ECLI:NL:RBDOR:2011:BU8786

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93463 / HA ZA 11-2383
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor trillingsschade door vrachtverkeer

In deze zaak vorderen eisers, omwonenden van een supermarkt, dat de gemeente Leerdam aansprakelijk wordt gesteld voor de trillingsschade aan hun panden, veroorzaakt door vrachtwagens die de supermarkt bevoorraden. De eisers stellen dat de weg ongeschikt is voor vrachtverkeer en dat de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is voor de schade. De gemeente betwist de ongeschiktheid van de weg en voert aan dat de schadevorderingen verjaard zijn. De rechtbank heeft behoefte aan deskundige voorlichting over de geschiktheid van de weg voor vrachtverkeer en heeft besloten een deskundige te benoemen om de situatie te onderzoeken. De rechtbank overweegt dat de schadevorderingen van eisers niet zijn verjaard voor schade die is ontstaan na 9 april 1988. De gemeente heeft niet voldoende feiten gesteld om haar beroep op verjaring te onderbouwen. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling en het nemen van een deskundigenbericht. De beslissing van de rechtbank is voorlopig en verdere stappen zullen volgen na het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 93463 / HA ZA 11-2383
Vonnis van 14 december 2011
in de zaak van
1. [Eiser 1]
2. [Eiser 2]
beiden wonende te Leerdam,
eisers,
advocaat mr. F.A. van de Kasteele,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LEERDAM,
zetelend te Leerdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe.
Partijen zullen hierna ook [eiser 1] en [eiser 2] en Gemeente Leerdam genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2011;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 5 oktober 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2011;
- de door partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser 1] is sinds 1979 eigenaar van het pand gelegen aan de [adres 1] te Leerdam. [eiser 2] is sinds 13 april 1992 eigenaar van het pand aan de [adres 2] te Leerdam.
2.2. De gemeente is de beheerder van de [adres] te Leerdam.
2.3. De supermarkt Nettorama (hierna: Nettorama) is gevestigd aan de [adres 3] te Leerdam. Nettorama wordt bevoorraad via de achteringang, die is gelegen aan de [adres]. In het kader van de bevoorrading van Nettorama rijden vrachtwagens, achteruit, door de [adres] naar de achteringang van Nettorama. Die vrachtwagens komen tot stilstand ter hoogte van de panden van [eiser 1] en [eiser 2].
2.4. Medio 2006 heeft de gemeente, op verzoek van omwonenden, zwart-gele verkeersdrempels geplaatst. De gemeente heeft deze drempels medio 2007 weer verwijderd, na klachten van omwonenden over trillingen die zouden worden veroorzaakt door deze drempels.
2.5. Bij brief van 9 april 2008 hebben onder meer [eiser 1] en [eiser 2] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de ‘de trillingsschade ontstaan door drempels in combinatie met zwaar vrachtverkeer’ aan hun panden.
2.6. Architecten en Ingenieursbureau “Op Ten Noort Blijdenstein” heeft op verzoek van [eiser 1] het rapport ‘Scheurvorming [adres 1]’ van 31 juli 2009 (hierna: het rapport) opgesteld. De samenvattende conclusie van het rapport luidt als volgt: “In de gevels van het pand [adres 1] in Leerdam, is ernstige scheurvorming geconstateerd. De schades zijn veroorzaakt door de verstoring van de grondslag, met als gevolg het verzakken van het gebouw. Het is zeer aannemelijk dat de verzakkingen en trillingsschades zijn veroorzaakt door het zware vrachtverkeer dat zich vanaf eind 1980 frequent in de nabijheid van het pand begeeft. De aanwezige schades leiden tot een verminderde veiligheid (het mogelijk bezwijken van dragende onderdelen), een verminderde levensduur, economische waarde en gebruikswaarde van het pand.”
2.7. Het centrum van Leerdam, waaronder de [adres], is in 2009 heringericht. In het kader van die herinrichting is de [adres] voorzien van nieuwe bestrating inclusief fundering.
2.8. In december 2012 start de bouw van de nieuwe locatie van Nettorama.
3. De vordering
3.1. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I) voor recht wordt verklaard dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade aan de panden, staande en gelegen te Leerdam aan de [adres 1 en adres 2], nader op te maken bij staat;
II) de gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat;
III) de gemeente wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis zodanige verkeersbeperkende maatregelen te nemen dat het voor vrachtverkeer, behoudens hupdiensten, niet meer mogelijk is om de [adres] in te rijden, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de gemeente hiermee in gebreke blijft;
IV) de Gemeente wordt veroordeeld in de kosten van het geding, waaronder het salaris van de advocaat, alsmede de nakosten.
