vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 16 november 2011
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 85563 / HA ZA 10-2170 (verder: de hoofdzaak) van
1. de onderlinge waarborgmaatschappij
SCHEPEN ONDERLINGE NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Groningen,
2. [PARTIJ J],
wonende te Rotterdam,
3. de onderlinge waarborgmaatschappij
VERENIGING ORANJE ONDERLINGE VERZEKERING VAN SCHEPEN U.A.,
gevestigd te Groningen,
4. [PARTIJ N],
wonende te Lancashire,
eisers,
advocaat mr. M.J.M. Hoeijmans,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[V] DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Dinteloord, gemeente Steenbergen,
gedaagde,
advocaat mr. L.J. van Langevelde ,
2. [PARTIJ V],
wonende te Dinteloord, gemeente Steenbergen,
gedaagde,
advocaat mr. L.J. van Langevelde,
3. de vennootschap onder firma
FIRMA [W] V.O.F.,
gevestigd te Giessenburg,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Janssens,
4. [PARTIJ W1],
wonende te Giessenburg,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Janssens,
5. [PARTIJ W2],
wonende te Giessenburg,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Janssens,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 88564 / HA ZA 10-2664 (verder: de vrijwaringszaak) van:
1. de vennootschap onder firma
FIRMA [W] V.O.F.,
gevestigd te Giessenburg,
2. [PARTIJ W1],
wonende te Giessenburg,
3. [PARTIJ W2],
wonende te Giessenburg,
eisers,
advocaat mr. J.W. Janssens,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[V] DIENSTEN B.V.,
gevestigd te Dinteloord, gemeente Steenbergen,
gedaagde,
advocaat mr. L.J. van Langevelde,
2. [PARTIJ V],
wonende te Dinteloord, gemeente Steenbergen,
gedaagde,
advocaat mr. L.J. van Langevelde,
3. [PARTIJ H],
wonende te Steenbergen,
gedaagde,
advocaat mr. M.S. Yap,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] VERZEKERINGEN EN HYPOTHEKEN B.V.,
gevestigd te Alblasserdam,
gedaagde,
advocaat mr. V.J. Groot.
Eisers zullen afzonderlijk SON, [partij J], Oranje en [partij N] worden genoemd.
Gedaagden sub 1 en 2 in de hoofdzaak, tevens gedaagden sub 1 en 2 in de vrijwaringszaak, zullen hierna gezamenlijk [V Diensten cs] en afzonderlijk [V Diensten] en [partij V] worden genoemd.
Gedaagden sub 3, 4 en 5 in de hoofdzaak, tevens eisers in de vrijwaringszaak, zullen hierna gezamenlijk [firma W cs] worden genoemd en afzonderlijk [firma W], [partij W1] en [partij W2].
Gedaagden sub 4 en 5 in de vrijwaringszaak zullen hierna respectievelijk [partij H] en [B Verzekeringen] genoemd worden.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 februari 2011.
- het proces-verbaal van (voortgezette) comparitie van partijen van 27 oktober 2011.
1.2. Op verzoek van eisers in de hoofdzaak heeft de rechtbank Breda een voorlopig getuigenverhoor gelast. In het kader van dat voorlopig getuigenverhoor is [partij H] als getuige gehoord.
1.3. De comparitie van partijen in de hoofd - en vrijwaringszaak heeft plaatsgevonden tegelijkertijd met de voortgezette comparitie van partijen in de zaken 85457 HA ZA/ 10-2159 (hoofdzaak) en 88700 / HA ZA 10-2689 (vrijwaring).
1.4. De vordering van [partij N] bedraagt € 1.000. Een vordering met een dergelijk geldelijk belang behoort tot de absolute competentie van de kantonrechter. Ter comparitie van partijen is met instemming van alle partijen de vordering van [partij N] gecedeerd aan zijn verzekeraar Oranje. De gevorderde € 1.000 is onderdeel geworden van de vordering van Oranje. [partij N] is mitsdien geen partij meer in deze procedure. De proceskosten van en tegen [partij N] worden met instemming van partijen begroot op nihil.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 februari 2011.
- het proces-verbaal van (voortgezette) comparitie van partijen van 27 oktober 2011.
