vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 90957 / HA ZA 11-2041
Vonnis van 18 januari 2012
1. [Eiser 1]
wonende te Beesd,
2. de stichting STICHTING LINGEBLOEI,
gevestigd te Beesd,
eisers,
advocaat mr. drs. J. Wouters,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEERDAM,
zetelend te Leerdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.A. Visser.
Partijen zullen hierna [eisers] en Gemeente Leerdam genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2011 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 27 juli 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 23 juni 2003 kocht [eiser 1] namens zichzelf of nader te noemen lastgever van de heer [betrokkene 1] grond met opstallen aan de [adres] te [woonplaats]. Het gekochte omvat twee kadastrale percelen: een perceel met kadastrale aanduiding Gemeente Leerdam, sectie G, nummer 87 met een omvang van 0.87.45 ha. en een perceel met kadastrale aanduiding Gemeente Leerdam, sectie G, nummer 88 met een omvang van 2.07.35 ha.
2.2. De gekochte onroerende zaak is op 31 oktober 2003 geleverd aan de Stichting Lingebloei.
2.3. Op 8 november 2004 heeft [eiser 1] namens de Stichting Lingebloei een aanvraag voor een bouwvergunning voor de bouw van een nieuwe woning en twee schuren ingediend bij de gemeente Leerdam. In de vergunningaanvraag is aangegeven dat het bestaande gebruik van het bouwwerk en het terrein “landbouwbedrijf” is en dat het gebruik van het bouwwerk en de terreinen na de werkzaamheden “agrarisch bedrijf” is.
2.4. In de bij de vergunningaanvraag behorende stukken heeft [eiser 1] aangegeven dat de hoofdtak van het bedrijf zal zijn “kweken van park- en landschapsdieren” en dat “verkoop dierbenodigdheden” de neventak zal zijn.
2.5. In het advies van de Intergemeentelijke Agrarische Advies Commissie (hierna: IAAC) van 22 december 2004, dat over de vergunningaanvraag is uitgebracht aan burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam, zijn – onder meer – de volgende passages opgenomen:
“Bestemmingsplan
Onderhavig perceel is gelegen in het bestemmingsplan Landelijk gebied [woonplaats] na 1e herziening en heeft hierin de bestemming “Agrarische doeleinden”. Verder is een sterteken toegevoegd welke aangeeft dat sprake is van een agrarisch bouwperceel. Artikel 1 lid 5 van het bestemmingsplan geeft de definitie van een agrarisch bedrijf: “een onderneming waarin met een economisch oogmerk plaats vindt het telen van gewassen en/of het houden van dieren als dan niet samengaand met het winnen van producten welke van die gewassen of dieren worden afgeleid”. Het betreft een wat verouderde formulering welke ruim kan worden opgevat.
Bedrijfsopzet/ Grootte
De heer [eiser 1] heeft plannen om een nieuw bedrijf op te starten in de vorm van verkoop en kweek van parkdieren en landschapsdieren. Voor het op te starten bedrijf is een ondernemersplan opgezet. Hieruit wordt duidelijk dat het wat betreft diersoorten gaat om diverse soorten zwanen, ganzen, eenden en uilen. Wat betreft de economische opzet is sprake van een volwaardige opzet, waarbij een ondernemer duurzaam een inkomen kan verwerven.”
“Met name de definiëring wat betreft het houden van dieren is nogal ruim. In recentere bestemmingsplannen wordt veelal het woord vee gebruikt, hetgeen veel meer een aanduiding is van de productielandbouw zoals we die kennen.”
2.6. In het nader advies van de IAAC van 20 januari 2005, dat is opgesteld nadat de IAAC de bouwtekeningen voor de op te richten gebouwen had ontvangen, is – onder meer – het volgende opgenomen:
“– de diersoorten zoals [eiser 1] wil gaan houden stellen geen specifieke eisen aan de gebouwen. De gebouwen zijn geschikt, maar ook te gebruiken voor andere doeleinden. In de praktijk zal duidelijk moeten worden dat ze ook gebruikt worden conform de bestemming.”
