ECLI:NL:RBDOR:2012:BW4411

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-992509-11
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke export van chloorfluorkoolwaterstoffen naar Kazachstan in strijd met de EG-Verordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 1 mei 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk 16.616 kilogram HCFK-22 (chloorfluorkoolwaterstoffen) naar Kazachstan heeft uitgevoerd, in strijd met de EG-Verordening betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks het verbod op export naar Kazachstan, deze stoffen heeft geëxporteerd en bovendien niet tijdig melding heeft gemaakt van overschrijdingen van de eerder aangevraagde exportquota voor Maleisië en Indonesië. De rechtbank legde een geldboete op van € 200.000,-. De verdachte had eerder al een waarschuwing ontvangen over het verbod op export naar Kazachstan, wat de ernst van de overtreding vergrootte. De rechtbank overwoog dat de verdachte als grote producent van chloorfluorkoolwaterstoffen bekend moest zijn met de regelgeving en dat het niet naleven daarvan ernstige gevolgen heeft voor de bescherming van het milieu. De verdediging voerde aan dat de export naar Kazachstan het gevolg was van een interne miscommunicatie en dat de overschrijdingen van de exportquota gering waren. De rechtbank verwierp deze argumenten en achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheid van bedrijven om zich aan de regels te houden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/992509-11 [Promis]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 1 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres en plaats],
hierna: verdachte.
Raadsman mr. R.A. Fibbe, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 april 2012, waarbij de officier van justitie mr. R. de Rijck, een gemachtigde van de vertegenwoordiger van verdachte, [vertegenwoordiger], en haar raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 in Dordrecht/Nederland/binnen het grondgebied van de EG opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 11 lid 3 van de EG-Verordening nr. 2037/2000 (hierna: de Verordening) door chloorfluorkoolwaterstoffen (HCFK-22) uit te voeren naar Kazachstan;
2. in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 in Dordrecht/Nederland/binnen het grondgebied van de EG opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 12 lid 3 van de Verordening door, als exporteur van chloorfluorkoolwaterstoffen niet gedurende de geldigheid van de vergunning de Europese Commissie in kennis te stellen van een grotere uitvoer van chloorfluorkoolwaterstoffen naar Indonesië en/of Maleisië dan vermeld in de aanvraag van die uitvoervergunning.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4
De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Opzet
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging zo begrepen dient te worden dat het opzet kleurloos is en daarmee uitsluitend op de gedragingen gericht is en niet - zoals de verdediging heeft bepleit - ook opzet op het overtreden van de Verordening vereist is. Verdachte heeft erkend bewust, maar in de onjuiste veronderstelling dat zij hier een vergunning voor had (Kazachstan), dan wel dat een overschrijding van een landgebonden quotum binnen de totale omvang van de uitvoervergunning niet gemeld hoefde te worden (Indonesië en Maleisië), chloorfluorkoolwaterstoffen geëxporteerd, waarmee het opzet is gegeven.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat zelfs indien de tenlastelegging zo gelezen zou moeten worden dat er (tevens) opzet op de overtreding van de Verordening vereist is, dat opzet op rechtspersoon-niveau aanwezig was.
Export naar Kazachstan
De officier van justitie heeft zich in reactie op het pleidooi op het standpunt gesteld dat de export op basis van de exportvergunning van verdachte is aangevangen met een transport vanuit Dordrecht naar België. Derhalve is verdachte de exporteur geweest van de naar Kazachstan uitgevoerde chloorfluorkoolwaterstoffen, waaraan niet af doet dat deze uiteindelijk via Antwerpen het grondgebied van de EU hebben verlaten.
Overschrijding van de vergunde exporthoeveelheden
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet doorgegeven heeft dat, ten opzichte van de hoeveelheden in haar aanvraag voor de uitvoervergunning, een grotere hoeveelheid chloorfluorkoolwaterstoffen naar zowel Indonesië als Maleisië werd/was uitgevoerd. Nu verdachte op de hoogte had kunnen en moeten zijn van de door haar uitgevoerde hoeveelheden, heeft zij opzet gehad op het niet tijdig melden.