2.2. De comparitie van partijen in de hoofd - en vrijwaringszaak heeft plaatsgevonden tegelijkertijd met de voortgezette comparitie van partijen in de zaken 85457 HA ZA/ 10-2159 (hoofdzaak) en 88700 / HA ZA 10-2689 (vrijwaring).
2.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten (in beide procedures)
3.1. [partij W1] en [partij W2] zijn vennoten van [firma W]. [Firma W] oefent een scheepsreparatiebedrijf uit in een loods aan de Havenweg 6 te Dinteloord (verder: de loods). Deze loods wordt of werd gehuurd van [V Diensten].
3.2. [partij V] is indirect statutair bestuurder van [V Diensten].
3.3. Op 17 november 2007 is brand uitgebroken in de gehuurde loods. Ten tijde van de brand bevond het schip de ‘Sandria’ zich in de loods en lag het schip de ‘Colorado’ naast de loods. Door de brand is de Sandria afgebrand en de Colorado beschadigd.
3.4. [partij J] is eigenaar de Sandria. Dit schip heeft hij verzekerd bij SON. [partij J] had aan [firma W] opdracht gegeven om de Sandria te renoveren. Ter uitvoering van deze opdracht is dit schip in de loods geplaatst.
3.5. [partij N] is eigenaar van de Colorado. Dit schip heeft hij verzekerd bij Oranje. [partij N] had aan [firma W] opdracht gegeven om in de Colorado een generatorset in te bouwen. Ter uitvoering van deze opdracht is dit schip naast de loods gelegd.
3.6. Op 17 november 2007 werd ten tijde van het uitbreken van de brand door [partij H] met behulp van een brander dakdekkerswerkzaamheden uitgevoerd aan (de goot van) het dak van de loods. [partij H] voerde die werkzaamheden uit in opdracht van [V Diensten], dan wel van [partij V].
4. Het geschil
in de hoofdzaak
4.1. Eisers vorderen na vermindering van eis samengevat - [V Diensten cs] en [firma W cs] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 113.197,51, althans aan SON € 36.250,-, aan [partij J] € 59.250,-, aan Oranje € 27.697,51, één en ander vermeerderd met de expertisekosten, de kosten van het getuigenverhoor, de wettelijke rente vanaf 17 november 2007, althans de dag van verzuim, althans de dag van de dagvaarding tot de voldoening, en de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.788,00, met veroordeling van [V Diensten cs] en [firma W cs] in de kosten van de procedure.
4.2. [V Diensten cs] en [firma W cs] voeren verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.4. [firma W cs] vorderen - samengevat - dat [V Diensten cs], [partij H] en [B Verzekeringen] hoofdelijk worden veroordeeld om aan [firma W cs] te betalen al hetgeen waartoe [firma W cs] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [V Diensten cs], [partij H] en [B Verzekeringen] in de kosten van de vrijwaring, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen vanaf het te wijzen vonnis.
4.5. [V Diensten cs], [partij H] en [B Verzekeringen] voeren verweer.
4.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in de hoofdzaak
5.1. Elke eiser heeft een separate vordering, die (in beginsel) afzonderlijk beoordeeld moet worden. Eisers hebben echter samen één advocaat en de stellingen die eisers tegen ieder van de gedaagden innemen zijn bij elke eiser dezelfde. Mitsdien kunnen de stellingen van de diverse eisers tegen een gedaagde gezamenlijk worden beoordeeld.
5.2. De in geding zijnde vorderingen zijn alsdan de volgende:
A Eisers tegen [V Diensten]
B Eisers tegen [firma W cs]
Deze vorderingen zullen hierna worden beoordeeld.
A Eisers tegen [V Diensten]
Standpunt Eisers
5.3. [V Diensten] is op grond van art. 6:171 BW aansprakelijk omdat zij [partij H] heeft ingehuurd (aansprakelijkheid voor hulppersonen). [partij H] heeft de werkzaamheden uitgevoerd in de uitoefening van het bedrijf van [V Diensten].
5.4. [V Diensten] is als bezitter van de loods op grond van art. 6:174 BW
aansprakelijk. Deze opstal voldeed niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Dit leverde een gevaar op voor personen en zaken. Het dak was bekleed met brandbaar materiaal waardoor het niet bestand was tegen dakwerkzaamheden met open vuur. Verwacht zou mogen worden dat de opstal voldoende brandwerend was. Eisers beroepen zich op LJN: AA7686, Hoge Raad, 20-10-2000, C99/004HR.
