ECLI:NL:RBDOR:2012:BV3537

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/993502-10
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtredingen van de Flora- en faunawet en de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 7 februari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het (mede)plegen van verschillende overtredingen van de Flora- en faunawet en de Wet wapens en munitie. De verdachte werd ervan beschuldigd gedurende een periode van ruim een jaar opzettelijk beschermde inheemse diersoorten te hebben gedood en illegale vuurwapens in bezit te hebben gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelingen heeft verricht die in strijd zijn met artikel 9 en 13 van de Flora- en faunawet, alsook met artikel 26 en 31 van de Wet wapens en munitie. De officier van justitie heeft bewijs aangedragen in de vorm van getuigenverklaringen, proces-verbaal van inbeslagname van vuurwapens en andere relevante gegevens. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de meeste beschuldigingen bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en eerdere veroordelingen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 186 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 114 uren. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/993502-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 7 februari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [1988],
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
Raadsman R. Haze, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 januari 2012, waarbij de officieren van justitie mr. R.S. Mackor en mr. E.C. van Nieuwenhuis, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De gedachtestreepjes onder elk feit zijn in dit vonnis omwille van de leesbaarheid door de rechtbank voorzien van nummers. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2011 te Nieuw-Lekkerland, Oud-Alblas, Streefkerk en Krimpen aan de IJssel samen met een of meer anderen opzettelijk heeft gehandeld in producten van dieren behorend tot een beschermde inheemse diersoort;
feit 2:
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 februari 2011 in Nederland samen met een of meer anderen opzettelijk dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort heeft gestroopt;
feit 3:
in de periode van 1 september 2010 tot en met 1 februari 2011 te Nieuw-Lekkerland, Oud-Alblas, Papendrecht, Stavenisse, Streefkerk en Maarssen samen met een of meer anderen vuurwapens en munitie heeft overgedragen;
feit 4:
in de periode van 27 september 2010 tot en met 1 februari 2011 te Nieuw-Lekkerland en Oud-Alblas samen met een of meer anderen vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 5:
in de periode 27 september 2010 tot en met 1 februari 2011 te Nieuw-Lekkerland samen met een of meer anderen vuurwapens voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 ten laste gelegde (handelen in strijd met het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet, hierna: Ffw) wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van verdachte, getuigenverklaringen en tapgesprekken.
De officier van justitie acht het onder feit 2 ten laste gelegde (handelen in strijd met het verbod van artikel 9 Ffw) wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van verdachte, getuigenverklaringen, het proces-verbaal van inbeslagname van .22 kogelgeweren en het onderzoek van die geweren, het proces-verbaal van doorzoeking van de voertuigen, getapte telefoongesprekken en sms-berichten, zendmastgegeven en de gegevens, verkregen van het aan het voertuig van verdachte geplaatste peilbaken (hierna: bakengegevens).
De officier van justitie acht eveneens het onder feit 3 ten laste gelegde (handelen in strijd met artikel 31 van de Wet wapens en munitie, hierna: Wwm) wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van verdachte, getuigenverklaringen, de processen-verbaal van het onderzoek naar de wapens,
e-mailberichten, getapte telefoongesprekken en een proces-verbaal van observatie.
De officier van justitie acht het onder feit 4 ten laste gelegde (handelen in strijd met artikel 26 Wwm), zoals omschreven onder de gedachtestreepjes 1 tot en met 6, wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van verdachte, getuigenverklaringen, de processen-verbaal van het onderzoek naar de wapens, het aangetroffen wapen in De Noord, en het proces-verbaal van inbeslagname van die wapens.
De officier van justitie acht het onder feit 5 ten laste gelegde (handelen in strijd met artikel 26 Wwm), zoals omschreven onder de gedachtestreepjes 2 en 3, wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat met betrekking tot het 2e gedachtestreepje dit slechts geldt voor één revolver van dat type. Zij heeft zich daarbij gebaseerd op de verklaringen van verdachte, de verklaring van zijn medeverdachte, de processen-verbaal van inbeslagname, de foto's van de in deze gedachtestreepjes vermelde wapens en de processen-verbaal van het onderzoek naar de wapens.
