoek van
[verzoeker]
[adress]
gevestigd te [woonplaats]
met betrekking tot de minderjarigen
[kind 1],
geboren op [datum]
verblijvende bij de pleegouders,
en
[kind 2],
geboren op [datum]
verblijvende in [instelling]
Belanghebbenden zijn:
- [moeder] geboren op [datum]
verblijvende op een geheim adres, hierna: de moeder,
advocaat mr. S.D. Bhagwandin, kantoorhoudende te Hoorn;
- [vader], geboren op [datum],
wonende te [adres], hierna de vader;
­ Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid (hierna: het BJZ),
gevestigd te (3311 KJ) Dordrecht, Johan de Wittstraat 40.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de raad, met bijlagen, van 25 januari 2012;
- de bereidverklaring van het BJZ, ingekomen ter griffie op 10 februari 2012;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen ter
griffie op 21 maart 2012;
- de brief van [pleegouders] (hierna:
de pleegouders), ingekomen ter griffie op 21 maart 2012.
1.2. Bij hiervoor vermelde brief van de pleegouders, ingekomen ter griffie op
21 maart 2012, hebben de pleegouders doorgegeven dat zij niet aanwezig zullen zijn op de mondelinge behandeling van 22 maart 2012 omdat zij veel belang hechten aan een goede relatie met de moeder en de vader van [kind 1]. De pleegouders staan achter het verzoek van de raad.
1.3. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 22 maart 2012.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw Th. Philippart;
- het BJZ, vertegenwoordigd door mevrouw M. van der Gaag.
2. De vaststaande feiten
Uit de overgelegde stukken is het navolgende gebleken.
2.1. Uit de moeder zijn geboren de minderjarigen [kind 1] [geboortedatum] en [kind 2] [,][geboortedatum] [kind 1] en [kind 2] zijn door de vader erkend.
2.2. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2].
2.3. Bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 4 juli 2007 zijn [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld, met benoeming van gezinsvoogdij-instelling BJZ, om met opdracht aan de William Schrikker Groep (hierna: WSG), de ondertoezichtstelling uit te voeren.
2.4. Laatstelijk is de ondertoezichtstelling voor [kind 1] en [kind 2] verlengd bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 29 juni 2011, ingaande 4 juli 2011 en eindigend op
3 juli 2012.
2.5. De machtiging uithuisplaatsing voor [kind 1] en [kind 2] is eveneens verlengd bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 29 juni 2011. De machtiging is geldig tot
4 juli 2012.
3. Aanhouding van de zaak
3.1. In het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder wordt gesteld dat de moeder pas een week vóór de datum van de mondelinge behandeling van deze zittingsdatum op de hoogte is gebracht. Voorts stelt zij niet op de hoogte te zijn geweest van het raadsonderzoek en het verzoekschrift.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder in januari 2012 het concept-raadsrapport heeft ontvangen. Dit is door de moeder tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. Ook over het tijdstip van de mondelinge behandeling is de moeder tijdig op de hoogte gesteld. In ieder geval drie weken vóór aanvang van de mondelinge behandeling is de moeder door de gezinsvoogd mevrouw M. van der Gaag over de datum van de mondelinge behandeling ingelicht. Omdat de moeder verblijft op een geheim adres is door de raad verzocht -conform het verzoek van de moeder- om de correspondentie via de gezinsvoogd van moeder, mevrouw Van der Gaag, aan de moeder te sturen. De stellingen van de moeder dat zij zich pas op 20 maart 2012 tot een advocaat heeft kunnen wenden door de late ontvangst van de uitnodigingsbrief voor de zitting, dat de raad de moeder niet betrokken heeft in het onderzoek en dat de correspondentie met moeder niet via het voormalig woonadres kon verlopen, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Uit het voorgaande volgt dat de moeder tijdig op de hoogte is gebracht van het verzoek tot ontheffing en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken (respectievelijk van het Ambulatorium en van de raad waarin de moeder is betrokken). Het verzoek om de zaak aan te houden zal niet worden gehonoreerd. Daarbij speelt voorts een rol dat de moeder tijdig een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek heeft kunnen indienen. De stelling dat de moeder in haar procesbelangen is geschaad wordt dan ook verworpen.
