ECLI:NL:RBDOR:2012:BV3136

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82809 / HA ZA 09-2634
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van scheepsreparatie met bewijsopdracht aan eiseres

In deze zaak vorderde eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [H] B.V., gevestigd te Sliedrecht, betaling van een bedrag van € 15.741,62 voor scheepsreparaties aan de m.s. Dix. Gedaagde, de naamloze vennootschap [M] NV, gevestigd te Antwerpen, betwistte de opdracht voor de reparaties te hebben gegeven. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren dat gedaagde, althans [getuige 4] namens gedaagde, de opdracht heeft gegeven voor de reparaties. Eiseres heeft drie getuigen voorgebracht, die bevestigden dat de reparaties zijn uitgevoerd op verzoek van gedaagde.

De getuigenverklaringen wezen op een nauwe samenwerking tussen gedaagde en [getuige 4], waarbij [getuige 4] de werkbonnen ondertekende. De rechtbank oordeelde dat de getuigenverklaringen in onderlinge samenhang bezien, voldoende bewijs opleverden dat [getuige 4] namens gedaagde de opdracht heeft gegeven. De rechtbank heeft de vordering van eiseres toegewezen, vermeerderd met de contractuele rente en proceskosten. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 722,25 aan verschotten en € 2.034,00 aan salaris advocaat. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 82809 / HA ZA 09-2634
Vonnis van 1 februari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[H] B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eiseres,
advocaat mr. T. Roos,
tegen
de naamloze vennootschap
[M] NV,
gevestigd te Antwerpen,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Visser.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiseres] en [gedaagde].
1. Het verdere verloop van de procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2010 en de daarin genoemde stukken;
- het proces verbaal van getuigenverhoor van 4 oktober 2010;
- het proces verbaal van getuigenverhoor van 1 februari 2011;
- het proces verbaal van getuigenverhoor van 6 juni 2011;
- de conclusie na enquête zijdens [eiseres];
- de antwoordconclusie na enquête zijdens [gedaagde].
1.2. Bij tussenvonnis van 12 mei 2010 is [eiseres] toegelaten te bewijzen dat [gedaagde], althans [getuige 4] namens [gedaagde] de opdracht heeft gegeven voor het uitvoeren van de reparaties aan de motor van m.s. Dix.
1.3. Door [eiseres] zijn drie getuigen voorgebracht en door [gedaagde] in contra-enquête eveneens drie getuigen.
2. De beoordeling
2.1. De getuige [getuige 1] (in dienst bij [eiseres] sedert 1969) heeft verklaard: “De opdrachten werden door [gedaagde] en/of [getuige 4] gegeven. Dat geschiedde meestal telefonisch (…..) Bij opdracht werd er door de bedrijfsleider ([getuige 3]: opm. Rechtbank) een werkbon gemaakt. Die werkbon werd in overleg met de opdrachtgever gemaakt. Ook dat geschiedde veelal telefonisch. Die gesprekken werden met de bedrijfsleider van [eiseres] gevoerd, niet met mij. In februari 2007 belde [getuige 4] mij dat het schip (de m.s. Dix) bij de sluis in Eefde lag en of ik kon komen. (….) Ik ben op 22 februari 2007 aan boord gegaan. Ik trof daar de heer [getuige 4] en een matroos aan.(….) [getuige 4] zei mij toen dat hij het schip zelf naar Sliedrecht zou varen. Of dat ook zo is gebeurd weet ik niet. Toen het schip in Sliedrecht aankwam, althans toen ik het maandagmorgen bij aankomst op het werk zag liggen, was [getuige 4] aan boord. Op dezelfde wijze zoals hierboven al gereleveerd is tussen [getuige 3] en [getuige 4] de werkbonprocedure in gang gezet. (….) Nadat de kapitein aan boord was heeft hij geconstateerd dat de V-snaar en een accu niet in orde waren, althans heeft [getuige 5] mij gebeld met de mededeling dat deze onderdelen vervangen moesten worden(…) Ik wil nog even benadrukken dat de werkbon gedurende de reparatie steeds weer in aanwezigheid van [getuige 4] werd opgesteld/uitgebreid. Zoals ik al verklaarde geschiedde dat tussen [getuige 3] en [getuige 4]. Het kan ook zijn dat dit niet [getuige 3] maar [getuige 2] was, want die was werkvoorbereider. (…) Ik heb altijd gedacht dat de m.s. Dix eigendom van [gedaagde] was, omdat zij ook de opdrachten gaven en [gedaagde] en [getuige 4] compagnons waren of zijn. (….)”.
2.2. De getuige [getuige 2] (sinds 1990 bij [eiseres] in dienst) heeft voor zover van belang het volgende verklaard: “Begin 2007 vond er bij [eiseres] een gesprek plaats
tussen [getuige 1] en de bedrijfsleider [getuige 3] in mijn aanwezigheid. [getuige 1] was op de m.s. Dix in Eefde geweest en had opgenomen wat er voor reparaties aan moest worden verricht. Dat besprak hij met [getuige 3] en tegelijkertijd vulde ik de werkbon in. (….) Aan het einde van de reparatieperiode, toen [getuige 3] verhinderd was, heb ik nog bemoeiingen met de m.s. Dix gehad, omdat er een lekkage (….) was. Ik heb daarover toen telefonisch contact met [gedaagde] gehad, die zei dat er geen verdere werkzaamheden mochten plaatsvinden omdat de kosten dan te hoog zouden worden. Ik heb de werkbon gecompleteerd en verder ben ik nergens bij betrokken geweest”.