5.5. [V Diensten] heeft onrechtmatig gehandeld (art. 6:162 BW). Zij wist dat het dak brandgevaarlijk was, althans had zij moeten weten dat het dak niet bestand zou zijn tegen werkzaamheden met open vuur. Desondanks heeft zij geen passende instructies aan [partij H] gegeven noch enig toezicht op diens werkzaamheden heeft gehouden. [V Diensten] heeft de kans op verhaal beperkt door de werkzaamheden zwart te laten uitvoeren in plaats van een gecertificeerd en solide legaal bedrijf in te schakelen.
5.6. Niet duidelijk is of de opdracht aan [partij H] door [partij V] is gegeven in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van [V Diensten] dan wel door [partij V] in privé. Daarom wordt ook [partij V] in privé aangesproken.
Standpunt [V Diensten]
5.7. [V Diensten] erkent dat zij bezitter is. [V Diensten] acht zich niet aansprakelijk. De loods dateert uit 1980 en voldeed aan de eisen. [partij H] is een vakman. [partij H] heeft 28 jaar ervaring als dakdekker. Betwist wordt dat [partij H] “zwart” is betaald.
5.8. [partij V] betwist dat de opdracht aan [partij H] door hem, [partij V], in privé is verstrekt.
Oordeel rechtbank
het beroep op art. 6:171 BW (aansprakelijkheid voor hulppersonen)
5.9. Het beroep op art. 6:171 BW faalt. Dit artikel moet restrictief worden opgevat. Aansprakelijkheid voor een hulppersoon bestaat alleen indien door de hulppersoon aan de bedrijfsuitoefening van de opdrachtgever is deelgenomen (HR 21-12-2001, NJ 2002,75). Met andere woorden: er behoort een eenheid van onderneming te zijn tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Dit kan het geval zijn bijvoorbeeld bij een hoofdaannemer en een onderaannemer, of bij een vervoerder en een ondervervoerder. Dit doet zich hier niet voor. Het gaat hier om een verhuurder van een loods die bij een ander in gebruik is en een dakdekker. Een loods verhuren is heel wat anders dan dakdekken. Van eenheid van onderneming is dan ook geen sprake.
het beroep op art. 6:174 BW (aansprakelijkheid voor een gebrekkige opstal)
5.10. Eerst moet beoordeeld worden tegen wélke partij de stelling moet worden ingeroepen dat de opstal een gebrek had: [firma W cs] of [V Diensten]?
5.11. De schade is (gesteld) veroorzaakt door een dakdekker die aan de goot van de opstal aan het werk was, dus niet door [firma W cs] in de uitoefening van haar scheepsreparatiebedrijf. De schade staat evident niet in verband met de uitoefening van het scheepsbedrijf van [firma W cs] Derhalve behoort volgens het bepaalde in art. 6:181 BW een beroep op aansprakelijkheid wegens een gebrek in de opstal, gericht te worden tegen [V Diensten] en niet tegen [firma W cs] De rechtbank stelt vast dat eisers de juiste wederpartij hebben aangesproken ten aanzien van de gesteld gebrekkige opstal.
5.12. Inhoudelijk wordt over het beroep op art. 7:174 BW als volgt geoordeeld. Vereist is dat het gebrek aan de opstal zelfstandig de schade heeft veroorzaakt. Dat veronderstelt een gebrek aan de opstal zelf. Als de schade is veroorzaakt door (gesteld) foutief gedrag dan is niet art. 6:174 BW, maar art. 6:162 BW van toepassing. Het is de eigen stelling van eisers dat de schade het gevolg is van handelingen van [partij H]. Handelingen van [partij H] zijn geen gebrek van de opstal. De rechtbank onderschrijft niet de stelling dat een opstal een gebrek heeft als deze niet bestand is tegen open vuur. Veel materiaal is niet bestand tegen open vuur.