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte de bij feit 4 onder gedachtestreepje 7 en bij feit 5 onder gedachtestreepje 1 en 4 tot en met 7 omschreven handelingen heeft gepleegd, nu daarvoor het bewijs ontbreekt. Zij heeft gevorderd verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het de bewezenverklaring van feit 1 betreft, met uitzondering van het overdragen van een meerkoet (gedachtestreepje 1). Ten aanzien van deze meerkoet heeft de raadsman vrijspraak bepleit, nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte deze heeft overgedragen.
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van hetgeen ten laste is gelegd onder het eerste, derde en vijfde gedachtestreepje nu daarvoor het bewijs ontbreekt. Voor het overige heeft de raadsman zich voor dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van hetgeen ten laste is gelegd onder het tweede en zevende gedachtestreepje nu daarvoor het bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman, conform de vordering van de officier van justitie, vrijspraak bepleit van hetgeen ten laste is gelegd onder het eerste en vierde tot en met zevende gedachtestreepje.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Motivering bewezenverklaarde
De rechtbank heeft acht geslagen op de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage 2, welke aan dit vonnis is gehecht.
feit 1:
Op basis van de uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 1 oktober 2010 tot 1 februari 2011, te Nieuw-Lekkerland, Oud-Alblas (gemeente Graafstroom) en Streefkerk (gemeente Liesveld) samen met anderen of alleen opzettelijk producten van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort heeft afgeleverd en deze daartoe heeft vervoerd, onder zich gehad en verworven.
Dit heeft hij gedaan door samen met een of meer anderen dode reeën, wilde eenden, fazanten en ganzen af te leveren aan [getuige 1 en/of 2] in Oud-Alblas
(1e gedachtestreepje) en hazen af te leveren aan [getuige 7] in Streefkerk
(2e gedachtestreepje). Daarnaast heeft verdachte zelf zonder dat daar een ander bij betrokken was, twee wilde eenden en een fazant afgeleverd aan [getuige 3], waarbij de aflevering heeft plaatsgevonden in het pand van het bedrijf [bedrijfsnaam] in Oud-Alblas (3e gedachtestreepje) en een gans aan [getuige 7] (4e gedachtestreepje). De rechtbank merkt hierbij op dat in de Ffw dode dieren worden aangemerkt als producten van dieren.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte een meerkoet heeft afgeleverd aan [getuige 1] en/of [getuige 2] (1e gedachtestreepje), nu [getuige 2] bij die stroperij aanwezig is geweest en niet duidelijk is geworden welke betrokkenheid verdachte heeft gehad bij het meenemen van de meerkoet. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank bovendien slechts een aanzienlijk kortere periode, namelijk vanaf 1 oktober 2010 tot 1 februari 2011 bewezen, nu de handelingen die onder de gedachtestreepjes ten laste zijn gelegd in dit tijdsbestek hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft verklaard dat de handelingen plaatsvonden in de periode van 10 weken voor Kerstmis 2010. De rechtbank begrijpt dit als de periode vanaf begin oktober 2010. Ondersteunende bewijsmiddelen voor een langere periode ontbreken. Tevens acht de rechtbank niet bewezen dat de feiten plaatsvonden tot en met 1 februari 2011, nu de aanhouding van verdachte plaatsvond in de vroege ochtend van 1 februari 2011.
De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het afleveren, vervoeren, onder zich hebben en verwerven van de meerkoet en daarnaast van de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 september 2010.
feit 2:
Op basis van de uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot 1 februari 2011 in Nederland samen met een of meer anderen, dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort heeft gedood en bemachtigd.