Dat door deze overschrijdingen per land mogelijk niet de totaal aan haar vergunde exporthoeveelheid van chloorfluorkoolwaterstoffen werd overschreden, doet daar niet aan af. De ratio van de Verordening betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen is immers dat de Europese Commissie inzicht heeft in de hoeveelheid chloorfluorkoolwaterstoffen die van en naar bepaalde landen wordt geïmporteerd en geëxporteerd in verband met de (plaatselijke) aantasting van de ozonlaag.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, in elk geval voor zover deze feiten als misdrijf ten laste zijn gelegd. Ten aanzien van de overtredingsvariant van het onder feit 1 ten laste gelegde dient het openbaar ministerie in zijn geheel, en ten aanzien van de overtredingsvariant van het onder feit 2 ten laste gelegde gedeeltelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige dient verdachte te worden vrijgesproken. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Feit 1
Export
Niet verdachte, maar de Zwitserse vennootschap [vennootschap] heeft de chloorfluorkoolwaterstoffen, nadat zij deze had gekocht van verdachte, geëxporteerd. Deze export heeft plaatsgevonden vanuit België. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte chloorfluorkoolwaterstoffen vanuit Dordrecht of Nederland naar Kazachstan heeft geëxporteerd.
Opzet
De tenlastelegging is taalkundig zo geformuleerd dat het opzet tevens gericht moet zijn geweest op overtreding van de Verordening. Dat verdachte niet met het opzet om zich te gedragen in strijd met de Verordening heeft geëxporteerd valt af te leiden uit het United Nations "Report of the Implementation Committee under the Non-Compliance Procedure for the Montreal Protocol on the work of its forty sixth meeting" d.d. 8 augustus 2011. Uit de daarin opgenomen rapportages van Nederland en de Europese Unie blijkt dat de export simpelweg het gevolg is geweest van een menselijke fout, respectievelijk hierbij geen sprake is geweest van "criminal intent".
Voorwaardelijk opzet
Ook van voorwaardelijk opzet is geen sprake nu er geen bewijs is voor het feit dat verdachte ten tijde van de export wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat zou kunnen worden gehandeld in strijd met de Verordening, laat staan dat verdachte deze kans heeft aanvaard.
Overtreding
Nu van (voorwaardelijk) opzet geen sprake is, kan het tenlastegelegde slechts als een overtreding worden aangemerkt. Omdat Nederland niet als pleegplaats heeft te gelden, betekent dit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Immers, de Nederlandse strafwet is ingevolge artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht onder die omstandigheden slechts op verdachte van toepassing indien het bewezenverklaarde door de Nederlandse wet als misdrijf wordt beschouwd.
Feit 2
Opzet
De tenlastelegging is ook hier taalkundig zo geformuleerd dat het opzet tevens gericht moet zijn geweest op overtreding van de Verordening. Die opzet ontbreekt echter nu verdachte niet op de hoogte was van de overschrijding van de exportquota voor Indonesië en Maleisië. Bovendien konden volgens het systeem veranderingen in de geëxporteerde hoeveelheden gewoon achteraf aan de Europese Commissie werden doorgegeven. Dit werd ook altijd bevestigd zolang het aan verdachte toegekende (export)volume niet werd overschreden.
Voorwaardelijke opzet
Van voorwaardelijk opzet is evenmin sprake nu niet is gebleken dat verdachte zich bewust was van de overschrijding van de exportquota of van de kans dat zij ten onrechte naliet de Europese Commissie hiervan in kennis te stellen, laat staan dat zij deze kans heeft aanvaard.
Overtreding
Nu van (voorwaardelijk) opzet geen sprake is, kan het tenlastegelegde slechts als een overtreding worden aangemerkt. Die overtreding is inmiddels gedeeltelijk verjaard zodat het Openbaar Ministerie voor dat gedeelte niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Nu voorts de bewijsmiddelen ontbreken waaruit kan blijken op welk tijdstip of tijdstippen verdachte in strijd met de Verordening zou hebben gehandeld, dient verdachte, voor zover de overtreding niet is verjaard, in zoverre van het begaan van die overtreding te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
- Het geschrift, te weten een uitdraai van de 'Declaration of Substances to be exported in 2009' d.d. 15 juli 2008, opgenomen als bijlage 6 in het proces-verbaal met dossiernummer VI 2010-089, sluitingsdatum 11 april 2011 van VROM-Inspectie, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
1.
