ECLI:NL:RBDOR:2012:BV0211

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/437
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke WOZ-zaak met betrekking tot huwelijksrelatie tussen eiseres en gemachtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht geoordeeld over de toekenning van proceskostenvergoeding in een bestuursrechtelijke procedure met betrekking tot de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). Eiseres, vertegenwoordigd door haar echtgenoot, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van haar woning. De heffingsambtenaar van de gemeente Nieuw-Lekkerland heeft het bezwaar gegrond verklaard, maar de vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat de gemachtigde niet als derde kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in overweging genomen, waarin is vastgesteld dat een huwelijksrelatie niet in de weg staat aan de toekenning van proceskostenvergoeding, mits de gemachtigde op zakelijke basis heeft opgetreden. De rechtbank concludeert echter dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar echtgenoot beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend. De overgelegde factuur voldeed niet aan de eisen van bewijsvoering, en de rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/437
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[naam eiseres] e/v [naam], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. S.A.J. van Wijk,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Nieuw-Lekkerland, verweerder,
gemachtigde: mr. A.G. Henriks.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking, gedagtekend 31 december 2010, de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) op 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum) voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 vastgesteld op € [bedrag A],-. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2009.
Eiseres heeft bij brief van 31 december 2010 tegen de beschikking bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 maart 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 30 november 2011 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.2. Het bestreden besluit en verweer
2.2.1. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € [bedrag B],-. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten die in de bezwaarfase zijn gemaakt afgewezen, omdat de gemachtigde van eiseres haar echtgenoot is en dus niet als derde kan worden aangemerkt. Daarnaast is niet gebleken dat enige kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
2.2.2. In het verweerschrift stelt verweerder zich, samengevat, op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat de gemachtigde van eiseres is ingeschakeld op andere gronden dan zijn relatie met eiseres. De gemachtigde van eiseres kan niet als derde worden aangemerkt.
De vergelijking met de uitspraak van de Hoge Raad van 27 november 2009 (LJN BJ7929) gaat niet op want in deze procedure is niet weersproken dat op zakelijke basis is opgetreden.
Uitgangspunt bij beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat voor het toekennen van een proceskostenvergoeding is dat er geen vergoeding kan plaatsvinden wanneer eiseres geen kosten heeft gemaakt. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008 (LJN BD0464). Het is niet aannemelijk dat de gemachtigde van eiseres zijn echtgenote een factuur zal sturen en mocht hij dat wel hebben gedaan dan is het toesturen van een factuur onvoldoende bewijs.
De vergelijking met de uitspraken van de Hoge Raad van 15 februari 1995 (BNB 1995, 94) en 1 november 1995 (LJN AA3087) gaat niet op, want in deze procedures stond vast dat er door een derde beroepsmatig rechtsbijstand is verleend. Verweerder betwist dat de gemachtigde van eiseres als beroepsmatig handelende derde kan worden gezien.
Met betrekking tot de proceskosten in beroep stelt verweerder dat eiseres om dezelfde redenen niet hiervoor in aanmerking komt.
2.3. De gronden van beroep
Eiseres kan zich met de bestreden uitspraak niet verenigen en voert daartoe, samengevat, het volgende aan. Eiseres heeft wel recht op vergoeding van de kosten voor rechtskundige bijstand. De Hoge Raad heeft in haar uitspraken van 4 oktober 1995 (LJN AA3107) en 27 november 2009 geoordeeld dat een echtgenoot als derde kan worden aangemerkt. De gemachtigde van eiseres is een belastingconsulent van beroep en juist dan kan er volgens de Hoge Raad sprake zijn van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door de echtgenoot.
Indien eenmaal vaststaat dat eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door een beroepsmatig bijstand verlenende derde hoeft er geen onderzoek plaats te vinden naar de gemaakte kosten. Verwezen wordt naar de uitspraken van de Hoge Raad van 15 februari 1995 en 1 november 1995. Eveneens is eiseres niet verzocht om aan te tonen welke kosten er zijn gemaakt.
Eiseres verzoekt eveneens om vergoeding van de proceskosten in beroep.
2.4. Oordeel van de rechtbank
2.4.1. De in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb), bedoelde kostenveroordeling kan uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Hoge Raad heeft onder andere in haar uitspraken van 4 oktober 1995 en 27 november 2009 geoordeeld dat een huwelijksrelatie tussen een belanghebbende en een gemachtigde niet in de weg staat aan de toekenning van proceskostenvergoeding. De huwelijksrelatie tussen eiseres en haar gemachtigde staat er derhalve niet aan in de weg dat de kosten die gemaakt zijn door de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Om tot kostenvergoeding over te gaan moet, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 november 2009, wel blijken dat de gemachtigde van eiseres op een zakelijke basis is opgetreden. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat de gemachtigde beroepsmatig aan eiseres de rechtsbijstand heeft verleend en dat er daardoor ook daadwerkelijk kosten zijn gemaakt door de gemachtigde van eiseres. De door de gemachtigde van eiseres ter zitting overgelegde factuur maakt dit oordeel niet anders, omdat deze factuur nog te veel vragen onbeantwoord laat. Uit deze factuur blijkt niet in welke hoedanigheid de gemachtigde van eiser optreedt, bijvoorbeeld in de hoedanigheid van een eenmanszaak of in de hoedanigheid van een werknemer van een onderneming. Daarnaast staat er geen btw-nummer op de factuur vermeld. Eveneens valt de rechtbank op dat de factuur is gedateerd op 1 april 2011 en dat op de factuur een handgeschreven paraaf is aangebracht waaruit blijkt dat de factuur op 29 november 2011 is betaald, dit is één dag voor de zitting.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar terecht afgewezen.
2.4.2. Het beroep is ongegrond. Er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.P. Hameete, rechter, en door deze en mr. S. Kuiper, griffier, ondertekend.