Dit heeft hij gedaan door tussen 1 januari 2010 en 1 februari 2011 samen met een of meer anderen in het Nationaal park De Biesbosch reeën en hazen dood te schieten
(2e gedachtestreepje). Op 3 december 2010 heeft hij samen met een ander in het Alblasserbos fazanten doodgeschoten (3e gedachtestreepje). Samen met een ander heeft hij op 5 december 2010 in Graafstroom, Papendrecht en Sliedrecht wilde eenden doodgeschoten (4e gedachtestreepje). Samen met anderen heeft hij op 11 december 2010 in Nieuw-Lekkerland fazanten en eenden doodgeschoten (5e gedachtestreepje). Op 18 en/of 19 december 2010 is hij samen met een ander op strooptocht geweest in Papendrecht, Sliedrecht, Hardinxveld-Giessendam, Giessenlanden, Liesveld en Graafstroom en heeft hij hazen doodgeschoten (6e gedachtestreepje). Op 22 december 2010 heeft hij in Goudriaan samen met een of meer anderen een fazant en konijnen doodgeschoten (7e gedachtestreepje) en ten slotte heeft hij samen met een ander op 10 januari 2011 in het Nesserbos een fazant doodgeschoten (8e gedachtestreepje).
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 26 januari 2010 met anderen in het Alblasserbos in Papendrecht een fazant heeft doodgeschoten (1e gedachtestreepje), nu verdachte in de auto heeft gezeten en daarmee nog geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Tevens acht de rechtbank niet bewezen dat de feiten plaatsvonden tot en met 1 februari 2011, nu de aanhouding van verdachte plaatsvond in de vroege ochtend van 1 februari 2011.
feit 3:
Op basis van de uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode van 1 september 2010 tot 1 februari 2011 te Nieuw-Lekkerland en Papendrecht samen met een ander een vuurwapen en munitie heeft overgedragen.
Dit heeft hij gedaan door in nauw overleg met een ander een kogelgeweer van het merk Anschutz, kaliber .22LR, dat zij samen hadden gekocht, over te dragen aan [getuige 8] (2e gedachtestreepje) en hagelpatronen (kaliber .12) over te dragen aan [getuige 7] (4e gedachtestreepje).
De rechtbank acht met de raadsman niet bewezen dat verdachte (met anderen) een kogel-hagelgeweer (type Flobert, kaliber.9) aan [getuige 1] heeft overgedragen (1e gedachtestreepje), nu het bewijs daarvoor ontbreekt.
Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander een hagelgeweer aan [getuige 5] heeft overgedragen (3e gedachtestreepje), nu verdachte daar enkel over heeft verklaard dat hij van te voren wist van de verkoop en niet is vast komen te staan dat er daadwerkelijk sprake was van gezamenlijke beschikkingsmacht door bijvoorbeeld gezamenlijk eigendom, zoals door de officier van justitie is verondersteld. Ten slotte acht de rechtbank evenmin bewezen dat hij hagelpatronen aan [getuige 9] heeft overgedragen (5e gedachtestreepje) nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte direct daarbij betrokken is geweest. De rechtbank zal verdachte daarvan partieel vrijspreken. Tevens acht de rechtbank ook hier niet bewezen dat de feiten plaatsvonden tot en met 1 februari 2011, nu de aanhouding van verdachte plaatsvond in de vroege ochtend van 1 februari 2011.
feit 4:
Op basis van de uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander in de periode van 27 september 2010 tot en met 1 februari 2011 meermalen een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
Dit voorhanden hebben bestaat hierin dat hij de beschikking heeft gehad over een kogelgeweer van het merk Anschütz, kaliber .22 L (1e gedachtestreepje), een hagelgeweer van het merk Nemrod, kaliber .20 (2e gedachtestreepje), twee kogelgeweren van het merk TOZ, kaliber .22 (3e en 4e gedachtestreepje), een hagelgeweer van het merk Carrero & Astelarra, kaliber .20 en de bijbehorende munitie (5e en 6e gedachtestreepje).
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen dat verdachte op enigerlei wijze op de hoogte was van de munitie genoemd onder het 7e gedachtestreepje, die medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook wel aan te duiden als "[medeverdachte]"), in bezit had en zal verdachte daarvan partieel vrijspreken.
feit 5:
Op basis van de uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander vuurwapens voorhanden heeft gehad.