Name of the Company : [verdachte]
Address of the Company : [adres en plaats]
NETHERLANDS
Data concerning the Substances to be exported :
12.HCFC 22
Final Country of destination: INDONESIA
NETTO quantity : 500,000.000 kg(s)
Nature and purpose of the substance
HCFC for other uses
Name, address of manufacturer or source company: [VERDACHTE] [adres en plaats]THE NETHERLANDS
21.HCFC 22
Final Country of destination: MALAYSIA
NETTO quantity : 70,000.000 kg(s)
Nature and purpose of the substance
HCFC for other uses
Name, address of manufacturer or source company [verdachte]. [adres en plaats] THE NETHERLANDS
- Het geschrift, te weten een door verdachte aan de Europese Commissie verstrekt 'Report on Production during 2009' d.d. 30 maart 2010, opgenomen als bijlage 5 bij bijlage 17 in het proces-verbaal met dossiernummer VI 2010-089, sluitingsdatum 11 april 2011 van VROM-Inspectie, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
REPORT on PRODUCTION during 2009
A: Introduction:
This form is to be used by producers of controlled substances and new substances during the period 1 January to 31 December 2009 to report their production, imports, sales, exports, stocks and destruction.
B: Company Details
Name of the reporting company: [VERDACHTE]
Full address: [adres en plaats], The Netherlands
Date: 30-03-2010
Exports
(all quantities in metric kilograms)
HCFC 22: 2346649
Country HCFC22
[..] [..]
Indonesia 519058
Kazakhstan 16616
Malaysia 73548
[..] [..]
[totaal] 2346649
- De verklaring van de gemachtigde van de vertegenwoordiger van verdachte, [vertegenwoordiger], afgelegd ter terechtzitting van 17 april 2012, - zakelijk weergegeven - inhoudende:
U houdt mij bijlage 6 in het proces-verbaal: genaamd "Declaration of substances to be exported in 2009", getekend op 15 juli 2008, voor. Dit is onze aanvraag voor een exportvergunning geweest voor 2009. In die aanvraag moet [verdachte] per land de (verwachte) export en verkoop van HCFC-22 aangeven. HCFK-22 is hetzelfde als HCFC-22. In reactie op die aanvraag hebben wij, zoals dat elk jaar ging, van de Europese Commissie een exportnummer gekregen, het zogenoemde EAN-nummer (Export Authorization Number) voor alle exporten van [verdachte] voor 2009.
Er zijn in 2009 overschrijdingen geweest van de aangevraagde exporthoeveelheid HCFC-22 ten opzichte van de uiteindelijk daadwerkelijk naar Maleisië en Indonesië geëxporteerde hoeveelheid HCFC-22. Deze overschrijding hebben wij niet al in 2009 gemeld aan de Europese Commissie gezien het systeem van de Europese Commissie waarbij de controle achteraf plaatsvond.
We wisten dat we niet naar Kazachstan mochten exporteren. Door een interne miscommunicatie heeft toch een export van HCFC-22 naar Kazachstan plaatsgevonden.
Op grond van de in de bewijsmiddelen weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte in 2009 opzettelijk 16.616 kilogram HCFK-22 (chloorfluorkoolwaterstoffen) heeft uitgevoerd naar Kazachstan terwijl dit in strijd was met de Verordening. Tevens is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de geldigheid van haar exportvergunning voor 2009 opzettelijk heeft nagelaten de Europese Commissie in kennis te stellen van de overschrijding van de eerder door haar aangevraagde exportquota betreffende de export van HCFK-22 (chloorfluorkoolwaterstoffen) naar Maleisië en Indonesië.
De rechtbank overweegt hierbij het navolgende.
Feit(en) van algemene bekendheid
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat de in de bewijsmiddelen genoemde HCFC-22 chloorfluorkoolwaterstoffen betreft.
