ECLI:NL:RBDOR:2011:BU4954

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
95073 / JE RK 11-854
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Honorering van het blokkaderecht van pleegouders in het kader van de uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Dordrecht op 16 november 2011 uitspraak gedaan in een verzoek van een pleegmoeder om honorering van het blokkaderecht zoals neergelegd in artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek. De pleegmoeder verzocht om af te zien van een overplaatsing van haar pleegkind naar een ander pleeggezin, omdat zij van mening was dat het kind goed functioneerde in haar zorg. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de feiten, waaronder dat de minderjarige al meer dan tweeënhalf jaar bij de pleegmoeder woont en dat er zorgen waren over de opvoedsituatie, waaronder meldingen van alcoholgebruik en onveilige omstandigheden. Bureau Jeugdzorg had besloten om de minderjarige over te plaatsen naar een ander pleeggezin, wat de pleegmoeder wilde tegenhouden met een beroep op het blokkaderecht.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het blokkaderecht niet absoluut is en dat de belangen van het kind voorop staan. Ondanks de langdurige plaatsing bij de pleegmoeder, zijn er ernstige zorgen over de opvoedingssituatie en de veiligheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de pleegmoeder niet in staat is om een stabiele en veilige omgeving te bieden, wat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De verzoeken van de pleegmoeder zijn afgewezen, en de kinderrechter heeft de beslissing van Bureau Jeugdzorg om de minderjarige over te plaatsen bevestigd. Dit besluit is in lijn met de wetgeving en de belangen van het kind, die voorop staan in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 95073 / JE RK 11-854
beschikking van de kinderrechter van 16 november 2011
op het verzoek van
[pleegmoeder],
hierna te noemen de pleegmoeder,
wonende [adres pleegmoeder],
advocaat mr. J.P.M. Castelein (Dordrecht).
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum minderjarige],
wonende/verblijvende [adres pleegmoeder].
Belanghebbenden zijn:
- Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te 3311 RH Dordrecht,
Kromhout 120,
- de moeder, [moeder vd minderjarige],
[adres moeder].
1. Het procesverloop
De kinderrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de pleegmoeder, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2011;
- de brief, met bijlagen, van het Bureau Jeugdzorg, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2011.
Tijdens de mondelinge behandeling op 02 november 2011 zijn verschenen en gehoord:
- de pleegmoeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de gezinsvoogd, [mevrouw X, gezinsvoogd];
- de moeder.
2. De vaststaande feiten
Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken:
- de moeder heeft het gezag over de minderjarige;
- de minderjarige is onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling van de minderjarige is met ingang van 06 oktober 2011 voor één jaar verlengd, met behoud van het Bureau Jeugdzorg om de ondertoezichtstelling uit te voeren;
- de kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige eveneens met ingang van 06 oktober 2011 verlengd, voor de duur van de ondertoezichtstelling;
- de minderjarige verblijft bij de pleegmoeder.
Bij beslissing van 06 oktober 2011 heeft het Bureau Jeugdzorg het verzoek van de pleegmoeder om af te zien van een krachtens de machtiging tot uithuisplaatsing toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige (ex art. 1:263 lid 2 sub c BW) afgewezen.
3. Het verzoek
De pleegmoeder verzoekt om honorering van het in art. 1:265i BW (wetsontwerp 32015, tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming, hierna te noemen Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen) neergelegde blokkaderecht, zodat het Bureau Jeugdzorg niet zonder haar toestemming de plaatsing van de minderjarige [minderjarige] bij haar kan beëindigen om haar over te plaatsen naar een ander pleeggezin.
Voorts verzoekt de pleegmoeder om af te zien van een overplaatsing van [minderjarige] uit haar pleeggezin.
Ten slotte verzoekt de pleegmoeder op grond van art. 1:238 lid 3 BW om de Raad voor de Kinderbescherming in deze van advies te laten dienen en ter zitting aanwezig te laten zijn.
Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de pleegmoeder het volgende:
[minderjarige] woont inmiddels ruim tweeënhalf jaar in het gezin van de pleegmoeder. De pleegmoeder stelt voorop dat [minderjarige] goed functioneert en dat ook school positief is over de ontwikkeling en het functioneren van [minderjarige]. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een hechtingsstoornis en het is niet voor niets dat het Bureau Jeugdzorg in de afgelopen jaren geen reden heeft gezien om veel contact te zoeken (het contact was slechts zeer beperkt) of om extra hulp in te zetten.
Het Bureau Jeugdzorg wil [minderjarige] nu echter overplaatsen naar een ander pleeggezin, omdat pleegzorg (en daarmee ook het Bureau Jeugdzorg) onvoldoende zicht zou krijgen op de situatie bij de pleegmoeder en omdat derden bij het AMK zouden hebben geklaagd over de situatie bij de pleegmoeder. De klachten betreffen alcohol- en wellicht ook drugsgebruik door de pleegmoeder, het gebruik van ruwe taal tegen [minderjarige], een vieze woning en een periode waarin de elektriciteit was afgesloten.
De pleegmoeder erkent dat de elektriciteit korte tijd afgesloten is geweest, maar de overige klachten worden betwist; de pleegmoeder vermoedt dat mensen in haar omgeving uit rancune klachten over haar hebben geuit.
Voorzover het feit dat de pleegmoeder en de moeder een relatie met elkaar hebben gekregen in de ogen van het Bureau Jeugdzorg een probleem zou zijn voor een pleeggezinplaatsing (en de daarbij horende vergoedingen), stelt de pleegmoeder dat daarover afspraken te maken zijn.
Vooruitlopend op de hiervoor onder 2. genoemde beslissing van het Bureau Jeugdzorg op het, op grond van art. 1:263 BW, door de pleegmoeder ingediende verzoek om af te zien van de beoogde overplaatsing van [minderjarige], heeft de pleegmoeder dit beroep gedaan op het blokkaderecht. Daarom dient het Bureau Jeugdzorg eerst de beslissing op dit verzoek af te wachten voordat stappen kunnen worden ondernomen tot een eventuele overplaatsing van [minderjarige].
5. Het verweer van het Bureau Jeugdzorg
De gezinsvoogd heeft aangevoerd dat het besluit van het Bureau Jeugdzorg om de verblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen en haar over te plaatsen naar een ander pleeggezin enerzijds is ingegeven door verschillende zorgwekkende meldingen bij het AMK over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de pleegmoeder, en anderzijds omdat Horizon Pleegzorg onlangs te kennen heeft gegeven dat zij, na de meldingen bij het AMK en omdat zij nauwelijks zicht heeft kunnen krijgen op de situatie van [minderjarige], van plan is met de pleegzorgbegeleiding te stoppen.
Daarbij komt dat de pleegmoeder niet open is geweest over haar relatie met de moeder en dat pas sinds kort wordt erkend dat de pleegmoeder en de moeder nu samenwonen. In dit verband bestaat de zorg dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen haar moeder en haar pleegmoeder.
De pleegmoeder wilde ook niet meewerken aan een NIFP-onderzoek van [minderjarige], dat mede bedoeld was om de vraag te beantwoorden of het in het belang van [minderjarige] was om te blijven of overgeplaatst te worden.
Gelet op al deze omstandigheden is het Bureau Jeugdzorg van mening dat de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij pleegmoeder ontoereikend is waar het gaat om basale zorg, veiligheid, en vertrouwen in volwassenen en dat [minderjarige] daardoor bedreigd wordt in haar ontwikkeling. Het is in het belang van [minderjarige] dat zij naar een ander pleeggezin zal worden overgebracht, waar zij de opvoeding, verzorging en noodzakelijke hulpverlening kan krijgen die zij nodig heeft.