Dit voorhanden hebben bestaat hieruit dat verdachte in de periode van 27 september 2010 tot en met 1 februari 2011 te Nieuw-Lekkerland samen met medeverdachte een Nagant revolver en een FN-Herstal pistool in zijn bezit had en in de kelder bij zijn oma in Nieuw-Lekkerland bewaarde. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij samen met [medeverdachte] de wapens in de kelder bij oma had gelegd.
De wapens zijn in het strafrechtelijk onderzoek niet boven water gekomen. Van de Nagant revolver en het FN-Herstal pistool zijn wel foto's gemaakt. Aan de hand daarvan kon worden vastgesteld wat voor soort wapens het betrof en tot welke categorie deze behoorden.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen dat verdachte de wapens zoals opgesomd onder het 1e en 4e tot en met 7e gedachtestreepje voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft daarover weliswaar verklaard dat hij ze heeft gehad en bij zijn oma in de kist bewaarde, maar deze wapens zijn niet teruggevonden en er is ook geen nadere informatie over bekend. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld of dit wapens zijn als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie II en of III van de Wet wapens en munitie.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 oktober 2010 tot 1 februari 2011
te Nieuw-Lekkerland en te Oud-Alblas, gemeente Graafstroom, en te
Streefkerk, gemeente Liesveld,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk,
een of meer producten van dieren
(telkens) behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
heeft aangeboden en
heeft afgeleverd aan
(1)- [getuige 1] en/of [getuige 2], wonende te [plaats], te weten
reeën en wilde eenden en fazanten
enganzen
en
(2)- [getuige 7], wonende te [plaats], te weten hazen
en
(3)- [getuige 3], te weten
wilde eenden en een fazant
en
(4)- [getuige 7], wonende te [plaats], te weten een gans
en voornoemde producten van dieren heeft
vervoerd en onder zich heeft gehad en heeft verworven
;
2.
in de periode van 1 januari 2010 tot 1 februari 2011,
in Nederland,
tezamen en in vereniging met ander(en),
opzettelijk,
dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort
heeft gedood en bemachtigd, door met
een vuurwapen en/of een luchtdrukwapen, op deze te schieten,
te weten
(2)- (meermalen) in de periode 1 januari 2010 tot 1 februari 2011
in het Nationaal Park De Biesbosch, reeën enhazen
en
(3)- op 3 december 2010 in het Alblasserbos, gemeente
Papendrecht of te Graafstroom, fazanten
en
(4)- op 5 december 2010 te Graafstroom en/of te Papendrecht en/of te
Sliedrecht wilde eenden
en
(5) - op 11 december 2010 te Nieuw-Lekkerland
fazanten en wilde eenden
en
(6)- op 18 en/of 19 december 2010 te
Papendrecht en/of te Sliedrecht en/of te Hardinxveld-Giessendam en/of te
Giessenlanden en/of te Liesveld en /of te Graafstroom
hazen
en
(7)- op 22 december 2010 te Goudriaan en in het Alblasserbos, gemeente
Papendrecht, fazant(en) en konijnen
en
(8)- op 10 januari 2011 in het Nesserbos, gemeente
Graafstroom, een fazant;
3.
in de periode van 1 september 2010 tot 1 februari
2011 te Nieuw-Lekkerland en te
Papendrecht
tezamen en in vereniging met (een) ander,
een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie
III,
en
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III, van de Wet
wapens en munitie,
heeft overgedragen,
te weten
(2) - een kogelgeweer (merk Anschütz, kaliber .22LR) aan J.
Vink junior,
en
(4) - hagelpatronen (kaliber .12) aan [getuige 7],
;
4.
in de periode van 27 september 2010 tot en met 1 februari
2011 te Nieuw-Lekkerland
tezamen en in vereniging met (een)ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie
III,
en
munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2, categorie III, van de Wet
wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad,
te weten
(1)- een kogelgeweer (merk Anschütz, kaliber .22LR)
en
(2)- een hagelgeweer (merk Nemrod, kaliber .20)
en
(3)- een kogelgeweer (merk TOZ, kaliber .22LR, wapennummer AAN6570)
en
(4)- een kogelgeweer (merk TOZ, kaliber .22LR, wapennummer 9312)
en
(5)- een hagelgeweer (merk Carrero & Astelarra, kaliber .20)
en
(6)- hagelpatronen (kaliber .20)
;
5.