5.13. Aan het oordeel doet niet af het beroep van eisers op LJN: AA7686, Hoge Raad, 20-10-2000, C99/004HR. De casus in dat arrest is niet vergelijkbaar met de onderhavige casus. In het geval waarover de Hoge Raad had te beslissen:
-leed een werknemer letselschade wegens brand in de loods waarin het werk werd verricht, voor welke schade hij zijn werkgever aansprakelijk stelde;
-was de loods (van binnen) bekleed met zeer brandbaar isolatiemateriaal, dit terwijl na de brand alsnog zeer brandwerend isolatiemateriaal bleek te kunnen worden gebruikt;
-vonden in de loods bedrijfsmatig brandgevaarlijke snijwerkzaamheden plaats.
In het onderhavige geval is geen sprake van structureel bedrijfsmatige werkzaamheden met een brandgevaarlijk karakter door eigen personeel zeer in de nabijheid van brandgevaarlijk materiaal. Er is hier sprake van een incidenteel (potentieel) brandgevaarlijke situatie bij inschakeling van een derde (dakdekker) die onderhoud verricht aan de dakgoot, dus aan de buitenkant van het pand. In beginsel mag verwacht worden dat een ingeschakelde dakdekker de vereiste zorgvuldigheid betracht bij het uitvoeren van zijn werk. Het gaat om aanneming van werk en dat is een resultaatsverbintenis.
5.14. Daarbij komt nog dat volgens de Hoge Raad in genoemd arrest de beslissing van het gerechtshof “geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.” Het oordeel van het gerechtshof had derhalve ook anders mogen uitvallen van de Hoge Raad. Anders zou de Hoge Raad geoordeeld hebben dat de beslissing van het Gerechtshof blijk gaf van een “juiste rechtsopvatting.” Ook in zoverre komt aan het arrest niet de betekenis toe die eisers voorstaat.
het beroep op art. 6:162 BW (onrechtmatige daad)
5.15. Voor zover eisers aan [V Diensten] verwijten niet tegen een gevaarlijke situatie te hebben opgetreden, wordt als volgt geoordeeld.
5.16. Op zich kan het nalaten om een gevaarlijke situatie op te heffen of voor een gevaar te waarschuwen onrechtmatig zijn. Daarbij zijn allereerst van belang de criteria zoals geformuleerd door de Hoge Raad in het Kelderluikarrest (HR 05-11-1965, NJ 1966, 136). Voorts is van belang het Broodbezorgerarrest (22 november 1974, LJN AC5503, NJ 1975, 149). Daarin oordeelt de Hoge Raad dat van een rechtsplicht om een waargenomen gevaarsituatie voor het ontstaan waarvan men niet verantwoordelijk is, op te heffen of anderen daarvoor te waarschuwen, in het algemeen alleen sprake kan zijn, wanneer de ernst van het gevaar dat die situatie voor anderen meebrengt tot het bewustzijn van de waarnemer is doorgedrongen, zulks behoudens het bestaan van bijzondere verplichtingen tot zorg en oplettendheid zoals die kunnen voortvloeien uit een speciale relatie met het slachtoffer of met de plaats waar de gevaarsituatie zich voordoet.
5.17. Toetsend aan voormelde criteria is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van [V Diensten]. Het gaat er hier niet om dat [V Diensten] zelf een gevaarlijks situatie heeft geschapen. [V Diensten] wordt verweten de door haar ingeschakelde dakdekker niet goed te hebben gewaarschuwd en/ of instructies te hebben gegeven. Het werk van een dakdekker kwalificeert echter als aanneming van werk. Aanneming van werk is een resultaatsverbintenis. Een opdrachtgever mag verwachten dat de aannemer het resultaat neerzet waarvoor hij wordt ingeschakeld. Dat impliceert dat eveneens verwacht mag worden dat een dakdekker de nodige vakbekwaamheid bezit en adequate maatregelen zal treffen ter voorkoming van eventuele schade. Het ligt niet in de rede dat [V Diensten] een aannemer zou willen inschakelen als diens vakmanschap op voorhand omstreden is. Niet valt in te zien waarom [V Diensten] toezicht moest houden, of instructies moest geven aan [partij H]. [V Diensten] is zelf geen dakdekker en was zij dat wel, dan mocht zij nog steeds verwachten dat [partij H] voldoende vakbekwaam was.