Tevens acht de rechtbank het een feit van algemene bekendheid dat Kazachstan een staat is die geen partij is bij het Protocol van Montreal.
Export
[vertegenwoordiger] heeft als gemachtigde van de vertegenwoordiger van verdachte verklaard dat verdachte de ten laste gelegde chloorfluorkoolwaterstoffen heeft geëxporteerd. Daarnaast blijkt uit het door verdachte zelf opgestelde en aan de Europese Commissie verstrekte 'Report on Production during 2009' van 30 maart 2010 - waarin verdachte met betrekking tot het jaar 2009 heeft vastgelegd welke stoffen zij heeft geproduceerd, verkocht en geëxporteerd en aan welke landen - dat verdachte onder het kopje 'Sales/use/destruction' heeft gerapporteerd dat er in totaal 2.346.649 kilogram HCFC-22 is geëxporteerd. Verdachte heeft bij dit rapport een overzicht van de export van chloorfluorkoolwaterstoffen gevoegd waarin staat aangegeven dat er van dit totaal een hoeveelheid van 16.616 kilogram HCFC-22 naar Kazachstan is geëxporteerd.
De stelling van de raadsman ter zitting als zou een Zwitserse vennootschap hier als exporteur hebben te gelden, wordt naar het oordeel van de rechtbank door verdachte zelf weersproken: de naar Kazachstan geëxporteerde hoeveelheid HCFC-22 wordt door verdachte gerapporteerd als door haarzelf geëxporteerd en ook overigens heeft verdachte in al haar verklaringen gereageerd als, of zichzelf benoemd als exporteur. Het verweer op dit punt wordt dan ook verworpen. Dat [vennootschap] de facturen terzake het transport heeft doen uitgaan is onvoldoende aanleiding om hier anders over te oordelen. Ook het verweer dat deze export via een in het buitenland gelegen 'shipping point' en dus niet in Nederland (Dordrecht) heeft plaatsgevonden, wordt verworpen. Dat de HCFC-22 verscheept is vanuit Antwerpen (België) doet niet af aan het feit dat de export is aangevangen op verdachtes vestigingsadres in Dordrecht. Daarom wordt Dordrecht als pleegplaats aangemerkt.
Opzet
In het economisch strafrecht dient de term opzet in de tenlastelegging volgens vaste rechtspraak te worden uitgelegd als 'kleurloos' opzet (vgl. HR 21 april 2009, LJN BH2684 en HR 24 april 2007, LJN AZ8783). In het onderhavige geval houdt dat in dat voor het bewijs van het tenlastegelegde slechts vereist is dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op het exporteren van de HCFC-22 naar Kazachstan (feit 1) en het niet bij de Europese Commissie in 2009 melden van de overschrijdingen van de aangevraagde exportquota voor Maleisië en Indonesië (feit 2), en niet ook dat zij steeds ook opzet had op het overtreden van de Verordening.
Verdachte was ervan op de hoogte dat zij niet naar Kazachstan mocht uitvoeren. Verdachte kan voorts geacht worden bekend te zijn met de inhoud van de (van haarzelf afkomstige) aanvraag voor een uitvoervergunning voor HCFK-22 en de Verordening waarop deze aanvraag is gebaseerd. Aldus was verdachte op de hoogte van de omvang van de vergunde exporthoeveelheden naar Indonesië en Maleisië, althans had zij daarvan op de hoogte moeten zijn. Door vervolgens toch te exporteren naar Kazachstan en teveel te exporteren naar Indonesië en Maleisië zonder daar tijdig melding van te maken, moet zij geacht worden willens en wetens, en derhalve opzettelijk in strijd met de Verordening te hebben gehandeld.
Voor feit 1 (Kazachstan) geldt dit ongeacht mogelijke andere opvattingen, zoals die uit het rapport van de Verenigde Naties naar voren komen; voor feit 2 (Maleisië en Indonesië) geldt dat de eenvoud van het meldingssysteem bij de Europese Commissie niets afdoet aan het gegeven dat verdachte ten ene male die meldingen niet (tijdig) heeft gedaan.