4. Het verzoek en het verweer
4.1. Het verzoek
4.1.1. De raad verzoekt primair de moeder te ontheffen, subsidiair de moeder gedwongen te ontheffen van het gezag over [kind 1] en [kind 2].
4.1.2. Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om de plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
[kind 1] (thans 9 jaar oud) kan niet meer thuis wonen. Vanaf zijn vierde levensjaar is sprake van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing. Deze maatregelen zijn telkens verlengd. [kind 1] heeft een TIQ van 73 (rapport van het Ambulatorium, 2011). [kind 1] kent weinig basisvertrouwen. Hij laat angstig gedrag zien. Hij heeft een achterstand in zijn emotionele ontwikkeling. Hij zoekt veel bevestiging in zijn omgeving. [kind 1] is erg bezig met waar zijn toekomst zal zijn en waar hij zal wonen. Zijn sociale ontwikkeling verloopt goed. [kind 1] is goed ingegroeid bij de pleegouders.
[kind 2] is een jongen van 7 jaar. Vanaf zijn derde levensjaar is sprake van een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing. Deze maatregelen zijn telkens verlengd. Er zijn over [kind 2] ernstige zorgen met betrekking tot zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Hij vertoont gedragsproblematiek, hij is druk, driftig, scheldt en vertoont seksueel gedrag wat niet passend is voor zijn leeftijd. Hij vertoont kenmerken van ADHD en functioneert verbaal op een moeilijk lerend intelligentieniveau en performaal op een beneden gemiddeld intelligentieniveau. [kind 2] heeft veel grenzen, sturing en voorspelbaarheid nodig. Bij aanvang van de plaatsing van [kind 2] bij zijn projectouders waren zij enthousiast. [kind 2] had veel problemen maar de projectouders dachten dat zij dit konden begeleiden en op de lange termijn konden verbeteren. Zij wilden [kind 2] ook een kans geven. Echter de projectouders functioneren dagelijks als politieagent om te bemiddelen, te begrenzen, te straffen en ernstige escalatie te voorkomen, wat uiteindelijk niet alleen ten koste gaat van de andere kinderen in het projectgezin maar ook van [kind 2]. [kind 2] is twee keer in een logeerhuis geweest om de projectouders te ontlasten, maar in het logeerhuis mag hij niet meer komen omdat hij letterlijk de "tent heeft afgebroken". Projectouders geven aan dat zij de plaatsing zullen gaan afbreken omdat die niet meer in het belang is van [kind 2] en niet meer in het belang is van de rest van het gezin. [kind 2] is nu aangemeld voor een intensieve woongroep van het ASVZ. [kind 2] is thans geplaatst in [instelling]
De moeder en de vader kunnen door hun eigen problematiek op financieel, relationeel en psychisch gebied en gelet op hun verstandelijke beperking niet bieden wat [kind 1] en [kind 2] in opvoedkundig opzicht en aan verzorging nodig hebben. Ouders kunnen zich onvoldoende inleven in de problematiek van de kinderen. Zij sluiten niet aan bij de behoeften van de kinderen. Ouders zijn niet betrouwbaar in het nakomen van de afspraken waardoor de kinderen niet op hen kunnen rekenen. Voorts beschikken de ouders over onvoldoende doorzettingsvermogen en ontbreekt het aan inzicht om gebruik te maken van de (aangeboden) hulpverleningsmiddelen. Bij moeder is door de diverse wisselingen op het gebied van woning, partner, de hoge schulden, door gebrek aan toegankelijkheid en door onbereikbaarheid niet mogelijk geweest om intensief hulpverlening in te zetten. Hulpverlening gericht op een thuisplaatsing van de kinderen en hulpverlening gericht op het vergroten van de pedagogische vaardigheden van moeder (ouders) en om inzicht te verkrijgen op de problematiek van de kinderen is hierdoor uitgebleven. Moeder is dus niet in staat gebleken om gebruik te maken van het hulpverleningsaanbod om te werken aan een thuisplaatsing. Op geen enkele wijze wordt er nog gewerkt aan een terugplaatsing van de kinderen naar moeder.
