beschikking
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rekestnummer: 93053 / HA RK 11-2033
Beschikking van 7 december 2011
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NIEUW-LEKKERLAND,
zetelend te Bleskensgraaf,
verzoekster,
advocaat mr. P.M.D. Weijers,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE MOLEN NIEUW-LEKKERLAND BEHEER B.V.,
gevestigd te Nieuw-Lekkerland,
verweerster,
verschenen ter zitting in persoon, bij monde van haar statutair bestuurder
[betrokkene 1] en aldaar bijgestaan door haar adviseur [betrokkene 2],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PLUS VASTGOED B.V.,
gevestigd te De Bilt,
verweerster,
advocaat mr. M. Lanen.
Partijen zullen hierna de Gemeente, de Molen en Plus Vastgoed worden genoemd.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift van Plus Vastgoed
- de mondelinge behandeling.
2. Het verzoek en de beoordeling
2.1. Het verzoek strekt tot nietigverklaring van een schriftelijke overeenkomst, gesloten tussen de Molen en Plus Vastgoed, ter zake van een in eigendom aan de Molen toebehorende onroerende zaak ([adres], te [postcode] Nieuw-Lekkerland, kadastraal bekent gemeente Nieuw-Lekkerland, sectie B nummers 4162 en 4279, respectievelijk groot tien are en acht are elf centiare).
2.2. Art. 26 Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) bepaalt:
“1.Een gemeente kan de nietigheid inroepen van rechtshandelingen die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan haar in deze wet geregelde voorkeurspositie.
2.Het verzoek moet worden gedaan binnen acht weken nadat de gemeente een afschrift heeft ontvangen van de akte waarin de desbetreffende rechtshandeling is vervat bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de gemeente is gelegen. De gemeente is niet ontvankelijk in haar verzoek indien zij met de desbetreffende rechtshandeling schriftelijk heeft ingestemd.”
2.3. Gesteld noch gebleken is dat het verzoekschrift van de Gemeente te laat is ingediend bij de rechtbank.
2.4. Plus Vastgoed en de Molen voeren verweer.
2.5. Plus Vastgoed voert aan dat zij geen eigenaar is zodat betwijfeld mag worden of het terecht is dat zij in rechte wordt betrokken. Hierover wordt als volgt geoordeeld.
2.6. Het gaat in casu om een verzoekschriftprocedure. In een verzoekschriftprocedure worden niet alleen verzoeker en verweerder, maar ook, desgewenst, eventuele (andere) belanghebbenden gehoord (vgl. art. 271 Rv). Plus Vastgoed is blijkens de overgelegde stukken ter zake van haar overeenkomst met de Molen “koper” en/of “optiehouder” op de litigieuze onroerende zaak. Plus Vastgoed is aldus aan te merken als belanghebbende. Daarom heeft de rechtbank Plus Vastgoed in de gelegenheid gesteld haar standpunt schriftelijk kenbaar te maken en haar opgeroepen ter zitting te verschijnen. Plus Vastgoed is niet verplicht om in rechte te verschijnen maar is daartoe wel gerechtigd.
2.7. De Molen en Plus Vastgoed voeren aan:
-dat op de onroerende zaak geen voorkeursrecht meer rust omdat de publicatie in de Staatscourant van 27 november 2006 vermeldt dat het voorkeursrecht voor slechts 2 jaar geldt;
-dat, ook als een termijn van 2 ½ jaar mocht gelden, het voorkeursrecht toch is komen te vervallen, omdat het bestemmingsplan pas na het verstrijken van de termijn van 2 ½ jaar is vastgesteld. De Molen en Plus Vastgoed stellen daartoe dat de termijn al aanvangt op het moment van voorlopige aanwijzing door het college van Burgemeester en Wethouders en niet pas op het moment van definitieve aanwijzing door de gemeenteraad.
2.8. De Gemeente betwist dat het voorkeursrecht is komen te vervallen. Volgens de Gemeente is de geldende termijn van 2 jaar door de invoeringswet WRO opgerekt naar 2 ½ jaar, derhalve tot 28 mei 2009. Voorts stelt de Gemeente dat haar voorkeursrecht verder is verlengd met een periode van 10 jaar vanaf 12 juni 2009, derhalve tot 12 juni 2019, met als reden dat de gemeenteraad op 9 april 2009 een partieel herzien bestemmingsplan heeft vastgesteld, dat is bekendgemaakt in de Staatscourant van -en in werking getreden op- 12 juni 2009. De Gemeente stelt daarbij:
-het voorlopige aanwijzingsbesluit door het college van Burgemeester en Wethouders ex art. 8a Wvg (oud) is gepubliceerd in de Staatscourant van 4 oktober 2006,
-het definitieve aanwijzingsbesluit door de Gemeenteraad is gepubliceerd in de Staatscourant van 27 oktober 2006.
2.9. Over de vraag op welk moment de termijn van geldigheid van het aanwijzingsbesluit is aangevangen, oordeelt de rechtbank als volgt.