2.3. De getuige [getuige 3] (van september 2006 tot augustus 2007 bij [eiseres] in dienst) heeft (voor zover hier van belang) als volgt verklaard:
“U houdt mij voor dat de getuige [getuige 1] (…) heeft verklaard dat tussen mij en [getuige 4] de werkbonprocedure in gang is gezet. Ik heb die verklaring voorafgaand aan dit getuigenverhoor nog gelezen en die verklaring van [getuige 1] klopt. Ook de wijze waarop die werkbon tot stand komt, zoals door [getuige 1] beschreven, wordt door mij volledig onderschreven. (…) Ook heb ik ter zake van de m.s. Dix tweemaal contact gehad met dhr. [gedaagde] wanneer hij op de werf was. [gedaagde] wilde weten wat er precies gebeurde en hoe groot de schade was. Bij het einde van de werkzaamheden heeft ooms de werkbon afgetekend. (…) [getuige 4] tekende altijd namens [gedaagde]. (….) De twee gespreken die ik met [gedaagde] heb gevoerd gingen over de hoogte van de reparatiekosten. [gedaagde] vroeg mij die niet te hoog te laten oplopen.”
2.4. Dat [getuige 4] de werkbon heeft getekend is reeds in het vonnis van 12 mei 2010 als vaststaand geoordeeld. De verklaring die [getuige 4] er als getuige in contra-enquête voor geeft luidt : “Pas nadat de reparaties aan de m.s. Dix waren uitgevoerd is mij een bon ter tekening voorgelegd door [getuige 2]. Ik heb toen getekend voor alle uitgevoerde werkzaamheden. U vraagt mij hoe ik kon tekenen voor werkzaamheden aan een schip waarbij ik niet betrokken ben geweest. Ik antwoord u dat ik heb getekend in goed vertrouwen, omdat mij dat werd gevraagd. U vraagt mij voorts hoe ik dan kon weten dat al die werkzaamheden zoals ze op de werkbon staan zijn verricht. Ik ben daar van uitgegaan.”
2.5. Deze verklaring van [getuige 4] is voor een scheepsmakelaar op zijn minst naïef te noemen en alleen al daardoor kan er weinig geloof aan worden gehecht.
2.6. Aan de getuigenverklaring van [getuige 5], die alles grotendeels heeft ontkend, kent de rechtbank in het licht van de andere voormelde getuigenverklaringen op vele onderdelen evenmin waarde toe. De verklaring van de in contra-enquête voorgebrachte getuige kapitein Liebscherr is voor het oordeel of er al dan niet opdracht is gegeven niet bruikbaar.
2.7. De bovengenoemde vijf getuigenverklaringen in onderlinge samenhang bezien leiden tot het oordeel dat vast staat dat [getuige 4] namens [gedaagde] opdracht aan [eiseres] heeft gegeven. Bij de feiten is reeds vastgesteld dat de handtekening door [getuige 4] is geplaatst op de werkbon die als opdrachtgever [getuige 5] vermeldt. Bij dit oordeel is ook rekening gehouden met de navolgende feiten en omstandigheden. Het gemeenschappelijk adverteren door [gedaagde] en [getuige 4] als scheepsmakelaars zonder enig onderscheid in hun entiteit aan te brengen. [gedaagde] heeft ter zake verklaard: “U houdt mij voor de door u gewaarmerkte productie, zoals die aan het proces-verbaal van 4 oktober 2010 is gehecht, behelzende een advertentie van mijn bedrijf met daarin ook de vermelding van [getuige 4]. U vraagt mij hoe dat geduid moet worden. Het komt veel vaker voor dat makelaars samenwerken. U vraagt mij waaruit dan blijkt dat [getuige 4] geheel zelfstandig was. Ik denk dat dat wel zal blijken uit de gesprekken die de mensen met [getuige 4] zullen hebben. Dat geldt ook voor de visitekaartjes. (….)”. (zie rov. 2.8 vonnis van 12 mei 2010). [getuige 5] heeft niets gedaan om de door hem zelf geschapen onduidelijke situatie ten opzichte van [eiseres] te voorkomen of te veranderen. In tegendeel, door zich regelmatig jegens [eiseres] over de m.s. Dix uit te laten heeft hij namens zijn vennootschap de handelingen van [getuige 4] bekrachtigd.
2.8. Hieruit vloeit het oordeel voort dat [eiseres] in de aan haar opgedragen bewijsopdracht is geslaagd zodat haar (tot € 15.741,62 verminderde) vordering, vermeerderd met de niet betwiste rente, zal worden toegewezen. De buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat er andere werkzaamheden zijn verricht dan die ter voorbereiding van deze procedure.
2.9. Nu [eiseres] in haar bewijsopdracht is geslaagd, kan een verdere beoordeling van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, zoals vermeld in rov. 4.4 en 4.5 vonnis van 12 mei 2010, geheel achterwege blijven.
2.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op € 722,25 aan verschotten (inclusief getuigentaxe) en
€ 2.034,00 aan salaris advocaat (Tarief te liquideren kosten, 4,5 punt Tarief II).
3. De beslissing
3.1. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van
€ 15.741,62, vermeerderd met de contractuele rente, zijnde de wettelijke handelsrente + 2% over dat bedrag te rekenen vanaf 7 juli 2007 tot de dag der algehele voldoening, voorts vermeerderd met de proceskosten begroot op € 722,25 aan verschotten en € 2.034,00 aan salaris advocaat;
3.2. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.3. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2012.?