2.7. Op 7 maart 2005 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam de gevraagde bouwvergunning verleend voor de bouw van de in de aanvraag genoemde gebouwen op het perceel met kadastrale aanduiding Gemeente Leerdam, sectie G, nummer 87.
2.8. Bij brief van 10 juli 2006 schreef mevrouw [betrokkene 2] namens burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam [eiser 1] aan. In deze brief zijn – onder meer – de volgende passages opgenomen:
“Op dinsdag 2 mei 2006 hebben twee medewerkers van de afdeling Vergunningen en Belastingen onderhavig perceel bezocht. Tijdens deze controle is gekeken naar de bouwactiviteiten en naar het gebruik van het perceel.
Geconstateerd is dat er in afwijking van de vergunning en zonder bouwvergunning bouwwerken zijn opgericht. Daarnaast is geconstateerd dat de bedrijfsopzet gewijzigd is (roofvogelcentrum Stonehenge Wildlife Breedingfarm).
“Op 15 mei 2006 heeft de wethouder Ruimtelijke Ordening met een ambtenaar van de afdeling Vergunningen en Belastingen een bezoek gebracht aan het roofvogelcentrum. Met u is afgesproken dat u voor de in afwijking of zonder vergunning gebouwde bouwwerken de hiervoor vereiste aanvraag om bouwvergunning zou indienen. Daarnaast is de bedrijfsopzet met u besproken. Indien de door u huidige/gewenste bedrijfsopzet niet overeenkomt met de vergunde bedrijfsopzet, zal een nieuwe toets aan de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan moeten plaatsvinden. Daarnaast is het heffen van entreegelden ter wering van bezoekers op de kwekerij aan de orde geweest.”
“Uw perceel [adres]te [woonplaats] is gelegen in het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied [woonplaats]’ en heeft onder andere de bestemming “Agrarische doeleinden” en “Natuurgebied”. De zonder vergunning opgerichte gebouwen voldoen niet aan de voorschriften van het geldende bestemmingsplan. Aan de hand van de door u in te dienen aanvraag bouwvergunning zullen wij beoordelen of het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning tot de mogelijkheden behoort.”
“Wij willen u nogmaals onder de aandacht brengen dat u slechts vergunning heeft voor het kweken en verkopen van park en landschapsdieren. Indien u andere activiteiten op onderhavig perceel wilt ontplooien moeten deze in overeenstemming zijn met de gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan of een daarvan verleende vrijstelling. Wij verzoeken u binnen vier weken na verzending van de brief kenbaar te maken welke activiteiten u op onderhavig perceel wilt ontplooien. Indein de door u gewenste activiteiten afwijken van de verleende vergunning, zullen wij beoordelen of wij mee willen werken aan het opstarten van een vrijstellingsprocedure. Daarbij merken wij op voorhand op dat wij niet zullen instemmen met een gebruik als publiekspark.”
2.9. Op 25 augustus 2006 vroeg [eiser 1] zes vergunningen aan voor een roofvogelmanege, een schuilhok voor een valkenier en medische ruimte voor vogels, een schuilplaats voor boerderijdieren, een bedrijfskantine, twee ooievaarspalen, een kassa en receptie/administratie.
2.10. Bij brief van 12 december 2006 hebben burgemeester en wethouders aan [eiser 1] bericht dat zij de zes vergunningen en de daarvoor benodigde vrijstelling weigerden te verlenen.
2.11. Op 31 januari 2007 maakte [eiser 1] bezwaar tegen de besluiten van 12 december 2006 tot weigering van de gevraagde (bouw-)vergunningen en vrijstellingen.
2.12. Bij besluit van 24 april 2007 hebben burgemeester en wethouders de bezwaren tegen de besluiten van 12 december 2006 tot weigering van de gevraagde bouwvergunningen en vrijstellingen ongegrond verklaard.