5.18. De keus om met [partij H] in zee te gaan getuigt niet van onzorgvuldigheid. [partij H] heeft in het voorlopige getuigenverhoor verklaard al 28 jaar ervaring te hebben als dakdekker en dat hem al die tijd nooit is overkomen wat in casu geschied is. De
-weersproken- stelling dat [partij H] het karwei “zwart” heeft verricht is niet voldoende zwaarwegend voor een ander oordeel. Als een opdracht (wel) wordt uitgevoerd met inachtneming van fiscale verplichtingen, is evenmin gegarandeerd dat de opdrachtnemer zijn werk goed verricht. Het is irreëel om in het handelsverkeer van een opdrachtgever te verlangen dat zij onderzoek verricht of een in te schakelen aannemer verzekerd is.
5.19. Daarbij komt dat de stellingname van eisers een onjuiste feitelijke grondslag heeft. Eisers veronderstelden dat het dak waaraan [partij H] werkte (zeer) brandgevaarlijk was. [V Diensten] heeft ter comparitie, onweersproken, aan de hand van een situatieschets uiteengezet dat deze veronderstelling onjuist is: niet het dak waaraan [partij H] werkte, maar het dak van de naastgelegen loods (eveneens in eigendom toebehorend aan een bedrijf van [partij V]) bevatte het zeer brandbare materiaal. De brand is veroorzaakt omdat [partij H] een zinken plaat op het dak van de litigieuze loods te zeer heeft verhit, zodat het piepschuim dat zich achter deze zinken plaat bevond in brand is geraakt. Het zeer brandbare materiaal in het dak van de naastgelegen loods heeft niet direct vlam gevat. De naastgelegen loods blijkt pas een paar uur later in brand te zijn geraakt: de brandweer had na het blussen van de loods het sein “brand meester” gegeven, was toen vertrokken en een paar uur daarna bleek de naastgelegen loods in brand te staan, waarna de brandweer werd teruggeroepen voor verder bluswerk.
5.20. De vordering tegen [partij V] zal eveneens worden afgewezen. Het voorgaande oordeel geldt immers ook in het -onwaarschijnlijke- geval dat [partij V] in privé de opdracht aan [partij H] mocht hebben verstrekt.
5.21. Slotsom is dat de vorderingen tegen [V Diensten] en tegen [partij V] zullen worden afgewezen.
B Eisers tegen [firma W cs]
Standpunt eisers
5.22. Ten aanzien van de schepen (de Colorado en de Sandria) is sprake van een gemengde overeenkomst: opdracht (aanneming van werk) en tevens een bewaarneming-sovereenkomst. [firma W cs] hadden de plicht om de Sandria en de Colorado gedurende het werk aan deze schepen te bewaren en uiteindelijk terug te geven. Dit is een resultaatsverbintenis. Voorts hadden [firma W cs] als een goed bewaarnemer de Colorado en de Sandria moeten verzekeren tegen brand.
5.23. [firma W cs] hebben wanprestatie gepleegd nu de Sandria en Colorado niet op een veilige plek waren gestald en niet meer konden worden teruggeven. De gedragingen van [V Diensten] komen daarbij krachtens artikel 6:76 BW voor rekening en risico van [firma W].
Standpunt [firma W cs]
5.24. [firma W cs] betwisten dat de overeenkomsten mede als bewaarneming kwalificeren. De overeenkomst zijn slechts aanneming van werk. [firma W cs] hadden derhalve geen resultaatsverplichting, maar een inspanningsverplichting. [firma W cs] hebben de zorg betracht die van hen mag worden verwacht en aan hen kan geen verwijt worden gemaakt ten aanzien van het ontstaan van de brand. Er bestaat geen mogelijkheid om een verzekering af te sluiten voor het onderhavige risico. [firma W cs] betwisten dat [V Diensten] een hulppersoon is van [firma W cs]
Oordeel rechtbank
5.25. Het renoveren van een schip kwalificeert (in ieder geval) als aanneming van werk.
Artikel 7: 757 BW bepaalt over het tenietgaan van het werk:
1. Wordt de uitvoering van het werk onmogelijk doordat de zaak waarop of waaraan het werk moet worden uitgevoerd, tenietgaat of verloren raakt zonder dat dit aan de aannemer kan worden toegerekend, dan is de aannemer gerechtigd tot een evenredig deel van de vastgestelde prijs op grondslag van de reeds verrichte arbeid en gemaakte kosten. In geval van opzet of grove schuld van de opdrachtgever is de aannemer gerechtigd tot een bedrag berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 764 lid 2.