3.2. [eiser 1] en [eiser 2] baseren hun vorderingen primair op de aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder als bedoeld in artikel 6:174 BW. Zij stellen daartoe het volgende. De [adres] is niet geschikt voor zwaar vrachtverkeer. Hiervan is en was de gemeente op de hoogte. Ten gevolge van het feit dat er desondanks vrachtwagens door de [adres] mochten en nog steeds mogen rijden, ontstond en ontstaat trilling. Deze trilling heeft weer schade aan de panden tot gevolg, waardoor het gevaar veroorzaakt door de gebrekkige weg zich heeft verwezenlijkt.
3.3. Ter onderbouwing van hun stelling dat de [adres] niet geschikt is voor het passerende vrachtverkeer, stellen [eiser 1] en [eiser 2] het volgende. De [adres] is gelegen op een dijklichaam, hetgeen een zachte ondergrond is, met als gevolg dat de trillingen van de vrachtwagens goed gevoeld worden in de omliggende bebouwing. De ongeschiktheid van de [adres] volgt ook uit het feit dat reeds sprake is van spoorvorming in het slechts anderhalf jaar geleden gelegde wegdek. Ook van belang is het feit dat [adres] een smalle weg is, met dichte bebouwing. Ter onderbouwing van het causaal verband tussen de gestelde schade en het passerende vrachtverkeer, kan worden gewezen op het rapport van “Op Ten Noort Blijdenstein”.
3.4. Subsidiair baseren [eiser 1] en [eiser 2] hun vorderingen op artikel 6:162 BW. Daartoe stellen zij het volgende. De gemeente heeft onrechtmatig gehandeld, aangezien zij, ondanks het feit dat zij op de hoogte was gesteld van het feit dat de [adres] ongeschikt was voor vrachtverkeer, heeft nagelaten om maatregelen te treffen. Hierbij moet volgens [eiser 1] en [eiser 2] gedacht worden aan het instellen van een vrachtwagenverbod voor de [adres]. In ieder geval had het op de weg gelegen van de gemeente om onderzoek in te stellen naar de ontvangen klachten.
4. Het verweer
4.1. De gemeente heeft de stellingen weersproken en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2], althans tot afwijzing van hun vorderingen. De gemeente voert daartoe het volgende aan:
a) voor de vordering tot veroordeling van de gemeente tot het nemen van zodanige verkeersbeperkende maatregelen dat het voor vrachtverkeer, behoudens hulpdiensten, niet meer mogelijk is om de [adres] in te rijden, staat een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de bestuursrechter open;
b) de schadevorderingen zijn verjaard, aangezien zowel de absolute als de relatieve verjaringstermijn van artikel 3:310 BW is verstreken;
c) de gemeente is niet aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW, omdat de [adres] voldoet en voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld konden worden en bovendien het causaal verband tussen de gestelde schade en de vermeende gebrekkigheid van de [adres] ontbreekt;
d) de gemeente is niet aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW, omdat de [adres] geschikt is voor vrachtverkeer en er geen noodzaak of plicht bestond om de [adres] voor vrachtverkeer af te afsluiten.
5. De beoordeling
Ad a)
5.1. De gemeente stelt zich op het standpunt dat [eiser 1] en [eiser 2] niet kunnen worden ontvangen in hun vordering om de gemeente te verplichten zodanige verkeersbeperkende maatregelen te nemen dat het voor vrachtverkeer, behoudens hulpdiensten, niet meer mogelijk is om de [adres] in te rijden. [eiser 1] en [eiser 2] voeren aan dat de gemeente in de onderhavige zaak als civiele partij is gedagvaard en de gevorderde maatregelen strekken ter voorkoming van schade.
