ECLI:NL:RBDOR:2012:BW2007

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97518 HA RK 12-2017
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in meervoudige strafkamer

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 12 april 2012 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. H.E. Brink. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters van de meervoudige strafkamer, mr. [A], mr. [B] en mr. [C]. De raadsman voerde aan dat er een schijn van vooringenomenheid bestond, omdat de meervoudige strafkamer beslissingen had genomen die de belangen van de verdediging niet voldoende in acht zouden nemen. De verdachte had ongeveer zes maanden in voorlopige hechtenis gezeten, en de verdediging stelde dat de beslissingen van de rechtbank waren gebaseerd op misleidende informatie van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking behandeld in een openbare zitting op 10 april 2012, waar de verdachte, zijn raadsman, de officier van justitie mr. J. Spaans, en de gewraakte rechters aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de beslissingen van de meervoudige strafkamer niet onbegrijpelijk waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid van de rechters niet objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en wees dit af. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 12 april 2012.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DORDRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 97518 HA RK 12-2017
Beslissing van 12 april 2012
op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de strafzaak met parketnummer 11/510318-09 van
[verzoeker/verdachte]
geboren op [geboortedatum] te Rotterdam,
wonende te Zwijndrecht, [adres 1],
verzoeker, hierna ook aangeduid als de verdachte,
raadslieden mr. H.E. Brink en mr. A.W.J. van Galen, advocaten te Amsterdam.
Het verzoek strekt tot wraking van
mr. [A], mr. [B] en mr. [C],
rechters in de sector strafrecht van deze rechtbank, hierna tezamen aangeduid als de meervoudige strafkamer.
1. Het procesverloop
1.1. Ter terechtzitting van meervoudige strafkamer van 28 maart 2012 heeft de raadsman van verdachte, mr. H.E. Brink, een mondeling verzoek gedaan tot wraking van de meervoudige strafkamer. Hierop heeft de meervoudige strafkamer het onderzoek ter terechtzitting geschorst om het verzoek tot wraking door een andere meervoudige kamer van de rechtbank te laten behandelen.
1.2. Ter openbare terechtzitting van 3 april 2012 heeft een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) een aanvang gemaakt met de behandeling van het verzoek om wraking. Nadat een lid van de wrakingskamer zich, na daartoe gedaan verzoek van de verdediging, had teruggetrokken is de behandeling van het verzoek tot wraking aangehouden tot 10 april 2012. Ter openbare zitting van 10 april 2012 is de behandeling van het verzoek tot wraking door de wrakingskamer in na te melden samenstelling opnieuw aangevangen en zijn verschenen en gehoord:
- de verdachte en zijn raadsman, mr. H.E. Brink,
- de officier van justitie, mr. J. Spaans,
- mr. [A], mr. [B] en mr. [C].
1.3. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 12 april 2012 te 14.00 uur.
2. Het verzoek
2.1. De raadsman van verdachte heeft – samengevat – aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd:
Verdachte heeft ongeveer 6 maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Voor het aannemen van de aan die voorlopige hechtenis ten grondslag liggende ernstige bezwaren is in sterke mate geleund op twee aspecten, namelijk:
1) dat aan verdachte gerichte poststukken zouden zijn aangetroffen in de woning [adres 2] te [woonplaats], alwaar op enig moment een zogenaamd MDMA/XTC-laboratorium werd aangetroffen, en
2) dat de auto waarvan verdachte gebruik maakte in de periode van 24 juli 2009 tot 1 september 2009 149 keer op dat adres was gezien.
Door de verdediging is er destijds op gewezen en met het paspoort van verdachte onderbouwd dat verdachte van 28 juli 2009 tot 14 augustus 2009 in Marokko was.