2.13. Bij besluit van 24 april 2007 hebben burgemeester en wethouders de op 7 maart 2005 verleende bouwvergunning voor de bouw van een woning en twee schuren ingetrokken.
2.14. Bij besluit van 24 april 2007 hebben burgemeester en wethouders bestuursdwang aangezegd ter zake van:
1. roofvogelmanege/tribune;
2. een schuilhok voor valkeniers en medische ruimte;
3. een schuilhok voor boerderijdieren;
4. een bedrijfskantine;
5. twee nestpalen voor ooievaars;
6. een receptie- / administratieruimte;
7. alle kooien en omheiningen.
In deze beslissing werd aangekondigd dat bestuursdwang zou worden toegepast indien de hiervoor bedoelde bouwwerken niet voor 15 september 2007 zijn verwijderd.
2.15. Tegen de alle beslissingen van 24 april 2007 heeft [eiser 1] bestuursrechtelijke rechtsmiddelen aangewend. Tevens heeft hij bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank, sector bestuursrecht gevraagd om voorlopige voorzieningen ter zake van elk van de in overwegingen 2.12, 2.13 en 2.14 genoemde besluiten.
2.16. Bij uitspraak van 28 juni 2007, LJN BA9588, heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd.
2.17. Bij besluit van 11 september 2007, verzonden 17 september 2007, hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam de bezwaren van [eisers] tegen het in overweging 2.14 genoemde besluit ongegrond verklaard.
2.18. Bij besluit van 15 januari 2007 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam de bezwaren van [eisers] tegen het in overweging 2.13 genoemde besluit ongegrond verklaard.
2.19. Bij uitspraak van 18 april 2008 heeft de rechtbank Dordrecht, sector bestuursrecht de beroepen van [eisers] tegen elk van de besluiten, genoemd in de rechtsoverwegingen 2.12, 2.17 en 2.18 ongegrond verklaard.
In deze uitspraak is – onder meer – het volgende overwogen:
“2.5.3.2. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder, zoals door hem gesteld, de desbetreffende bouwvergunning destijds met toepassing van het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht – mitsdien zonder dat vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk was – heeft verleend, omat het achterperceel, dat voorheen in gebruik was als weiland, gezien het voorgelegde ondernemersplan dochter bij de daarop rustende bestemming “Natuurgebied” (met gedeeltelijk subbestemming “Bos”) zou worden gebracht. De rechtbank ziet in hetgeen eisers naar voren hebben gebracht geen grond voor de conclusie dat verweerder bij de verlening van de bouwvergunning is uitgegaan van een agrarische bestemming van het achterperceel en dat hij de werkelijke bestemming (“Natuurgebied”) eerst daarna heeft geconstateerd.”
en:
“2.5.3.4. Gezien de bij de bouwaanvraag behorende tekening, het voorgelegde ondernemersplan en de daarbij ingediende bedrijfsgegevens, heeft eiser aan verweerder een geheel ander bedrijf voorgehouden dan na afgifte van de bouwvergunning op het desbetreffende perceel is gerealiseerd. Verweerders stelling dat hij niet tot verlening van de bouwvergunning was overgegaan, indien hij met het werkelijke bedrijfsplan bekend was geweest, acht de rechtbank niet onaannemelijk. Met het thans gerealiseerde bedrijf wordt het achterperceel immers niet dichter bij de daarop rustende bestemming gebracht, maar wordt daarvan juist verder afgeweken. …”
2.20. Bij uitspraak van 8 juli 2008 heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State de beroepen van [eisers] tegen de in overweging 2.19 genoemde uitspraak van de rechtbank Dordrecht, niet ontvankelijk verklaard. Het tegen die uitspraak ingestelde verzet is bij uitspraak van 1 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. De vordering
3.1. [eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaart dat gedaagde jegens eisers schadeplichtig is in verband met schade die ontstaan is door het in deze dagvaarding feitelijk en voor wat betreft de rechtsgronden aangevoerde handelen van gedaagde en voorts deze schadevergoeding vast te stellen bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
Daartoe stellen [eisers] – kort weergegeven – dat de gemeente het vertrouwen heeft gewekt, dan wel toezeggingen heeft gedaan die – naar de rechtbank begrijpt – ertoe hebben geleid dat [eisers] de percelen heeft gekocht, vervolgens bouwplannen heeft gerealiseerd en een bedrijf is gestart terwijl de gerealiseerde bouwwerken ten gevolge van een beslissing van burgemeester en wethouders moesten worden verwijderd en de bedrijfsvoering onmogelijk werd. Ten gevolge hiervan leiden [eisers] schade, volgens een voorlopige berekening in ieder geval meer dan één miljoen euro.