De vader is de afgelopen jaren evenmin positief betrokken geweest bij [kind 1] en [kind 2]. Hij staat niet open voor hulpverlening. De vader heeft verklaard niet in staat te zijn de zorg van [kind 1] en [kind 2] op zich te nemen. Er is bij de vader onvoldoende draagvlak om de ouderlijke verantwoordelijkheid over [kind 1] en [kind 2] te kunnen nemen.
4.1.3. Voorts stelt de raad dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen af te wenden. [kind 1] en [kind 2] zijn langdurig uit huis geplaatst. Gedurende deze tijd (thans ruim vierenhalf jaar) heeft de moeder deze maatregel niet kunnen accepteren. Zij laat zich negatief uit over de getroffen maatregel maar tegelijkertijd heeft zij als gezaghebbende ouder niet haar verantwoordelijkheid genomen c.q. gedragen om er voor te zorgen dat de kinderen veilig, beschermd en gezond zouden kunnen opgroeien. De conclusie van het onderzoek (Ambulatorium 2011) luidt dat [kind 1] en [kind 2] gebaat zijn bij een rustige, veilige, voorspelbare en stabiele woonleefomgeving om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Een ontheffing van moeder geeft beide kinderen zekerheid over hun verblijfplaats, wie hun opvoeders zijn en dat beslissingen over hun toekomst te allen tijde genomen kunnen worden. Die zekerheid kan de kinderen sterken en hen een veilige en vaste basis bieden voor de toekomst. Vanuit die basis kunnen zij leren omgaan met teleurstellingen en onzekerheid. Ook kunnen zij het beste halen uit de contacten die nog wel mogelijk zijn met ouders, vanuit de wetenschap dat zij terugkeren naar hun pleegouders/instelling.
4.1.4. De raad meent dat de voogdij dient te worden opgedragen aan het BJZ met als uitvoerende instantie WSG, zodat pleegouders c.q. de pleeginstelling neutraal kunnen blijven ten opzichte van de moeder en de vader. Bovendien blijft begeleiding van de contacten met moeder en vader behouden en kunnen pleegouders c.q. de pleeginstelling, indien nodig, terugvallen op het BJZ voor ondersteuning/begeleiding.
5. Het standpunt van moeder
5.1. Het verzet tegen de ontheffing
5.1.1. De moeder verzet zich tegen de ontheffing. Zij stelt dat de maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voldoende zijn om de dreiging waarvoor deze maatregelen destijds in het leven zijn geroepen af te wenden. Voorts stelt de moeder dat in de onderzoeken (respectievelijk van het Ambulatorium en van de raad) onvoldoende de huidige situatie van de moeder (zoals haar verwachting dat zij op korte termijn een huurwoning zal hebben en haar verwachting het schuldsaneringstraject in te gaan) is betrokken. De moeder stelt dat haar onmogelijkheid om [kind 1] en [kind 2] te verzorgen en op te voeden slechts een tijdelijke situatie heeft betroffen. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder.
5.1.2. Ook tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard -ondanks dat zij verklaart te begrijpen dat [kind 1] en [kind 2] niet meer thuis kunnen komen wonen- zich te verzetten tegen de ontheffing. Zij begrijpt het verzoek van de raad maar als moeder voelt zij de plicht het verzoek toch tegen te spreken.
