ECLI:NL:RBDOR:2011:BU4443

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92196 / HA ZA 11-2202
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel incasso dwangsommen door gemeente Dordrecht

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een pand in Dordrecht, verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door de gemeente Dordrecht was uitgevaardigd ter incasso van verbeurde dwangsommen. Eiser stelde dat hij geen betalingsverzoek en aanmaning had ontvangen, waardoor de gemeente niet bevoegd zou zijn geweest om het dwangbevel uit te vaardigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, gelet op het toepasselijke recht, het versturen van een betalingsverzoek en aanmaning niet vereist was. Eiser had de brieven van de gemeente, waarin hij werd verzocht de dwangsom te betalen, niet geloofwaardig betwist. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bevoegd was om het dwangbevel uit te vaardigen, aangezien de brieven aan het juiste adres waren verzonden en eiser niet had aangetoond dat hij deze niet had ontvangen. Het verzet van eiser werd ongegrond verklaard, en hij werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn begroot op € 2.376,00. De beslissing van de rechtbank werd op 9 november 2011 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 92196 / HA ZA 11-2202
Vonnis van 9 november 2011
in de zaak van
[Eiser]
wonende te Dordrecht,
eiser in het verzet,
advocaat mr. A.F. Ammerlaan,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DORDRECHT,
zetelend te Dordrecht,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. A.C.G. Kaijen.
Partijen zullen hierna [eiser] en gemeente Dordrecht genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 februari 2011,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de pleidooien
- het proces-verbaal van het pleidooi gehouden op 23 september 2011,
- de door partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar van het pand aan de [adres] te Dordrecht.
2.2. Bij besluit van 2 oktober 2008, heeft de gemeente [eiser] een last onder dwangsom opgelegd. De dwangsom kon ingevolge dit besluit oplopen tot € 18.000,-. Naar aanleiding van het door [eiser] tegen dit besluit ingediende bezwaar heeft de gemeente de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken nadat het besluit op het bezwaarschrift zou zijn verzonden. Bij besluit van 17 december 2009 is het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard. De begunstigingstermijn is daarna op 29 januari 2010 geëindigd.
2.3. Op 27 juli 2010 verzond de gemeente aan [eiser] een brief, waarin zij mededeelde dat de maximale dwangsom (van € 18.000,-) is verbeurd en verzocht zij hem die dwangsom uiterlijk 3 augustus 2010 te betalen.
2.4. Op 16 augustus 2010 verzond de gemeente aan [eiser] een brief, waarin zij hem aanmaant te betalen.
2.5. Bij exploit van 28 december 2010 heeft de gemeente jegens [eiser] een dwangbevel uitgevaardigd ter incasso van de dwangsom.
3. De vordering
3.1. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis het verzet gegrond zal verklaren en het dwangbevel zal vernietigen, althans buiten werking zal stellen, met veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding een bedrag aan salaris voor de advocaat daaronder begrepen.
3.2. Daartoe stelt [eiser] – kort weergegeven – het volgende:
Aanvankelijk heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat op deze procedure het recht van toepassing is zoals dat sinds de invoering van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (1 juli 2009) van toepassing is. Bij pleidooi heeft hij deze stelling verlaten.
[eiser] heeft de brief van 27 juli 2010 en de aanmaning van 16 augustus 2010 niet ontvangen. Daarmee is hem de mogelijkheid onthouden tegen die brieven op te komen of daarop te reageren. Omdat [eiser] de brieven niet heeft ontvangen had de gemeente niet de bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen.
4. Het verweer
4.1. De gemeente vordert dat de rechtbank [eiser] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, althans zijn vorderingen afwijst en voorts vordert de gemeente dat [eiser] wordt veroordeeld – uitvoerbaar bij voorraad – in de kosten van het geding, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na) kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2. De gemeente stelt daartoe – kort gezegd – het volgende:
Onder het in deze zaak toepasselijk recht is het voorafgaand aan het uitvaardigen van een dwangbevel niet vereist dat een invorderingsbesluit wordt genomen of een aanmaning wordt verzonden. Dat de gemeente dat toch heeft gedaan heeft [eiser] alleen een extra gelegenheid gegeven de van rechtswege verbeurde dwangsom te betalen. De brief van 27 juli 2010 is geen besluit evenmin als de brief van 16 augustus 2010. Beide brieven zijn per gewone post en aangetekend verstuurd aan het woonadres van [eiser]. [eiser] heeft de ontvangst daarvan niet geloofwaardig betwist. Voor de ontvangst van de brief van 27 juli 2010 is getekend en de aangetekende brief van 16 augustus 2010 is met het afhaalbericht afgehaald bij TNT. Dat toont aan dat de brieven aan het juiste adres zijn verzonden. Als het zo is dat iemand anders dan [eiser] de brieven in ontvangst heeft genomen of afgehaald, komt dat voor zijn rekening. Het dwangbevel mocht worden uitgevaardigd en is geldig.
5. De beoordeling
5.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld. Immers, het dwangbevel is op 28 december 2010 betekend en [eiser] heeft , zodat [eiser] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
5.2. Op 1 juli 2009 is de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Tussen partijen staat vast dat er voor 1 juli 2009 sprake was van een lopend handhavingsproces, zodat de zaak op grond van artikel IV, lid 1, van de Wet van 25 juni 2009, Stb. 2009, 264 (Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht) dient te worden beoordeeld met toepassing van het recht dat vóór 1 juli 2009 van toepassing was.
5.3. In de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze luidde voor 1 juli 2009 was geen verplichting opgenomen om voorafgaand aan het uitvaardigen van een dwangbevel een betalingsverzoek te doen of een aanmaning te verzenden. De gemeente was daarom in deze kwestie bevoegd om na verbeurte van de dwangsom meteen een dwangbevel uit te vaardigen.
5.4. Nu door [eiser] niet wordt bestreden dat de brief van 27 juli 2010 en de aanmaning van 16 augustus 2010 zijn verzonden, staat vast dat de gemeente [eiser] een gelegenheid heeft willen bieden te betalen alvorens zij verdere (invorderings)kosten maakte. Dat op zich maakt niet dat de gemeente niet meer bevoegd is een dwangbevel uit te vaardigen. Ook de stelling van [eiser] dat hij beide stukken niet heeft ontvangen, zo deze stelling al gevolgd zou kunnen worden, kan aan die bevoegdheid niet afdoen. In deze brieven worden geen termijnen genoemd die door het dwangbevel worden bekort. Voorts worden in deze brieven geen verwachtingen gewekt die door het dwangbevel worden gepasseerd. De bij pleidooi geponeerde stelling dat de gemeente door de hier bedoelde brieven te verzenden bij de burger verwachtingen wekt, is te algemeen en kan in dit concrete geval geen gevolg hebben omdat die verwachtingen bij [eiser] juist niet zijn gewekt indien hij moet worden gevolgd in zijn primaire stelling dat hij die brieven niet heeft ontvangen.
5.5. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
5.6. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Dordrecht worden begroot op:
- griffierecht 568,00
- salaris advocaat 1.808,00 (4,0 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.376,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart het verzet ongegrond,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke renten indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis zijn voldaan, aan de zijde van Gemeente Dordrecht tot op heden begroot op EUR 2.376,00,
6.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2011.?