in de periode van 27 september 2010 tot en met 1 februari
2011 te Nieuw-Lekkerland
tezamen en in vereniging met een ander,
meermalen,
een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie
III, van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad,
te weten
(2) - een Nagant revolver
en
(3)- een FN-Herstal pistool
.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie met uitzondering van de ree, gans en meerkoet, bij feit 2 had moeten kiezen voor vervolging voor artikel 53 van de Ffw, en niet voor artikel 9 van de Ffw, gelet op de lex generalis-specialis verhouding tussen die artikelen. Dit zou volgens de raadsman moeten leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het materiële verwijt, dat verdachte onder feit 2 wordt gemaakt, is dat hij dieren, behorend tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood. Artikel 53 van de Ffw ziet op verboden voor de jacht, dat wil zeggen voor de jager, die (onder andere) voorzien is van een jachtakte, en op wie de specifieke regels in de Ffw over de uitoefening van de jacht van toepassing zijn. Nu verdachte niet in het bezit is van een jachtakte, zijn deze bepalingen niet op hem van toepassing. Reeds hierom gaat het verweer niet op.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
MEDEPLEGEN VAN OVERTREDING VAN EEN VOORSCHRIFT, GESTELD BIJ OF KRACHTENS ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE FLORA- EN FAUNAWET, OPZETTELIJK BEGAAN, MEERMALEN GEPLEEGD;
en
OVERTREDING VAN EEN VOORSCHRIFT, GESTELD BIJ OF KRACHTENS ARTIKEL 13, EERSTE LID, VAN DE FLORA- EN FAUNAWET, OPZETTELIJK BEGAAN, MEERMALEN GEPLEEGD;
Feit 2:
MEDEPLEGEN VAN OVERTREDING VAN EEN VOORSCHRIFT, GESTELD BIJ OF KRACHTENS ARTIKEL 9 VAN DE FLORA-EN FAUNAWET, OPZETTELIJK BEGAAN, MEERMALEN GEPLEEGD;
Feit 3:
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 31, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
en
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 31, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
Feit 4:
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III, MEERMALEN GEPLEEGD;
en
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
Feit 5:
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III, MEERMALEN GEPLEEGD
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Zij heeft zich terzake het aangevoerde vormverzuim op het standpunt gesteld dat het om een zeer beperkt aantal geheimhoudersgesprekken gaat, die bovendien niet richtinggevend zijn geweest voor het onderzoek.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie disproportioneel is gelet op de handelingen die verdachte heeft gepleegd. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en eventueel een aanvullende voorwaardelijke gevangenisstraf doen daaraan meer recht, aldus de raadsman. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet heeft gehandeld in wapens, noch de wapens heeft gebruikt.
Subsidiair heeft de raadsman een werkstraf bepleit, waarbij hij zich wat betreft de duur ervan heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat de officier van justitie pas recent twee geheimhoudersgesprekken heeft vernietigd. Daarmee is inbreuk gemaakt op de belangen van verdachte. Verdachte dient hiervoor in strafverminderende zin te worden gecompenseerd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met anderen gedurende de periode van ruim een jaar met enige regelmaat gestroopt, waarbij soms een behoorlijke hoeveelheid dieren werd gedood en, met name in de tijd voor kerst, aan anderen afgeleverd. Om te kunnen stropen zorgde verdachte ervoor dat hij wapens voorhanden had. Hij heeft ook een wapen en munitie aan anderen overgedragen. Verdachte heeft zich het stropen makkelijk willen maken, door dit op een wijze te doen, waarbij de kansen van dieren om te ontkomen zo klein mogelijk waren. Verdachte heeft door zo te handelen onvoldoende respect voor de natuur getoond, noch blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Zoals verdachte zelf ook verklaart, is het stropen en het vuurwapenbezit in de periode tot de aanhouding op 1 februari 2011, uit de hand gelopen.