2. Bevond de zaak zich echter in het geval, bedoeld in het vorige lid, onder de aannemer, dan is de opdrachtgever tot geen enkele vergoeding gehouden, tenzij het tenietgaan of verloren raken aan zijn schuld was te wijten, in welk geval het vorige lid onverminderd toepassing vindt.
5.26. In dit geval gaat het echter niet om het recht op betaling van [firma W cs] Het gaat er om of [firma W cs] schadeplichtig zijn wegens schade aan de Colorado en de Sandria. Uit de parlementaire geschiedenis bij voormeld artikel volgt dat, indien het tenietgaan van de zaak aan een aannemer kan worden toegerekend, hij aansprakelijk is volgens de algemene regels van de art. 6:74 e.v. (TM, Kamerstukken II 1992/93, 23 095, nr. 3, p. 27).
5.27. Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (art. 6:75 BW).
5.28. Stelplicht en eventuele bewijslast inzake de niet-toerekenbaarheid van een tekortkoming rusten op [firma W cs]
5.29. Bij de beoordeling óf het verweer slaagt dat de tekortkoming niet toerekenbaar is, plaatst de rechtbank voorop dat de onderhavige rechtsverhouding niet kwalificeert als bewaarneming. Het enkele feit dat iemand tijdelijk een goed van een ander onder zich krijgt en uit dien hoofde de plicht heeft om als een zorgvuldige schuldenaar voor het goed te zorgen, betekent nog niet dat sprake is van bewaarneming.
5.30. De rechtsverhouding wordt (wel) beheerst door art. 6:27 BW. Dit artikel bepaalt dat hij die een individueel bepaalde zaak moet afleveren, verplicht is tot de aflevering voor deze zaak zorg te dragen op de wijze waarop een zorgvuldig schuldenaar dit in de gegeven omstandigheden zou doen. In dit geval was de plicht van [firma W cs] om een individueel bepaalde zaak -de Colorado en de Sandria - af te geven na afloop van de werkzaamheden. De afgifteplicht was een nevenverbintenis naast de hoofdverbintenis van aannemingswerkzaamheden aan de schepen.
5.31. Welke zorg van degene die de zaak moet afleveren gevergd kan worden, hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud en de strekking van de verbintenis, de gewoonte, de aard van het door de schuldenaar uitgeoefende beroep en de middelen waarover hij pleegt te beschikken.
5.32. De in artikel 6:27 BW vervatte norm is minder stringent dan de zorgplicht die op een bewaarnemer rust. (vgl. rechtbank Almelo 21 september 2005, NJF 2006/286). Daarbij komt dat zelfs bewaarneming geen resultaatsverbintenis, maar slechts een inspanningsverbintenis oplevert. Als een goed tijdens de bewaarneming verloren gaat, is daarmee nog niet gezegd dat de bewaarnemer niet de zorg van een goed bewaarnemer in acht heeft genomen. Teminder is dus de in art. 6:27 BW vervatte zorgplicht een resultaatsverbintenis.
5.33. De rechtbank is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat het beroep van [firma W cs] op niet-toerekenbaarheid slaagt. Het voert te ver om [firma W cs] aansprakelijk te kunnen houden voor schade aan een schip waaraan [firma W cs] werkzaamheden verrichtten. De schade is ontstaan door de fout van een dakdekker die buiten de normale werktijden om zijn werk verrichtte aan de buitenkant van de loods en die niet is ingeschakeld door [firma W cs] zelf maar door de verhuurder van de loods. Waar de verhuurder van de loods al mocht verwachten dat [partij H] het resultaat zou neerzetten waarvoor [partij H] was ingeschakeld, mochten [firma W cs] dit des te meer.
5.34. De omstandigheid dat [firma W cs] geen schadeverzekering hadden afgesloten is, gelet op de wijze waarop de schade is ontstaan, niet voldoende zwaarwegend voor een ander oordeel. In het midden kan blijven of het verweer juist is dat afsluiting van een dergelijke verzekering niet mogelijk was.
5.35. [V Diensten], [partij V] en [partij H] zijn geen hulppersoon van [firma W cs] ex art. 6:76 BW. Vereist is dat de hulppersoon betrokken is bij de uitvoering van de verbintenis. Die verbintenis bestond uit werkzaamheden aan de Colorado en de Sandria. [partij H], [partij V] noch [V Diensten] hebben werkzaamheden verricht aan deze schepen.