Op 27 maart 2012, dus zeer kort voor de zitting, heeft de verdediging een proces-verbaal van verbalisant [X] d.d. 26 maart 2012 ontvangen. Uit dat proces-verbaal blijkt dat aan verdachte geadresseerde poststukken nooit op dat adres zijn aangetroffen. Uit het log-file dat als dossierparagraaf 4.1.9.5 met bovenaan de vermelding 13/11-13 blijkt bovendien dat de 149 waarnemingen van de bewuste auto van verdachte plaatsvonden op 14 verschillende dagen waarvan een substantieel deel valt in de periode dat verdachte in Marokko verbleef. Ook blijkt uit dit log-file dat er sprake is van aaneengesloten waarnemingen zonder dat het baken verplaatst was. Het log-file bevindt zich bij een zeer groot aantal stukken dat kort voor de zitting aan de verdediging ter beschikking is gesteld, maar het Openbaar Ministerie was al ruim voor de aanhouding van de verdachte met het log-file bekend. Uit dit alles volgt dat het Openbaar Ministerie het beginsel van fair trial, het beginsel van equality of arms en het beginsel van verbod van détournement de pouvoir heeft geschonden en de rechtbank en de verdediging heeft misleid. Op grond hiervan heeft de verdediging ter zitting van 28 maart 2012 de meervoudige strafkamer een preliminair verweer gevoerd, strekkende tot niet ontvankelijk verklaring van het Openbare Ministerie in de vervolging van verdachte. Subsidiair is een open verwijzing naar de rechter-commissaris gevraagd omdat iedere bewering in het dossier gecontroleerd zal moeten worden omdat er in elementaire delen van het dossier misleidende informatie naar voren is gekomen. Zowel het preliminaire verweer als het subsidiaire verzoek is door de meervoudige strafkamer afgewezen en ook na een door de verdediging verzochte heroverweging is de meervoudige strafkamer daarbij gebleven. Door de opstelling van de meervoudige strafkamer en de wijze waarop zij beslissingen heeft genomen en onderbouwd is er sprake van schijn van vooringenomenheid. De meervoudige strafkamer lijkt coûte que coûte door te willen gaan met de behandeling van de zaak binnen het opgestelde schema en lijkt onvoldoende de belangen van de verdediging te overzien en onvoldoende geïnteresseerd te zijn in de waarheid.
3. Het standpunt van de rechters wiens wraking is verzocht
3.1. De meervoudige strafkamer heeft niet in de wraking berust. De meervoudige strafkamer heeft bij monde van haar voorzitter ter zitting van 10 april 2012 op het verzoek tot wraking gereageerd. De meervoudige strafkamer vermag niet in te zien dat door het nemen van de gewraakte beslissingen bij (de verdediging van) verdachte de (objectief gerechtvaardigde) vrees heeft kunnen ontstaan dat de meervoudige strafkamer niet onpartijdig zou zijn, en ook niet dat daartoe anderszins de schijn van partijdigheid zou kunnen zijn gewekt. Voorts wordt bestreden dat de meervoudige strafkamer ten koste van alles – en ook ten koste van de waarheidsvinding – de zaak overeenkomstig het eerder toegezonden draaiboek zou willen afdoen.
4. Het standpunt van de officier van justitie
4.1. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daarbij aangevoerd dat het Openbaar Ministerie op geen enkel moment de rechtbank of de verdediging heeft willen misleiden of heeft misleid.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 512 Sv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 513 lid 1 Sv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3. Aan het verzoek tot wraking is niet ten grondslag gelegd dat de gewraakte rechters subjectief niet onpartijdig waren. Aan de orde is slechts de vraag of los van de persoonlijke instelling van de gewraakte rechters sprake is van een bij verdachte bestaande objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij hen ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
5.4. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van door de meervoudige strafkamer genomen beslissingen. Grond voor wraking bestaat alleen als deze beslissingen feiten opleveren waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeien uit vooringenomenheid van de meervoudige strafkamer.
5.5. De verwerping van het preliminaire verweer van de verdediging en haar subsidiaire verzoek is door de meervoudige strafkamer – voor zover hier van belang – als volgt gemotiveerd:
“Ten aanzien van de poststukken
Pagina 4426 van het dossier is van belang (map 13, pagina 16 van dossier [S]).
Dit is het proces-verbaal waarin de verbalisanten [Y] en [Z] constateren dat er poststukken in de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] zijn aangetroffen, die zijn geadresseerd aan de heer [M] en de heer [verdachte]. Zij relateren niet alleen dat, maar vermelden ook het adres waaraan de poststukken zijn gericht, inclusief de postcode. Uit de omstandigheid dat van deze poststukken geen foto’s zijn gemaakt, kan niet de conclusie worden getrokken dat de poststukken niet door de bewuste verbalisanten zijn aangetroffen. Op basis hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van misleiding van de rechtbank en de verdediging.
Bij dit oordeel neemt de rechtbank voorts mee dat in het proces-verbaal op pagina 4408, paragraaf 14.1.15, wordt gerelateerd dat deze gegevens, waaronder die aangetroffen brieven aan [verdachte] en [M], niet verder werden onderzocht. Dat maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank ook geen discrepantie is tussen het dossier zoals dat er lag enerzijds en het aanvullend proces-verbaal van [X], dat gisteren tot u is gekomen, anderzijds, waarin staat dat [X] over deze poststukken in het dossier geen nadere bijzonderheden kon vinden. Op dit punt ziet de rechtbank derhalve geen misleiding en ziet de rechtbank geen reden om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het 149 keer aantreffen van de auto in de omgeving van de [adres 2] [woonplaats]
Van belang is pagina 4197 en volgende in ordner 12, met nummer 13/11-13 en volgende.