De rechtbank heeft wat de persoon van de verdachte betreft, gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 november 2011. Uit dit uittreksel blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren een keer eerder is veroordeeld voor het bezit van vuurwapens en munitie en overtreding van artikel 9 van de Ffw. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 12 januari 2012, waarin wordt geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij bijzondere voorwaarden niet nodig worden gevonden.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman met betrekking tot de late vernietiging van de geheimhoudersgesprekken overweegt de rechtbank het volgende.
Het in artikel 126aa, tweede lid, Wetboek van Strafvordering vervatte voorschrift van - kort gezegd - vernietiging van vertrouwelijke gesprekken, beoogt het belang te beschermen dat eenieder de mogelijkheid heeft om vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van hetgeen aan een geheimhouder wordt toevertrouwd, een geheimhouder te raadplegen. Het belang van bescherming van het verschoningsrecht is absoluut. Verdachte moet er vanuit kunnen gaan dat telefoongesprekken met een geheimhouder in vrijheid kunnen worden gevoerd. Als deze afgeluisterd worden dienen de bewuste opgenomen gesprekken derhalve terstond worden vernietigd. Dit is niet gebeurd, en verdachte is daarmee naar het oordeel van de rechtbank per definitie in zijn belang geschaad, ook al gaat het maar om in totaal twee gesprekken. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering. Nu de rechtbank uit het terzake opgemaakte proces-verbaal echter tevens is gebleken dat het onderzoeksteam geen kennis heeft genomen van de inhoud van deze gesprekken en deze derhalve niet richtinggevend geweest kunnen zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, is de schade beperkt gebleven. De rechtbank zal dan ook een korting van 5% toepassen op de op te leggen uren werkstraf (zie hierna).
De rechtbank laat in het voordeel van verdachte tevens meewegen dat verdachte actief heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft steeds meer, en zeker ter terechtzitting, blijk gegeven van inzicht in zijn handelen, en dit niet - zoals door de officier van justitie betoogd - gebagatelliseerd. De rechtbank acht van belang dat zij bij geen van de bewezen verklaarde feiten een commercieel oogmerk heeft kunnen vaststellen. Van grootschalige handel in wild of wapens is, anders dan gesteld of gesuggereerd door het openbaar ministerie, bovendien niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een lagere vrijheidsbenemende straf op zijn plaats dan door de officier van justitie is gevorderd. Meer in het bijzonder ziet de rechtbank geen noodzaak verdachte "terug te sturen naar de gevangenis". Zij zal een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 186 dagen voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk deel van de straf heeft als doel verdachte er van te doordringen dat hij in de toekomst geen strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal de lengte van de proeftijd vaststellen op twee jaren. Daarnaast acht de rechtbank in beginsel een werkstraf van 120 uren passend en geboden. Zij zal deze met toepassing van voornoemde korting opleggen voor de duur van 114 uren, subsidiair 57 dagen vervangende hechtenis.
8 Het beslag
8.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8.2 De verbeurdverklaring
De rechtbank acht de hierna in de beslissing genoemde, in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring en zal deze ook uitspreken. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, acht de rechtbank de bij verdachte in beslaggenomen Jeep Cherokee, kenteken [kenteken] niet vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de waarde daarvan onduidelijk is en de rechtbank derhalve niet kan bepalen in welke mate de verbeurdverklaring daarvan als straf kan worden aangemerkt. Deze auto dient aan verdachte te worden teruggegeven.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen berusten op de artikelen 9 en 13 van de Flora- en faunawet, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie, en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 186 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 114 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 57 dagen;
- gelast de teruggave aan veroordeelde van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn vermeld achter de nrs. 11, 17, 22 en 25;
- verklaart verbeurd het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst vermeld is achter nr.9;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. van Walree, voorzitter, mr. G.J. Schiffers-Hanssen en mr. F.J. Koningsveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z.J. Boer-Westland, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2012.
Mr. F.J. Koningsveld is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Parketnummer: 11/993502-10
Vonnis d.d. 7 februari 2012