5.2. De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] komt er op neer dat de rechtbank wordt verzocht om aan de gemeente de verplichting op te leggen om voor de [adres] een in- c.q. uitrijverbod voor vrachtverkeer in te stellen. Ingevolge de Wegenverkeerswet 1994 moet een dergelijke maatregel worden neergelegd in een verkeersbesluit. Artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt immers dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
5.3. Het initiatief tot het nemen van een verkeersbesluit berust meestal bij de wegbeheerder, maar een burger kan ook zelf een verzoek indienen tot het nemen van een verkeersbesluit. Tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek, of tegen de weigering om een zodanig besluit te nemen, staat eerst bezwaar en vervolgens beroep bij de bestuursrechter open. Dat betekent dat er voor [eiser 1] en [eiser 2] ten aanzien van de vordering tot – kort gezegd – het nemen van verkeersbeperkende maatregelen waardoor vrachtverkeer niet door de [adres] kan rijden een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechterlijke procedure open heeft gestaan en nog steeds open staat. [eiser 1] en [eiser 2] zullen dan ook ten aanzien van die vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ad b)
5.4. Volgens de gemeente is de schadevordering van [eiser 1] en [eiser 2] verjaard, omdat zowel de absolute als de relatieve verjaringstermijn van artikel 3:310 BW is verstreken. [eiser 1] en [eiser 2] hebben ter comparitie betwist dat hun schadevordering is verjaard.
5.5. Vooropgesteld wordt dat de (gestelde) schade die [eiser 1] en [eiser 2] vergoed willen zien, niet op één moment is ontstaan, maar steeds gedeeltelijk, als zich verkeer op de weg begaf, waarvoor de weg ongeschikt is en waardoor vervolgens (trillings)schade optrad. De enkele ongeschiktheid van de weg voor zwaar verkeer – als daarvan sprake is – is immers niet voldoende voor het doen ontstaan van schade.
5.6. Op 9 april 2008 hebben [eiser 1] en [eiser 2] een aansprakelijkstelling gestuurd. Terecht heeft de gemeente de aansprakelijkstelling van 9 april 2008 als een stuitingshandeling aangemerkt. Dat betekent vanaf 9 april 2008 een nieuwe verjaringstermijn is gaan lopen. De vordering ten aanzien van (gestelde) schade die is ontstaan na deze datum is dan ook in geen geval verjaard. De beperkte lezing die de gemeente ter comparitie aan de aansprakelijkstelling van 9 april 2008 heeft gegeven, wordt overigens verworpen. De brief van 9 april 2008 moet redelijkerwijs zo worden begrepen dat de gemeente aansprakelijk wordt gesteld voor alle trillingsschade veroorzaakt door het passerende vrachtverkeer. Dat het niet de bedoeling is geweest de gemeente alleen maar aansprakelijk te stellen voor de trillingsschade veroorzaakt door het aanleggen van drempels, blijkt ook uit de latere correspondentie en hetgeen [eiser 1] en [eiser 2] ter comparitie hebben gesteld.
5.7. De gemeente heeft aangevoerd dat de schadevorderingen van zowel [eiser 1] als [eiser 2] zijn verjaard wegens verstrijking van de relatieve verjaringstermijn van artikel 3:310 BW van 5 jaar, omdat meer dan 5 jaar is verstreken tussen de dag volgend op die waarop zowel [eiser 1] als [eiser 2] bekend waren geworden met zowel de schade als de aansprakelijke persoon en de aansprakelijkstelling van 9 april 2008. Aangezien het uitgangspunt is dat degene die zich verweert met een beroep op verjaring daarvoor afdoende feiten moet stellen, zal de gemeente in de zaak feiten moeten stellen waaruit dat volgt.
5.8. Ten aanzien van [eiser 2] stelt de gemeente ervan uit te gaan dat hij direct na het ontstaan van de schade bekend was met de schade en de daarvoor volgens hem aansprakelijke persoon en dat het niet aannemelijk is de schade ook ieder geval meer dan vijf jaren voor de aansprakelijkstelling van de gemeente is ontstaan. Daarmee heeft de gemeente niet voldoende feiten gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat [eiser 2] meer dan vijf voor de aansprakelijkstelling van 9 april 2008 wist de aanspreekbare persoon was. De gemeente heeft dan ook niet aan haar stelplicht voldaan, zodat het beroep op de relatieve verjaringstermijn ten aanzien van de schadevordering van [eiser 2] wordt afgewezen.
5.9. Ten aanzien van [eiser 1] stelt de gemeente dat in het rapport van Op Ten Noort Blijdenstein staat de eigenaar van pand aan de [adres 1] ([eiser 1]) heeft gemeld dat de scheurvorming zou zijn ontstaan vanaf eind 1980, te weten de periode dat de supermarkt met zware vrachtwagens via de ingang van de [adres] is gaan lossen, en dat het in ieder geval aannemelijk is dat de scheuren meer dan vijf jaren voor de aansprakelijkstelling van de gemeente zijn ontstaan. Omdat de gemeente er voorts van uitgaat dat [eiser 2] direct na het ontstaan van de schade bekend was met de schade en de daarvoor volgens hem aansprakelijke persoon zou ook ten aanzien van [eiser 1]’s vordering de relatieve verjaringstermijn zijn verstreken. Daarmee heeft de gemeente niet voldoende feiten gesteld ter onderbouwing van haar stelling dat [eiser 1] meer dan vijf voor de aansprakelijkstelling van 9 april 2008 wist de aanspreekbare persoon was. Ook het beroep op de relatieve verjaringstermijn ten aanzien van de schadevordering van [eiser 1] wordt derhalve afgewezen.
