ECLI:NL:RBDOR:2012:BV7947

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
95753 HA RK 11-2058
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in civiele zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 7 maart 2012 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van rechter X, ingediend door een verzoeker die betrokken was bij een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen was tijdens een zitting op 17 november 2011. De verzoeker voerde aan dat de rechter niet luisterde naar zijn betoog over het recht op omgang met zijn kind en dat hij niet in gelijke mate de gelegenheid kreeg om zijn standpunt te verdedigen. Hij noemde verschillende punten van zorg, waaronder het feit dat de rechter zich zou hebben uitgesproken in het voordeel van de advocaat van de moeder en dat hij niet voldoende tijd kreeg om zijn argumenten naar voren te brengen.

De rechter, wiens wraking werd verzocht, heeft tijdens de zitting van de wrakingskamer haar zienswijze gegeven en ontkende de beschuldigingen van de verzoeker. Zij stelde dat zij alle partijen gelijke kansen had gegeven om hun standpunten te presenteren en dat de verzoeker niet korter aan het woord was geweest dan de andere partijen. De rechter benadrukte dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorschrijft dat een verzoek ter zitting moet worden behandeld en dat zij geen mogelijkheid had om het verzoek buiten behandeling te stellen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker zorgvuldig overwogen, maar concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De verzoeker had niet aangetoond dat de rechter voorafgaand aan de zitting contact had gehad met een van de partijen of dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de rechter op een correcte wijze had gehandeld en dat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DORDRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 95753 HA RK 11-2058
Beslissing van 7 maart 2012
op het verzoek tot wraking ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak met kenmerk 94779 FA RK 11-8631 van
[verzoeker],
wonende te Ulvenhout,
verzoeker.
Het verzoek strekt tot wraking van
[rechter X],
rechter in de sector civiel recht van deze rechtbank.
1. Het procesverloop
1.1. Bij brief van 25 november 2011, ter griffie ingekomen op 29 november 2011, heeft verzoeker wraking van [rechter X] verzocht. Ter behandeling van dit verzoek is een meervoudige kamer (hierna: de wrakingskamer) samengesteld.
1.2. Bij faxberichten van 17 januari 2012, 10 februari 2012 en 16 februari 2012 heeft verzoeker driemaal een verzoek tot wraking van de wrakingskamer ingediend. Het eerste verzoek is bij beslissing van een andere meervoudige kamer van deze rechtbank van 8 februari 2012 afgewezen. Het tweede en derde verzoek zijn bij beslissingen van andere meervoudige kamers van respectievelijk 14 februari 2012 en 20 februari 2012 op grond van artikel 37 lid 4 Rv buiten behandeling gesteld.
1.3. Het verzoek tot wraking van [rechter X] (hierna ook: de rechter) is door de wrakingskamer behandeld ter openbare terechtzitting van 1 maart 2012, alwaar de rechter is verschenen en gehoord. Verzoeker is, alhoewel hij daartoe behoorlijk is opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de wederpartijen in de onderliggende procedure is G. Kolkman, procesvertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid (hierna: BJZ) bij de behandeling aanwezig geweest. [betrokkene] (hierna: de moeder) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen niet ter zitting verschenen.
1.4. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het procesdossier van de onderliggende zaak, waaronder de ter zitting van 17 november 2011 door de griffier gemaakte aantekeningen.
1.5. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer meegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 7 maart 2012 te 10.00 uur.