4. Het verweer
4.1. De gemeente Leerdam concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eisers] in hun vordering, althans dat hen deze wordt ontzegd, met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure en met bepaling dat, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis aan de proceskostenveroordeling is voldaan, daarover de wettelijke rente verschuldigd is.
De gemeente Leerdam stelt daartoe – kort weergegeven – dat de door burgemeester en wethouders van de gemeente Leerdam genomen besluiten tot het intrekken van de op 7 maart 2005 verleende bouwvergunning, tot weigering van de bouwvergunningen van 12 december 2006 en tot het toepassen van bestuursdwang alle onherroepelijk zijn geworden, zodat zowel voor wat betreft de totstandkoming van die besluiten als voor wat betreft de inhoud ervan, van de rechtmatigheid moet worden uitgegaan. Voorts stelt de gemeente dat ook het feitelijk handelen van de gemeente dat met die besluiten samenhangt door de formele rechtskracht van de besluiten wordt gedekt.
Inhoudelijk betwist de gemeente Leerdam dat enige toezegging is gedaan of dat bij [eisers] het vertrouwen is gewekt op grond waarvan hij mocht aannemen dat zou worden meegewerkt aan legalisering van de bouwwerken, dan wel aan een voor publiek toegankelijk roofvogelcentrum. De gemeente Leerdam acht de stellingen van [eisers] in dit verband zodanig vaag dat niet is voldaan aan de stelplicht omdat niet duidelijk wordt gemaakt ter zake van welke activiteiten de gemeente verwachtingen heeft gewekt.
5. De beoordeling
5.1. De in overweging 2.11, 2.13 en 2.14 genoemde besluiten hebben formele rechtskracht verkregen nu de rechtsmiddelen die tegen die besluiten zijn aangewend er niet toe hebben geleid dat die besluiten geheel of gedeeltelijk vernietigd zijn. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank ervan dient uit te gaan dat deze besluiten zowel voor wat betreft de wijze van totstandkoming als voor wat betreft de inhoud ervan rechtmatig zijn. Ook het feitelijk handelen dat slechts dient ter uitvoering van die rechtmatige besluiten kan – behoudens bijzondere feiten en omstandigheden – vanwege de formele rechtskracht van de besluiten niet onrechtmatig worden geacht. Dergelijke bijzondere feiten en omstandigheden zijn door [eisers] niet gesteld, nog overigens gebleken, zodat de rechtbank er van uit heeft te gaan dat ook het hier bedoelde feitelijk handelen ter uitvoering van de rechtmatig te achten besluiten rechtmatig is. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de in overweging 2.19. aangehaalde overwegingen uit de uitspraak van deze rechtbank, sector bestuursrecht van 18 april 2008 volgt dat er juist geen verwarring was over de vraag welke bestemming op welk perceel rustte.
5.2. Blijkens de stellingen van [eisers] verwijten zij de gemeente onder meer dat zij hem voorafgaand aan de koop van de percelen niet juist heeft voorgelicht over de op de percelen rustende bestemming en met name dat de gemeente hem niet heeft geïnformeerd dat op een deel van de grond de bestemming natuurgebied rust. Hij stelt daartoe dat de gemeente op 31 juli 2002, 2 oktober 2002 en 9 december 2002 aan hun makelaar brieven heeft gestuurd en daarin heeft gesteld dat “de percelen aan de “[adres]” in het bestemmingsplan aangeduid zijn met de bestemming “Agrarische doeleinden” en voorts stelt hij dat hij op grond van die informatie tot aankoop van de percelen is overgegaan.