Nu de rechtbank verdachte voor beide feiten aanmerkt als opzettelijk handelend, en wel in/vanuit Dordrecht, kunnen de overige verweren van de verdediging onbesproken blijven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor onder 4.3 vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009
te Dordrecht
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met een verbod gesteld bij artikel 11 lid 3 van
Verordening (EG) nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen,
immers,
heeft zij, verdachte, (16.616 kilogram) HCFK-22 uitgevoerd naar Kazachstan,
zijnde een geen partij bij het Protocol van Montreal zijnde staat;
2.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009
te Dordrecht
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 12, derde
lid, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende
stoffen,
immers,
heeft zij, verdachte, als exporteur van chloorfluorkoolwaterstoffen,
de Europese Commissie niet gedurende de geldigheid van de vergunning in
kennis gesteld van wijzigingen die zich voordeden ten
opzichte van de in een aanvraag om een uitvoervergunning meegedeelde gegevens,
te weten
van de totale hoeveelheid van de uit te voeren en uitgevoerde stof HCFK-22
naar Indonesië die 519.058 kilogram bedroeg terwijl de aanvraag om een
uitvoervergunning 500.000 kilogram behelsde en
van de totale hoeveelheid van de uit te voeren en uitgevoerde stof HCFK-22
naar Maleisië die 73.548 kilogram bedroeg terwijl de aanvraag om een
uitvoervergunning 70.000 kilogram behelsde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1.
OVERTREDING VAN EEN VOORSCHRIFT GESTELD KRACHTENS ARTIKEL 9.2.2.1 VAN DE WET MILIEUBEHEER, OPZETTELIJK BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON
2.
OVERTREDING VAN EEN VOORSCHRIFT GESTELD KRACHTENS ARTIKEL 9.2.2.1 VAN DE WET MILIEUBEHEER, OPZETTELIJK BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON, MEERMALEN GEPLEEGD
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 200.000,-.
De officier van justitie heeft ter toelichting op zijn eis betoogd dat de sancties die de lidstaten stellen op overtreding van de Verordening doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. Voorts komt het gewicht van de door de Verordening beschermde belangen tot uitdrukking in de omstandigheid dat de Europese Unie de noodzaak ziet tot bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. "Doeltreffend" kan waarschijnlijk worden ingevuld als 'effect hebbend op de dader', "evenredig" ziet op de ernst van het delict en de persoon van de dader en "afschrikwekkend" heeft betrekking op een algemene en speciaal preventieve werking. Daarnaast heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de strafrechtelijke sanctie bedoeld is om een sociale afkeuring uit te drukken die anders is dan het effect van administratieve sancties of van een compensatieregeling naar burgerlijk recht.
Tot slot heeft de officier van justitie er bij zijn eis rekening gehouden dat de maximale geldboete volgens hem € 1.520.000,- bedraagt, dat verdachte onderdeel is van een multinational en dat verdachte in 2008 al uitdrukkelijk was gewezen op het verbod om naar Kazachstan te exporteren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de onder feit 2 ten laste gelegde overschrijdingen in de context van hetgeen aan verdachte was vergund met betrekking tot de export van HCFK naar Maleisië en Indonesië gering waren. Bovendien neemt de betekenis van die geringe overschrijdingen nog meer af in het licht van het totaal aan [verdachte] vergunde exportvolume van HCFK. Daarnaast betrof de mededeling van de overschrijding slechts een formaliteit en is deze mededeling achteraf alsnog gedaan. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de (interne) systemen betreffende de export inmiddels zijn aangepast ter voorkoming van herhaling van het ten laste gelegde.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de bedrijfseconomische omstandigheden bij verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in strijd met de EG-Verordening gehandeld door chloorfluorkoolwaterstoffen uit te voeren naar Kazachstan en door een overschrijding van de exportquota van chloorfluorkoolwaterstoffen voor Maleisië en Indonesië niet tijdig bij de Europese Commissie te melden.
De rechtbank is van oordeel dat dit ernstige feiten zijn.