2. Het verzoek
2.1. De verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat op de zitting van 17 november 2011 een aantal zaken zijn gepasseerd waaruit blijkt dat de rechter vooringenomen was en het procesverloop verstoorde, nog afgezien van het feit dat de gehele zitting niet op zijn plaats en overbodig was. Volgens verzoeker blijkt dat – samengevat – uit:
1. het niet luisteren van de rechter naar het betoog van verzoeker over het recht op omgang alsmede ouderverstoting;
2. het niet buiten behandeling stellen van het verzoek en het niet schorsen van de zitting op grond van het recht op omgang en ouderverstoting;
(bij dit punt legt verzoeker uit dat omgang met kind een wettelijk recht en een verplichting is, met verwijzing naar prof. Hoefnagels);
3. uitlatingen van de rechter inhoudende dat zij het eens is met mr. Van Leur, de advocaat van de moeder, waar die zegt dat er niet een omgangsregeling is, alsmede het deelnemen aan de discussie daarover door de rechter; waaruit verzoeker afleidt dat de rechter voorafgaand aan de zitting betrokkenheid met de wederpartij heeft gehad;
4. belemmering van verzoeker in het weergeven van zijn visie en de bezwaren die hij voor zichzelf op papier had gezet en als bijlage bij het verzoek tot wraking is gevoegd, hoewel die punten wel degelijk van belang waren; beperking in zijn spreektijd waardoor onvoldoende de belangen van zijn zoon heeft kunnen verdedigen;
5. de spreektijd die aan BJZ werd gegund en tweemaal zolang was dan de spreektijd die verzoeker kreeg; uit het feit dat partijen niet evenveel spreektijd kregen, leidt verzoeker af dat zijn visie er kennelijk niet toe deed en dat er al vooraf afspraken waren gemaakt en besluiten genomen;
6. het niet laten uitpraten van verzoeker ter voorkoming van het ontstaan van een discussie over de signalen van kindermishandeling bij zijn zoon door moeder en andere aandachtspunten van verweer; mogelijk heeft de rechter dit gedaan in overleg met BJZ wat blijk geeft van vooringenomenheid;
7. het omzeilen van het verweer van verzoeker;
8. het niet buiten behandeling stellen van het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder dat eerst op 16 november 2011 in de middag was ingediend en waarop verzoeker zich niet had kunnen voorbereiden; de mededeling van de rechter tijdens de discussie ter zitting het eens te zijn met hetgeen mr. Van Leur opnoemt, waarmee de rechter te kennen gaf vooraf met dat standpunt bekend te zijn;
9. het niet afblazen van de zitting, indien het door mr. Van Leur ingenomen standpunt dat de zitting eigenlijk onnodig is juist is, alsmede de mededeling van de rechter dat het niets te maken heeft met het verzoek van BJZ;
10. het nalaten van de rechter om aan BJZ mee te delen dat het met nieuwe feiten moest komen en om bij gebreke daarvan de zitting te schorsen en/of te beëindigen;
11. het ontbreken van kennis bij de rechter over de inhoud van de beschikkingen aangaande omgang en verlenging ondertoezichtstelling; zodat zij geen weloverwogen beslissing kan nemen;
12. het toelaten van de poging van BJZ en mr. Van Leur om, de procedurefout, betreffende het verlopen van de beschikking van 10 november 2011 op 3 november 2011, in overleg met de rechter te repareren en de deelname van de rechter aan de discussie daarover tijdens de zitting, waarmee de rechter te kennen heeft gegeven voorafgaande aan de zitting daarmee bekend te zijn;
13. samenvattend dat verzoeker, ondanks de uitnodiging voor de zitting om zijn visie te geven, door de rechter niet in de gelegenheid is gesteld volledig zijn visie te geven, waardoor de zitting een schijnvertoning was.
3. Het standpunt van de rechter wiens wraking is verzocht
3.1. De rechter heeft niet in de wraking berust.
3.2. De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer haar zienswijze gegeven en daarbij het volgende aangevoerd.
De rechter herkent zich niet in het door verzoeker geschetste verloop van de zitting. Zij heeft partijen op gebruikelijke en gelijke wijze gelegenheid gegeven aan de behandeling deel te nemen en het woord te voeren. Nadat BJZ het woord had gevoerd, heeft zij verzoeker het woord gegeven. Verzoeker las een notitie voor waarbij hij de inhoud van processtukken herhaalde, waaronder een aantal lange citaten. Op enig moment heeft zij toen verzoeker onderbroken en gezegd dat hij niet behoefde te herhalen wat al in de processtukken stond en hem gevraagd te reageren op het standpunt van BJZ. Verzoeker heeft hierop zijn betoog afgemaakt en is daarbij niet meer door de rechter onderbroken. Hierna heeft de advocaat van de moeder, mr. Van Leur, het woord gevoerd en vervolgens heeft ieder van partijen een tweede termijn gekregen. Een en ander blijkt ook uit de door de griffier ter zitting gemaakte aantekeningen. Verzoeker is zeker niet korter dan de andere partijen aan het woord geweest.
De rechter kon het verzoek niet buiten behandeling stellen of schorsen. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering schrijft voor dat een verzoek ter zitting moet worden behandeld. De wet staat voor de onderhavige zaak geen uitzondering daarop toe.
De rechter heeft mr. Van Leur gevraagd de reden voor het indienen van een zelfstandig verzoek toe te lichten, omdat die voor de rechter onduidelijk was. Vervolgens heeft de rechter een en ander herhaald en gezegd dat zij nu begreep waarom het zelfstandig verzoek was ingediend. De rechter heeft niet gezegd dat mr. Van Leur gelijk had of uitlatingen van dien aard gedaan.