5.10. De gemeente heeft voorts een beroep gedaan op de absolute verjaringstermijn van artikel 3:310 BW. Ingevolge die bepaling verjaart schade in ieder geval door verloop van 20 jaar na de gebeurtenis waardoor schade is veroorzaakt. Zoals eerder ook overwogen, is de (gestelde) schade waarop de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] ziet, niet op één moment ontstaan. Die schade ontstaat en ontstond iedere dat verkeer op de weg begeeft, waarvoor de weg ongeschikt is en waardoor vervolgens (trillings)schade optreedt. Dit betekent voor deze zaak dat de vordering ten aanzien van schade die binnen twintig jaar voor de aansprakelijkstelling van 9 april 2008 is ontstaan, niet is verjaard wegens verstrijking van de absolute verjaringstermijn. De schade die daarvoor, dus voor 9 april 1988, is ontstaan is dat wel.
Ad c)
5.11. Nu vast staat dat de schadevorderingen van zowel [eiser 1] als [eiser 2] niet zijn verjaard voor schade die is ontstaan vanaf 9 april 1988, is vervolgens de vraag aan de orde of de [adres] voldoet en voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.
5.12. Bij het antwoord op de vraag of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of die opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Bij de beoordeling of een opstal gebrekkig was, komt betekenis toe aan de toenmalige stand van wetenschap en techniek en de financiële kaders waarbinnen het overheidslichaam zijn beleidsdoelstellingen tracht te realiseren.
5.13. Zoals ook onder 3.3 is weergegeven, hebben [eiser 1] en [eiser 2] gesteld dat de [adres] niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, omdat deze niet geschikt is en niet geschikt was en is voor vrachtverkeer. De gemeente heeft deze stelling in haar conclusie van antwoord gemotiveerd betwist. De gemeente stelt daartoe onder meer dat door de aangebrachte funderingsconstructie van circa 40 cm zand met daarop circa 25 cm menggranulaat, een straatlaag van circa 5 cm brekerzand en een verhardingslaag de [adres] geschikt is voor alle normale voertuigen, waaronder vrachtverkeer.
5.14. Gezien de betwisting van de gemeente, dienen [eiser 1] en [eiser 2] op grond van artikel 150 Rv te bewijzen dat de [adres] niet geschikt was en is voor (zwaar) vrachtverkeer. Gezien de aard van de problematiek ligt het in de rede dat hiervoor een deskundigenbericht wordt gelast.
5.15. Als uit het deskundigenbericht zou volgen dat de [adres] niet geschikt is en niet geschikt was voor vrachtverkeer, kan deze zaak worden doorverwezen naar de schadestaatprocedure. Als blijkt de [adres] niet geschikt is en niet geschikt was voor vrachtverkeer is immers ook de mogelijkheid dat daardoor schade is veroorzaakt voldoende aannemelijk geworden.
Deskundigenbericht
5.16. Voordat wordt overgegaan tot het benoemen van een deskundige, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van wegenbouw/civiele techniek en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
1. Heeft de [adres] te Leerdam vanaf 9 april 1988 steeds aan de eisen voldaan die men, ook gelet op het vrachtverkeer, daaraan had mogen stellen? Bij de beantwoording van deze vraag moet ook betrokken worden dat op meerdere momenten drempels hebben gelegen in de [adres].
2. Is er aan de panden van [eiser 1] en [eiser 2] ([adres 2] en 68 te Leerdam) schade die is veroorzaakt door de trillingen die teweeg worden gebracht door het passerende vrachtverkeer?
3. Heeft de deskundige nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn?
5.17. Gelet op de bewijslastverdeling zullen [eiser 1] en [eiser 2] worden opgedragen het te zijner tijd te bepalen voorschot op de kosten van de deskundige ter griffie te deponeren.
6. De beslissing
De rechtbank:
- bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 11 januari 2012 voor het nemen van een akte aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] waarin zij zich kunnen uitlaten over de hiervoor in 5.15 genoemde aspecten;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2011.?