6. De mening van de moeder
De moeder heeft de hoop uitgesproken dat [minderjarige] bij de pleegmoeder mag blijven wonen. Zij ziet dat de pleegmoeder goed voor [minderjarige] zorgt en zij merkt dat ook aan de manier waarop [minderjarige] zich ontwikkelt.
7. De beoordeling
Blokkaderecht
In de huidige wetgeving is, in de artikelen 1:253s en 336a BW, een blokkaderecht opgenomen dat er op neerkomt dat een pleegkind dat met toestemming van zijn met gezag belaste ouder(s) of voogd in een pleeggezin is geplaatst en daar een jaar of langer woont, door die ouder(s) of voogd niet uit dat pleeggezin mag worden weggehaald zonder toestemming van de pleegouders. Dit blokkaderecht is beperkt tot een vrijwillige plaatsing in een gezin en geldt dus niet voor plaatsingen in het kader van een ondertoezichtstelling. Dit wordt vrij algemeen gezien als een lacune in de wet, die strijd kan opleveren met de artikelen 6 en 8 EVRM jo. artikel 3 IVRK; in deze artikelen zijn het recht op een eerlijk proces en het recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven vastgelegd, en het uitgangspunt dat de belangen van het kind steeds de eerste overweging dienen te zijn.
In artikel 265i van het door de pleegmoeder genoemde wetsontwerp (32015) wordt aan pleegouders de mogelijkheid gegeven het blokkaderecht in te roepen als zij een kind verzorgen en opvoeden dat onder toezicht is gesteld; het toepassingsgebied van het inroepen van het blokkaderecht wordt dus verbreed.
De kinderrechter ziet aanleiding om, waar het het door pleegouders inroepen van het blokkaderecht betreft, te anticiperen op het genoemde wetsontwerp. De pleegmoeder kan daarmee in haar verzoek worden ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
Het belang van een kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoeding en verzorging moet leidend zijn, maar dat betekent nog niet dat een bepaalde verblijfplaats van een kind onder alle omstandigheden moet worden gehandhaafd. Het blokkaderecht is dus niet absoluut.
Vast staat dat [minderjarige] al ruim tweeënhalf jaar deel uitmaakt van het gezin van de pleegmoeder. Voorts is gebleken dat Horizon Pleegzorg eind 2010 al aangaf dat men een kortdurende plaatsing van [minderjarige] bij de pleegmoeder wel zou ondersteunen, maar dat men op de langere termijn onvoldoende vertrouwen had in de mogelijkheden van en de samenwerking met de pleegmoeder. Daarbij maakte men zich ook zorgen over de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder.
Uit het door het Bureau Jeugdzorg overgelegde verslag van het netwerkonderzoek dat Horizon Pleegzorg heeft verricht, komt naar voren dat destijds is besloten dat [minderjarige] kortdurend voor een plaatsing in de hulpverleningsvariant (en dus niet in de opvoedingsvariant) bij de pleegmoeder kon worden geplaatst, tot 26 augustus 2011.
In het afgelopen jaar zijn de twijfels van Horizon Pleegzorg over de mogelijkheden van de pleegmoeder en haar vermogen om een goede samenwerkingsrelatie aan te gaan niet weggenomen. Horizon Pleegzorg heeft nauwelijks zicht kunnen krijgen op de thuis- en opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de pleegmoeder en de noodzakelijke samenwerking is niet tot stand gekomen. Een en ander heeft er toe geleid dat Horizon Pleegzorg heeft besloten de pleegzorgsamenwerking met de pleegmoeder op te zeggen.
Dit feit hoeft nog geen reden te zijn om [minderjarige] naar een ander (regulier) pleeggezin over te plaatsen. Een bijkomend probleem is echter dat de pleegmoeder -zoals zij ook min of meer heeft toegegeven- niet steeds open en eerlijk is geweest over wat zich binnen haar gezin afspeelt. Zo heeft zij een tijdlang geen duidelijkheid verschaft over het (wisselende) verloop van haar relatie met de moeder en over de vraag of zij nu wel of niet met de moeder samenwoont.