Vooropgesteld wordt dat in het overzichtsproces-verbaal, 14.1.0., melding wordt gemaakt van het 149 keer aantreffen van de bewuste auto in de omgeving van de [adres 2].
De verwijzing naar proces-verbaal 1.14.17 is niet correct en dit laat zich al vrij snel constateren. Wanneer het juiste proces-verbaal wordt geraadpleegd, zijnde nummer 13/11, en dan met name de pagina’s 13/11-13 en volgende, dan blijkt eigenlijk direct dat het in werkelijkheid gaat om 14 dagen dat de auto op 14 verschillende dagen is gezien. Ook blijkt er vrij snel uit dat er meermalen sprake is van dezelfde tijdstippen dan wel van kort bij elkaar gelegen tijdstippen.
De rechtbank kan de verdediging nageven dat het noemen van het aantal 149 in het overzichtsproces-verbaal suggestief is, maar het is naar het oordeel van de rechtbank niet misleidend want het is relatief eenvoudig te constateren hoe het werkelijk zit. Ook op dit punt komt de rechtbank daarom niet tot de conclusie dat sprake is geweest van misleiding van de zijde van het openbaar ministerie en ziet de rechtbank geen reden om te komen tot een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.”
En in het kader van de verzochte heroverweging heeft de meervoudige strafkamer het volgende overwogen.
“Ten aanzien van de poststukken
De rechtbank heeft kennis genomen van de interpretatie die de verdediging geeft aan hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal op pagina 4426: kort gezegd dat in dat proces-verbaal niet gelezen kan worden dat de adresgegevens op de enveloppen zijn aangetroffen en dat het ervoor moet worden gehouden dat die gegevens er later door de verbalisanten zijn bijgezocht. Die interpretatie/zienswijze wordt uiteraard opgenomen in het proces-verbaal van deze terechtzitting. Als de verdediging op dit punt bij pleidooi verweer voert, dan zal de rechtbank er uiteraard zorgvuldig en serieus naar kijken. Maar dit alles doet niets af aan het eerder gegeven oordeel dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van misleiding door het Openbaar Ministerie van de rechtbank en de verdediging door aan te geven dat dergelijke poststukken (wel) zijn aangetroffen.
Ten aanzien van het 149 keer aantreffen van de auto in de omgeving van de [adres 2] te [woonplaats]
De rechtbank stelt ten aanzien van de peilbakens vast dat er op dit moment geen sprake is van misleiding. De redenen zijn genoemd in de eerdere beslissing en daar wordt naar verwezen. Voor zover de stelling van de verdediging inhoudt dat in de voorlopige hechtenis fase en/of ten tijde van de pro forma behandelingen sprake is geweest van misleiding en de belangen van de verdediging daardoor ernstig zijn geschaad, zal de rechtbank die argumenten, die de verdediging desgewenst bij pleidooi nader aan de orde kan stellen, meewegen in het te zijner tijd te wijzen vonnis. Voor nu leidt dit niet tot een andere beslissing dan die de rechtbank eerder heeft gegeven.”
5.6. Die beslissingen zijn tegen de achtergrond van de betrokken processen-verbaal en het stadium van behandeling van de zaak niet onbegrijpelijk en niet op een zodanige manier gemotiveerd dat daaruit een schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid. De meervoudige strafkamer laat bovendien uitdrukkelijk ruimte om de kwesties van de poststukken en de signalering van de auto van verdachte en de rol daarvan in de voorlopige hechtenis fase en/of ten tijde van de pro forma behandelingen in een later stadium opnieuw aan de orde te stellen en alsdan mee te wegen. Dat de meervoudige strafkamer ten koste van alles aan het draaiboek voor de behandeling zou willen vasthouden, is door de verdediging niet geconcretiseerd. Dit alles leidt tot de conclusie dat de bij verdachte bestaande vrees dat de onpartijdigheid bij de meervoudige strafkamer ontbreekt niet objectief gerechtvaardigd is.
5.7. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mr. [A], mr. [B] en mr. [C] af.
Deze beslissing is genomen door mr. R.R. Roukema, mr. A.M.H. Geerars en mr. M.G.L. de Vette en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2012.