Verzoeker verscheen zonder advocaat ter zitting. Omdat uit het procesdossier bleek dat verzoeker een advocaat had, heeft de rechter verzoeker gevraagd of dit klopte en verzoeker bevestigde dat. Het zelfstandig verzoek van de moeder was naar de (voormalige) advocaat van verzoeker gezonden, maar verzoeker beschikte daar ter zitting niet over. De rechter heeft verzoeker toen voorgehouden wat het verzoek inhield. Het verzoek van de moeder was op hetzelfde feitencomplex gebaseerd als het verzoek van BJZ en de drie bijgevoegde uitspraken waren verzoeker bekend. Mr. Van Leur heeft gelegenheid gekregen het verzoek van de moeder toe te lichten. Verzoeker stemde daarmee in en heeft op dat verzoek gereageerd.
De rechter had ter zitting het arrest van het Hof bij de hand omdat het Hof de grondslag voor de maatregel had aangepast en zij partijen hun visie daarop wilde vragen. Die grondslag is aan de orde geweest als onderwerp van het geschil en dat was geen poging om een procedurefout te herstellen.
De rechter betwist dat zij de inhoud van de processtukken niet kende of onvoldoende kennis had voor de behandeling van de zaak. Zij heeft voorafgaand aan de behandeling van de zaak absoluut geen contact gehad met één van partijen, laat staan daarover.
4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 1 Rv dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Ingevolge het derde lid van dat artikel moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3. De punten 1, 4, 5, 6 en 7 van verzoeker houden in dat de rechter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door verzoeker niet in gelijke mate als de andere partijen de gelegenheid te geven het woord te voeren en door hem te beknotten in het voeren van zijn verdediging. De door verzoeker dienaangaande geschetste gang van zaken is door de rechter uitdrukkelijk weersproken. Er bestaat, mede gelet op de ter zitting van 17 november 2011 door de griffier gemaakte aantekeningen, geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de rechter daarover heeft aangevoerd.
4.4. De beslissing om een verzoek of een verweerschrift tevens zelfstandig verzoek al dan niet toe te laten en de beslissing om een zitting al dan niet doorgang te laten vinden en/of al dan niet te schorsen of te beëindigen, zijn procesbeslissingen. Het nemen van één of meerdere procesbeslissing(en) te nadele van één van partijen getuigt op zich niet van (een schijn van) vooringenomenheid. Dit is alleen anders, indien een dergelijke beslissing dan wel de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens de rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Voor de onder de punten 2, 8, 9 en 10 van verzoeker bedoelde procesbeslissingen ontbreken dergelijke aanwijzingen. Niet gebleken is dat verzoeker ter zitting bezwaar heeft gemaakt tegen de behandeling van het zelfstandig verzoek van de moeder en voor de overige door verzoeker voorgestane beslissingen is geen steun te vinden in het in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verankerde procesrecht.
4.5. De punten 3, 8 en 12 van verzoeker houden in dat de rechter ter zitting zou hebben deelgenomen aan het debat tussen partijen en daarbij zou hebben meegedeeld het eens te zijn met een door de advocaat van de moeder, mr. Van Leur, ingenomen standpunt. Voorts zou de rechter hebben toegelaten dat een procedurefout werd hersteld en voorafgaand aan de zitting daarbij betrokken zijn geweest. Laatstgenoemde bezwaren van verzoeker lijken gebaseerd te zijn op veronderstellingen waarvoor iedere aanleiding ontbreekt. De rechter heeft uitdrukkelijk weersproken dat zij voorafgaand aan de behandeling met één van partijen contact heeft gehad en dat zij heeft meegedeeld dat zij het eens was met het standpunt van mr. Van Leur. Voorts heeft de rechter adequaat uitgelegd waarom zij ter zitting bepaalde vragen heeft gesteld en waarom zij het standpunt van mr. Van Leur heeft herhaald. Er zijn geen aanwijzingen dat aan de juistheid daarvan dient te worden getwijfeld.
4.6. Er zijn geen redenen gebleken die rechtvaardigen dat het bestaan van voldoende kennis van de processtukken en het recht bij de rechter in twijfel wordt getrokken. Slechts ten overvloede wordt derhalve overwogen dat het door verzoeker onder punt 11 aangevoerde gebrek aan kennis van de processtukken en het recht geen teken is dat bij de rechter vooringenomenheid bestaat of dat de bij verzoeker dienaangaande vrees objectief is gerechtvaardigd.
4.7. De conclusie van verzoeker dat de zitting van 17 november 2011 een schijnvertoning was (punt 13 van verzoeker) kan op grond van het voorafgaande niet worden gevolgd.
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van [rechter X] af.
Deze beslissing is genomen door mr. R.R. Roukema, mr. A.P. Hameete en mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.