Duidelijk is wel dat er van alles gebeurt in en rond het gezin van de pleegmoeder: zo is de elektriciteit enige tijd afgesloten geweest en zijn er regelmatig spanningen tussen de pleegmoeder en de buren, waar recent de politie zelfs bij betrokken is geweest.
Er zijn daarnaast bij het Bureau Jeugdzorg en bij het AMK verschillende meldingen gedaan over de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij de pleegmoeder. In deze meldingen zijn onder meer zorgen uitgesproken over ruzies en geschreeuw tussen de pleegmoeder en de moeder, grof taalgebruik van de pleegmoeder tegenover [minderjarige] en het alcoholgebruik van de pleegmoeder. De pleegmoeder is van mening dat de meldingen zijn gedaan om haar een hak te zetten, maar er is onvoldoende reden om de betrouwbaarheid van de meldingen ter discussie te stellen.
De hierboven omschreven feiten en omstandigheden vormen, in hun onderlinge samenhang bezien, een contra-indicatie voor voortzetting van het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder. Daarbij komt dat [minderjarige] op jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt: zij is verslaafd geboren, in haar opvoedingssituatie was sprake van verwaarlozing, huiselijk geweld en alcohol- en drugsgebruik en ze heeft -door de psychische problemen en de verslavingsproblematiek van de moeder en haar vroegere partner- veel spanning ervaren. Voor [minderjarige] is het daarom van groot belang dat zij kan opgroeien in een rustige en stabiele opvoedingsomgeving, waar haar verdere ontwikkeling goed kan worden gevolgd (ook door de pleegzorgwerker) en waar men open staat voor eventueel noodzakelijke extra hulp en begeleiding. Het is voldoende aannemelijk geworden dat bij de pleegmoeder niet aan deze -voor een zo goed mogelijke ontwikkeling van [minderjarige]- noodzakelijke voorwaarden wordt voldaan en daarmee staat de noodzaak van de door het Bureau Jeugdzorg voorgenomen wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] (naar een regulier pleeggezin) vast. Een en ander rechtvaardigt de beslissing van het Bureau Jeugdzorg van 06 oktober 2011, waarbij het verzoek van de pleegmoeder om af te zien van een krachtens de machtiging tot uithuisplaatsing toegestane wijziging van de verblijfplaats van de [minderjarige] (ex art. 1:263 lid 2 sub c BW) is afgewezen.
Gelet op het bovenstaande zal ook de kinderrechter het verzoek van de pleegmoeder om af te zien van een overplaatsing van [minderjarige] uit haar pleeggezin afwijzen.
Raad voor de Kinderbescherming
Voor de aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming ter zitting -met het oog op het uitbrengen van advies in deze zaak- is geen reden gezien en dit is voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de advocaat van de pleegmoeder meegedeeld.
Dit houdt reeds een afwijzing in van het verzoek van de pleegmoeder om, op grond van art. 1:238 lid 3 BW, de Raad voor de Kinderbescherming in deze van advies te laten dienen en ter zitting aanwezig te laten zijn.
8. De beslissing
De kinderrechter:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M.J. Janssen, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 16 november 2011.
De griffier deelt mede dat:
van deze beschikking hoger beroep open staat bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
- voor verzoeker en de verschenen belanghebbenden binnen 3 maanden na dagtekening van deze beschikking;
- voor andere belanghebbenden binnen 3 maanden na de betekening van deze beschikking of binnen 3 maanden nadat deze beschikking op andere wijze bekend is geworden.
Dit beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.
Voor advies en informatie, onder andere over de kosten van de procedure, kunt u zich wenden tot het Juridisch Loket te Dordrecht, Burgemeester de Raadtsingel 73, tel: 0900-8020.