2.2. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het rapport van Deloitte Forensic & Dispute Services (hierna: Deloitte) van 22 juli 2011 en het rapport van bevindingen van Van Cruijningen van 21 oktober 2011 zijn standpunt, als uiteengezet in het voornemen van 28 oktober 2011, gehandhaafd dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende gedragingen:
* Het onzorgvuldig te werk gaan door in 2007 een contract inzake payrolling af te sluiten terwijl er op dat moment een contractuele verplichting bestond jegens een andere partij waarmee dat niet viel te rijmen.
* Het in strijd handelen met de regels voor aanbesteding:
a. door in eerste instantie een enkelvoudige onderhandse aanbesteding te doen
met [Naam c] als enige aanbieder, zonder de dienst in concurrentie in te kopen
overeenkomstig de daarvoor geldende procedure;
b. door na te laten een aanbestedingsleidraad op te stellen nadat door het
uitnodigen van een andere aanbieder de enkelvoudige onderhandse
aanbesteding was veranderd in een meervoudige onderhandse aanbesteding;
c. door geen rekening te houden met de mogelijkheid dat de gunning een
waarde van € 50.000,- te boven zou gaan;
d. door in strijd met de geldende aanbestedingsregels de gunning niet te
publiceren;
e. door de familierelatie met een personeelslid van een mededingende partij niet
aan de voorzitter van het dagelijks bestuur te melden;
f. door zich in alle stadia actief met de (mogelijke) gunning aan [Naam c] te bemoeien;
g. door het contract inzake [Naam D] te gunnen op basis van een
enkelvoudige onderhandse aanbesteding, terwijl dat gelet op de daaraan
verbonden financiële consequenties openbaar had moeten worden
aanbesteed;
h. door niet aantoonbaar aandacht te besteden aan het beperken van het
financiële risico dat verbonden was aan het vooruit betalen van een bedrag
van € 300.000,- aan een private partij;
i. door ook in 2010 in het kader van een mogelijke verlenging van het contract
met [Naam c] opnieuw primair te kiezen voor een enkelvoudige onderhandse
aanbesteding, geen aanbestedingsleidraad op te stellen nadat die was
veranderd in een meervoudige onderhandse aanbesteding en daarbij ook
overigens de toepasselijke aanbestedingsregels niet in acht te nemen;
j. door in strijd te handelen met het aanbestedingsbeginsel van nondiscriminatie
met het toezenden van de offerte van één potentiële aanbieder
aan een andere.
* Door te handelen zoals onder 2. vermeld niet alleen overtreden van de aanbestedingsregels, maar ook in strijd handelen met de ambtelijke gedragscode respectievelijk de mandaatregeling:
a. door een prominente rol te spelen bij de onderhandelingen over het contract
met [Naam c], terwijl dat gelet op de familierelatie met een medewerker van dat
bedrijf in beginsel niet vrijstond;
b. door gebruik te maken en te laten maken van een verleend mandaat,
zonder de beperking van die bevoegdheid ingeval van (mogelijke) politieke
consequenties, belangrijke financiële consequenties en strijdigheid met
toepasselijke regels in acht te nemen.
* Het in strijd handelen met de gedragscode en ook overigens niet integer handelen
door het bestuur niet tijdig, niet volledig en niet juist te informeren over het bestaan van een familierelatie met een medewerker van [Naam c] en over diens betrokkenheid bij de dienst waaraan leiding werd gegeven. Daarbij is sprake van doorgaand gedrag in die zin dat geweigerd gebleven is opening van zaken te geven nadat daar eind 2010 uitdrukkelijk gelegenheid toe is gegeven.
* Het zich niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt door het te doen
voorkomen alsof in het oorspronkelijke contract met [Naam c] uit 2007 de optie van een
verlenging was opgenomen, daartoe achteraf valselijk een nieuw contract te doen
opmaken en dat contract te laten ondertekenen door een ondergeschikte, om zo te
verhullen dat verzoeker het oorspronkelijke contract zelf is aangegaan, dat alles ook met het kennelijke oogmerk aanbestedingsregels te omzeilen.
* Het in strijd handelen met de gedragscode, met voorbijgaan aan zijn
voorbeeldfunctie, door zonder toestemming te hebben gevraagd en verkregen van de
voorzitter van het bestuur meerdere malen gebruik te maken c.q. te hebben laten maken van bedrijfsmiddelen van de dienst, te weten een motorvoertuig en een medewerker, ten behoeve van zijn verhuizing respectievelijk een familielid, waardoor hij respectievelijk dat familielid persoonlijk voordeel heeft genoten.
* Het op zich laden van de schijn van belangenverstrengeling en/of het overschrijden van de grenzen van de vereiste professionele distantie:
a. door nauwe persoonlijke betrekkingen aan te gaan en te onderhouden met
een schoonmaakster, tevens cliënte van de dienst, terwijl verzoeker zich ook met de
zakelijke relatie tussen die cliënte en de dienst inliet;
b. door al dan niet met voorbijgaan aan geldende regels herhaaldelijk
kandidaten die verzoeker persoonlijk kent voor functies bij de dienst voor te dragen,
aan te nemen en/of in een salarisschaal in te passen, zonder overleg met c.q.
betrokkenheid van P&O.
* Het is verzoeker als verwijtbare onachtzaamheid aan te rekenen:
a. dat hij een voor de dienst ongunstig contract is aangegaan met de
[Naam E], zonder dat eerst door het bedrijfsbureau te laten doorrekenen, met
als direct gevolg dat de dienst financiële schade heeft geleden,
b. dat verzoeker een rekening betaalbaar heeft laten stellen van [naam F] zonder
afdoende te verifiëren of het te betalen bedrag wel verschuldigd was, alsmede
c. door het bestuur voor te houden dat de Uitbreiding van het huurcontract voor
het pand aan de [adres] budgetneutraal zou zijn, terwijl dat vanwege
omstandigheden die te voorzien waren aanmerkelijk duurder was, zonder die
mededeling naderhand op basis van voortschrijdend inzicht te corrigeren.
* Het in het kader van het onderzoek feitelijk onjuiste verklaringen afleggen, waardoor de waarheidsvinding is gehinderd en waardoor eigen fouten en die van verzoekers ondergeschikte is getracht te verhullen, in welke opstelling verzoeker hardnekkig is blijven volharden.
Verweerder is dan ook van mening dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder daarbij (onder meer) nog in aanmerking genomen, dat de gedraging alleen dat verzoeker in 2010 een gemaakte fout heeft geprobeerd recht te zetten door het contract met [Naam c] met terugwerkende kracht te veranderen, in die zin dat verzoeker daar zijn eigen naam onder heeft laten weghalen en er de optie van een verlenging in heeft laten opnemen reeds strafontslagwaardig is, hetgeen temeer geldt wanneer in de beschouwing wordt betrokken dat verzoeker daar doorgaand oneerlijk over is geweest. Voor het onrechtmatige gebruik van bedrijfsmiddelen ten eigen bate geldt hetzelfde. De overige vormen van plichtsverzuim zijn ieder voor zich wellicht niet allemaal even ernstig, maar wel wanneer zij in onderling verband worden bezien en worden betrokken bij de weging van de hiervoor gesproken gedragingen. Het geheel overziende en na afweging van de betrokken belangen lijdt het voor verweerder dan ook geen enkele twijfel dat verzoeker het in hem te stellen vertrouwen zozeer heeft geschonden dat het opleggen van de zwaarste disciplinaire straf passend en geboden is.