2.10. Artikel 9.4.4 van de overgangsbepalingen bij de Wet van 22 mei 2008 tot aanpassing van een aantal wetten met het oog op de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening alsmede regeling van overgangsrecht (Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2008, Nr. 180), dat in werking is getreden op 1 juli 2008, luidt: “Een besluit tot aanwijzing van gronden als bedoeld in artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dat luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt gelijk gesteld met een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 5, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat de termijn, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten zoals dit luidt na inwerkingtreding van deze wet, twee jaar en zes maanden bedraagt.”
2.11. Het gaat blijkens de hiervoor aangehaalde wettekst om de termijn van art. 9 lid 5 Wvg in de versie zoals deze luidde op 1 juli 2008. Deze tekst luidt: “Een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 5 vervalt van rechtswege drie jaar na dagtekening, tenzij voor dat tijdstip een structuurvisie, bestemmingsplan of projectbesluit is vastgesteld.”
2.12. Een aanwijzing ex artikel 5 Wvg is een definitieve aanwijzing. De voorlopige aanwijzing is geregeld in een ander artikel, namelijk artikel 6 Wvg. De termijn van 2 ½ jaar vangt derhalve aan op het moment van definitieve aanwijzing. Daarom faalt het verweer dat de termijn aanvangt op het moment van voorlopige aanwijzing.
2.13. De rechtbank onderschrijft voorts het standpunt van de Gemeente dat de geldigheidsduur van het aanwijzingsbesluit is verlengd van 2 jaar naar 2 ½ jaar. Deze juistheid blijkt uit het aangehaalde artikel 9.4.4 van de overgangsbepalingen.
2.14. Het bestemmingsplan is vastgesteld binnen de termijn van 2 ½ jaar, namelijk op 9 april 2009.
2.15. Gelet op het bepaalde in art. 9 lid 1 Wvg is ook het standpunt van de Gemeente juist dat het voorkeursrecht met 10 jaar is verlengd.
2.16.
Voorts is ter zitting nog aangevoerd dat de Gemeente het constitutieve vereiste van aantekening van het voorkeursrecht in het Kadaster heeft geschonden. Dit verweer faalt nu een dergelijk vereiste niet bestaat. Er geldt een andere regeling voor openbare bekendmaking van vestiging van voorkeursrechten, namelijk aantekening in het gemeentelijk beperkingenregister, dit op grond van art. 7 Wvg en het bepaalde bij en krachtens de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
2.17. Conclusie is derhalve dat het voorkeursrecht nog immer van kracht is.
2.18. Ter zake van de overeenkomst tussen de Molen en Plus Vastgoed zijn overgelegd:
- een schriftelijke bevestiging van tussen de Molen en Plus Vastgoed gemaakte afspraken, vervat in een brief van 14 februari 2011 van Plus Vastgoed aan de Molen.
- een notariële akte de dato 25 maart 2011 inzake een “optieovereenkomst” tussen de Molen en Plus Vastgoed.
2.19. Naar het oordeel van de rechtbank is het de kennelijke strekking van de overeenkomst om de onroerende zaak te leveren aan Plus Vastgoed. Er wordt weliswaar in de stukken gerept over (slechts) een optie aan de Molen om de onroerende zaak te kopen en worden partijen aangeduid als “optiegerechtigde”en “optieverlener”. Tegelijkertijd worden echter partijen als koper en verkoper aangeduid en wordt vermeld dat de leveringsdatum 22 augustus 2011 is, tenzij partijen een andere datum afspreken, en wordt een koopprijs van
€ 1.250.000 vermeld. Deze overeenkomst behelst de essentialia van een koopovereenkomst en strekt gelet op de inhoud van de overeenkomst er toe het voorkeursrecht te omzeilen. Mitsdien komt de overeenkomst voor vernietiging in aanmerking.
2.20. Een proceskostenveroordeling behoort zonodig ambtshalve te worden uitgesproken (HR 28 november 1986, NJ 1987, 380), behalve als de winnende partij kenbaar maakt geen proceskostenveroordeling te verlangen, maar dat doet zich hier niet voor.
2.21. Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen de Molen en Plus Vastgoed worden veroordeeld in de proceskosten ad € 1.472. Deze kosten bestaan uit € 904 aan salaris advocaat en € 568 aan griffierecht. Het salaris advocaat is berekend conform, de Liquidatietarieven: één punt voor het (aanvullend) verzoekschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met toepassing van tarief II (onbepaalde waarde) ad € 452 per punt. De proceskosten worden voor de helft toegerekend aan de Molen en voor de helft aan Plus Vastgoed.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. verklaart nietig de overeenkomsten op 14 februari 2011 en 25 maart 2011 gesloten tussen Plus Vastgoed en de Molen met betrekking tot de percelen met opstallen en verdere aan- en toebehoren, plaatselijk bekend als [adres] te Nieuw-Lekkerland [postcode]), kadastraal bekend gemeente Nieuw-Lekkerland, sectie B nummers 4162 en 4279, respectievelijk groot 10 are en acht are elf centiare;
3.2. veroordeelt de Molen tot betaling aan de Gemeente van € 736 als vergoeding van de helft van de proceskosten;
3.3. veroordeelt Plus Vastgoed tot betaling aan de Gemeente van € 736 als vergoeding van de helft van de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P. Broeders en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.?