5.36. Slotsom is dat alle vorderingen in de hoofdzaak zullen worden afgewezen. In het midden kan blijven wat de omvang van de schade is.
5.37. Eisers (behalve [partij N], die geen partij meer is) zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Deze kosten worden als volgt begroot:
kosten van [V Diensten cs]
-griffierecht € 2.530,00
-salaris advocaat € 4.263,00
€ 6.793,00.
Kosten van [firma W cs]
-griffierecht € 2.530,00
-salaris advocaat € 4.263,00
€ 6.793,00.
Het salaris van de advocaten is berekend conform de Liquidatietarieven, met toepassing van tarief V (€ 1.421 per punt), dit gelet op de hoogte van de vordering, en met een totaal van 3 punten.
5.38. Eisers in de hoofdzaak hoeven niet aan gedaagden in de hoofdzaak te vergoeden de proceskosten die door deze gedaagden zijn gemaakt in hun hoedanigheid van eisers in de eenvoudige vrijwaringsprocedure. De rechtbank wijst daarbij op LJN: BQ6079, Hoge Raad, 10/00760, 28 oktober 2011. De rechtbank overweegt hierbij dat het oordeel in dit arrest rechtens ook al een dag eerder (27 oktober 2011) had te gelden, toen de laatste proceshandeling (de comparitie) in de onderhavige procedure plaats vond.
in de vrijwaringszaak
5.39. Nu de vorderingen in de hoofdzaak worden afgewezen bestaat geen reden tot vrijwaring en zullen de vorderingen in de vrijwaringszaak eveneens worden afgewezen.
5.40. Zou de vordering in de hoofdzaak (deels) wel toegewezen zijn, dan is de rechtbank overigens niettemin van oordeel dat [B Verzekeringen] rechtens geen enkel verwijt valt te maken. Een assurantiepersoon mag niet worden verweten dat er geen verzekering is afgesloten, als de wederpartij een gemaakte afspraak over mogelijke afsluiting van deze verzekering zelf afzegt omdat hij het te druk heeft.
5.41. [firma W cs] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Deze kosten worden als volgt begroot:
kosten van [V Diensten]
-griffierecht € 2.530,00
-salaris advocaat € 1.356,00
€ 3.886,00
kosten van [partij H]
-griffierecht € 119,00
-salaris advocaat € 1.356,00
€ 1.475,00
kosten van [B Verzekeringen] Verzekeringen
-griffierecht € 2.530,00
-salaris advocaat € 1.356,00
€ 3.886,00.
Het salaris van de advocaten is berekend conform de Liquidatietarieven, met toepassing van tarief II (onbepaalde waarde: € 452 per punt), met in totaal 3 punten.
5.42. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente eerst toewijzen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis.
6. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak:
6.1. wijst de vorderingen af;
6.2. veroordeelt SON, [partij J] en Oranje, uitvoerbaar bij voorraad en hoofdelijk, des dat de één betalend de ander bevrijd zal zijn, in de proceskosten van [V Diensten cs], tot op heden begroot op 6.793,00, vermeerderd met eventuele nakosten, en te vermeerden met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis indien en voor zover dit bedrag alsdan niet betaald is;
6.3. veroordeelt SON, [partij J] en Oranje, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van [firma W cs], tot op heden begroot op € 6.793,00 en te vermeerden met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis indien en voor zover dit bedrag alsdan niet betaald is;
6.4. wijst de vorderingen af;
6.5. veroordeelt [firma W cs], uitvoerbaar bij voorraad en hoofdelijk, des dat de één betalend de ander bevrijd zal zijn, in de proceskosten van [partij V] en [V Diensten], tot op heden begroot op € 3.886,00;
6.6. veroord[firma W cs]] uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van [B Verzekeringen], tot op heden begroot op € 3.886,00, te vermeerderen met de eventuele nakosten en voorts te vermeerden met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis indien en voor zover dit bedrag alsdan niet betaald is;
6.7. veroordeelt [firma W cs] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten van [partij H], tot op heden begroot op € 1.475,00 en te vermeerden met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis indien en voor zover dit bedrag alsdan niet betaald is.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op
16 november 2011.?