Verdachte is een grote producent van chloorfluorkoolwaterstoffen, zijnde kunstmatige, ozonlaagafbrekende stoffen. Het uiteindelijk doel van onderhavige Verordening (en de per 1 2010 voor deze Verordening in de plaats getreden verordening (nr. 1005/2009)) is het uitbannen van deze stoffen. Deze stoffen veroorzaken een toename van UVB-straling, en dat vormt een ernstige bedreiging voor de gezondheid van mens en milieu. Onderhavige Verordening bevat daarom maatregelen om de bescherming van de gezondheid en het milieu te waarborgen door regulering van onder meer de export van deze stoffen.
Verdachte is al jarenlang bekend met deze regels. De gemachtigde van de vertegenwoordiger van verdachte heeft ter zitting uitgelegd hoe zij in de praktijk met deze regels omging en heeft daarbij onder meer verklaard dat het heel eenvoudig was om, zoals de Verordening vereist, een overschrijding aan de Europese Commissie door te geven. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat zij, als grote producent van dergelijke stoffen, in plaats van het belang in te zien van de meldingsprocedure, deze procedure kennelijk heeft opgevat als een formaliteit waar niet al te zwaar aan hoefde te worden getild.
Met betrekking tot de uitvoer van chloorfluorkoolwaterstoffen naar Kazachstan was verdachte nota bene al eerder uitdrukkelijk gewezen op het feit dat dergelijke export naar dit land verboden is.
Van verdachte mag naast de kennis op het gebied van de regelgeving betreffende chloorfluorkoolwaterstoffen worden verwacht dat zij er alles aan doet deze regelgeving na te leven. Verdachte had onvoldoende zicht op haar exportgegevens waardoor zij niet direct kon signaleren dat quota werden overschreden of dat sprake was van export naar een verboden land.
De rechtbank houdt in positieve zin rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor dergelijke misdrijven en de omstandigheid dat zij heeft verklaard ter voorkoming van herhaling van dergelijke overtredingen haar processysteem te hebben verbeterd.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. Zij zal verdachte dan ook veroordelen tot een geldboete van € 200.000,--.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, 1a, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten en artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 200.000,- (tweehonderdduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. van Walree, voorzitter, mr. A.M. van Kalmthout en mr. M. van Kuilenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 mei 2012.
Mr. Van Kalmthout en de griffier zijn door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009
te Dordrecht, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de
Europese Gemeenschap,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met een verbod gesteld bij artikel 11 lid 3 van
Verordening (EG) nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen,
immers,
heeft zij, verdachte, (16.616,4 kilogram) HCFK-22, in ieder geval
chloorfluorkoolwaterstoffen, uitgevoerd naar Kazachstan,
zijnde een geen partij bij het Protocol van Montreal zijnde staat;
[artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer juncto artikel 3 aanhef en onder a Besluit ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer juncto artikel 11 Verordening (EG) Nr.
2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen]
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009
te Dordrecht, althans in Nederland, in elk geval binnen het grondgebied van de
Europese Gemeenschap,
opzettelijk,
heeft gehandeld in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 12, derde
lid, van Verordening (EG) nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende
stoffen,
immers,
heeft zij, verdachte, als exporteur van chloorfluorkoolwaterstoffen,
de Europese Commisie niet gedurende de geldigheid van de vergunning(en) in
kennis gesteld van één of meer wijziging(en) die zich voorde(e)d(en) ten
opzichte van de in een aanvraag om een uitvoervergunning meegedeelde gegevens,
te weten
van de totale hoeveelheid van de uit te voeren en/of uitgevoerde stof HCFK-22
naar Indonesië die 519.058 kilogram bedroeg terwijl de aanvraag om een
uitvoervergunning 500.000 kilogram behelsde en/of
van de totale hoeveelheid van de uit te voeren en/of uitgevoerde stof HCFK-22
naar Maleisië die 73.548 kilogram bedroeg terwijl de aanvraag om een
uitvoervergunning 70.000 kilogram behelsde;
[artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer juncto artikel 3 aanhef en onder a Besluit
ozonlaagafbrekende stoffen milieubeheer juncto artikel 12 lid 3 Verordening
(EG) Nr. 2037/2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen]
Parketnummer: 11/992509-11
Vonnis d.d. 1 mei 2012