5.2. Het zelfstandig verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling
5.2.1. Moeder verzoekt de omgangsregeling tussen haar en de kinderen uit te breiden naar een dag per twee weken en voorts te bepalen dat een extra dag omgang zal plaatsvinden tijdens de schoolvakanties.
5.2.2. Zij voert daartoe aan dat de huidige omgangsregeling onvoldoende de belangen van de kinderen waarborgt en de regeling te beperkt is. Er is thans sprake van een omgangsregeling van één uur per maand. Voorts is er sprake van een belcontact per week. De contacten tussen de moeder en de kinderen dienen te worden uitgebreid om een goede band tussen de kinderen en de moeder te kunnen opbouwen. De moeder acht dat in het belang van de kinderen.
6. Het standpunt van vader over het verzoek tot ontheffing
De vader is eens met het verzoek van de raad. Hij kan zelf niet de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] voor zijn rekening nemen. Vader wil schriftelijk op de hoogte gehouden worden over het welzijn en de ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2].
7. De beoordeling
7.1. De gedwongen ontheffing (artikelen 1: 266 en 1:268 leden 1 en 2a van het Burgerlijk Wetboek juncto artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek)
7.1.1. Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een moeder van het gezag over haar kind c.q. kinderen worden ontheven, op grond dat zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind c.q. kinderen zich daar niet tegen verzet. Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de moeder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 BW voordoet. Nu de moeder niet instemt met de ontheffing van het gezag, ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of er gegronde vrees bestaat dat, na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden, deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder om de plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarigen af te wenden.
7.1.2. [kind 1] en [kind 2] zijn sinds 4 juli 2007 onder toezicht gesteld. Op die datum is eveneens een machtiging uithuisplaatsing voor [kind 1] en [kind 2] verleend. De termijnen van deze maatregelen zijn tot op heden steeds jaarlijks verlengd. In verband met het karakter van de ondertoezichtstelling, die bedoeld is om de band tussen de ouders en het kind te versterken, te verbeteren of te herstellen, wordt in het algemeen aangenomen dat van de maatregel enig opbouwend en nuttig gevolg te verwachten moet zijn en noodzakelijk is met het oog op het herstel van de gezinsband en de afweer van de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van het kind. De machtiging uithuisplaatsing wordt alleen verleend/verlengd als de nagestreefde doelen niet kunnen worden bereikt als het kind bij zijn ouders blijft wonen.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende duidelijk geworden dat de getroffen maatregelen de afgelopen jaren onvoldoende zijn geweest om de hiervoor vermelde doelen van de ondertoezichtstelling te bereiken. Er is geen sprake geweest van enig opbouwend en nuttig gevolg van de ondertoezichtstelling, althans de maatregelen zijn onvoldoende geweest om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [kind 1] en [kind 2] af te wenden. De moeder blijkt tegenstrijdig te zijn in haar standpunt over de getroffen maatregelen en het verzoek tot ontheffing (soms laat moeder zich negatief uit over de maatregelen en het verzoek tot ontheffing en op andere momenten staat zij positief tegenover de getroffen maatregelen en het verzoek tot ontheffing). Deze ambivalente houding van moeder geeft veel onrust en onduidelijkheid, met name naar [kind 1] en [kind 2] toe. Deze houding van de moeder biedt de kinderen geen perspectief op het verbeteren van hun verhouding tot de moeder en/of het verbeteren van het welzijn van de kinderen. Gebleken is dat de opvoedingsvaardigheden bij de moeder ontbreken om voor [kind 1] en [kind 2] te zorgen, al dan niet gebruikmakende van de aangeboden hulpverlening. Dat moeder aanvoert dat zij thans een positieve ontwikkeling doormaakt (zij verwacht op korte termijn een huurwoning te vinden, het schuldsaneringstraject in te gaan en zij staat open voor hulpverlening) maakt dit niet anders.
Het perspectief op terugplaatsing behoort niet meer tot de mogelijkheden.