De gemeente Leerdam heeft als verweer aangevoerd dat deze brieven niet aan [eiser 1] of aan de Stichting Lingebloei zijn gericht maar aan de heer [betrokkene 1] en aan de makelaar die voor de heer [betrokkene 1] optrad en voorts dat deze brieven gelet op de inhoud ervan niet gaan over het stuk van de percelen waarop de bestemming natuurgebied rust.
De brief van 31 juli 2002 is gericht aan de heer [betrokkene 1], degene van wie [eisers] de grond kocht, en is blijkens de inhoud ervan een reactie op de wens van de heer [betrokkene 1] de op het perceel [adres 1] rustende bestemming “Agrarische doeleinden” te wijzigen in “Woondoeleinden”. Met deze brief heeft de gemeente Leerdam jegens [eisers] geen verwachtingen gewekt die door de gemeente zijn geschonden met haar latere optreden.
De brief van 2 oktober 2002 is gericht aan de heer [betrokkene 3] en is een reactie op het verzoek dat [betrokkene 3] namens zijn cliënt [betrokkene 1] bij brief van 22 augustus 2002 deed – wederom tot wijziging van de bestemming “Agrarische doeleinden” in “woondoeleinden”. De brief van 9 december 2002 is wederom gericht aan de heer [betrokkene 3] en vormt een aanvulling op de brief van 2 oktober 2002 nadat de gemeente in ambtelijk overleg met de provincie de wensen tot wijziging van de agrarische bestemming in een bestemming woondoeleinden heeft besproken. Ook met deze beide brieven heeft de gemeente Leerdam jegens [eisers] geen verwachtingen gewekt die door de gemeente zijn geschonden met haar latere optreden.
In dit verband is nog van belang dat de brieven niet aan [eisers] zijn gericht en er voorts geen uitspraak wordt gedaan over enige bedrijfsmatige exploitatie van het perceel. Bovendien wijst de gemeente er niet ten onrechte op dat, omdat de brief een antwoord is op een verzoek van de vorige eigenaar om op het voorste deel van de grond een woonbestemming te krijgen, zij niet over het achterste perceel gaan, waarop een natuurbestemming rust.
5.3. Blijkens de toelichting ter comparitie verwijten [eisers] de gemeente Leerdam voorts dat zij hem pas eind 2006 heeft geïnformeerd dat de bestemming van het achterste deel van het perceel een natuurbestemming is. Een dergelijk verwijt kan alleen doel treffen als [eisers] zelf om informatie over de op de percelen rustende bestemmingen hebben gevraagd, deze informatie onjuist was én als [eisers] ten gevolge van die onjuiste mededeling aan hem schade heeft geleden. De stelling van [eisers] dat de gemeente Leerdam hen met de in rechtsoverweging 5.2. genoemde brieven heeft geïnformeerd over de bestemming op de percelen, is niet juist. Uit de brieven kan niet meer worden afgeleid dan dat de gemeente Leerdam de heer [betrokkene 1] en zijn makelaar heeft geïnformeerd over de (on-)mogelijkheden om op het perceel met de bestemming “Agrarische doeleinden” een bestemming “woondoeleinden” te vestigen.
5.4. Met de gemeente Leerdam is de rechtbank van oordeel dat de stellingen van [eisers] overigens te weinig specifiek zijn gebleven om daaruit te destilleren welke verwijten [eisers] de gemeente maken. Zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting door de gemeente Leerdam had mogen worden verwacht dat [eisers] ter comparitie zijn stellingen nader had gepreciseerd dan wel beter had onderbouwd.
5.5. Gelet op het voorgaande dient de vordering van [eisers] te worden afgewezen.
5.6. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Leerdam worden begroot op:
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.472,00
6. De beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Leerdam tot op heden begroot op € 1.472,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.?