7.1.3. Ook bij de vader ontbreken de opvoedingsvaardigheden om voor [kind 1] en [kind 2] te zorgen, zoals ook uit het onderzoek en het advies van de raad blijkt en zoals ook door de vader zelf wordt bevestigd.
7.1.4. Het belang van [kind 1] en [kind 2] verzet zich niet tegen de ontheffing. Het is in het belang van [kind 1] en [kind 2] -gelet op hun beperkingen en problematiek- dat er duidelijkheid, stabiliteit en rust wordt geboden.
7.1.5. Gelet op het voorgaande is aan alle wettelijke vereisten voor een ontheffing van de moeder van het gezag over [kind 1] en [kind 2] is voldaan. Het verzoek van de raad zal worden toegewezen.
7.1.6. Artikel 1:302 lid 1 BW bepaalt dat de rechter de voogdij kan opdragen aan een stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg. De raad heeft verzocht het BJZ – een stichting als bedoeld in de zin hiervoor – te belasten met de voogdij over [kind 1] en [kind 2], met als uitvoerende instantie WSG. Het BJZ heeft zich conform artikel 1:280 sub b BW bereid verklaard de voogdij over [kind 1] en [kind 2] te aanvaarden.
7.1.7. In het mandaatbesluit en de daarbij behorende uitvoeringsregeling (in werking getreden op 1 januari 2005) is geregeld dat de stichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de jeugdzorg, aan de directeuren van de instelling met een landelijk bereik (waaronder ook de WSJ) mandaat, volmacht en machtiging kan worden verleend tot het nemen van besluiten en het verrichten van (rechts)handelingen die betrekking hebben op de uitvoering van (onder meer) een voogdij. Het BJZ heeft in onderhavige zaak verklaard dat de feitelijke uitvoering van de maatregel komt te liggen bij de WSG.
7.1.8. Gelet op het voorgaande zal de voogdij over [kind 1] en [kind 2] worden opgedragen aan het BJZ, met dien verstande dat de WSJ met de feitelijke uitvoering van de voogdij zal worden belast.
7.2. Het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling
7.2.1. Ontvankelijkheid
Het recht van een ouder en de kinderen op omgang met elkaar eindigt niet door uithuisplaatsing in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel (artikelen 1:263a BW juncto 1:259 BW of 1:260 BW). Het BJZ heeft de mogelijkheid om het contact tussen de met het gezag belaste ouder en de uit huis geplaatste minderjarigen te beperken.
Tegen de beslissing tot het beperken van het contact kan worden opgekomen als tegen iedere andere aanwijzing van het BJZ. Maar in deze zaak is sprake van een verzoek tot ontheffing ingediend door de raad. Het BJZ is geen procespartij in deze zaak.
Gesteld dat de moeder inmiddels is ontheven van het gezag over [kind 1] en [kind 2] dan zou het verzoek opgevat kunnen worden als een verzoek tot het treffen van een (meer uitgebreide) omgangsregeling tussen de moeder en [kind 1] en [kind 2]. Het verzoek van de moeder kan worden voorgelegd aan de kinderrechter. Een dergelijk verzoek zal beoordeeld dienen te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 1:377a BW. Daarbij zal de instelling die met de voogdij over [kind 1] en [kind 2] is belast dienen te worden betrokken als procespartij. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het BJZ geen procespartij in deze zaak.
De vrouw is derhalve niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling.
8. De beslissing
De rechtbank:
8.1. ontheft [moeder] geboren op [datum] van het ouderlijk gezag over [kind 1] [geboortedatum], en
[kind 2] [geboortedatum];
8.2. benoemt tot voogd over [kind 1] [en] [kind 2] [,] het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid, gevestigd te (3311 KJ) Dordrecht,
Johan de Wittstraat 40;
8.3. verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
8.4. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Visser, voorzitter, mr. A. Eerdhuijzen en mr. J.A.M.J. Janssen, allen rechter tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 23 mei 2012.