RECHTBANK ROTTERDAM
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/558
uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
[naam verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. W.J.A. Vis, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerster,
gemachtigde: I.C.J.G. van Maris-Kindt, werkzaam bij verweerster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 12 november 2009 heeft verweerster aan verzoeker een indicatie toegekend voor zorgzwaartepakket (hierna: ZZP) GGZ 3C.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 30 november 2009 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft verweerster het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard, het besluit van 12 november 2009 herroepen en aan verzoeker een indicatie toegekend voor ZZP GGZ 4C.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 20 april 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Nadat is vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is tot kennisneming van het beroep, is met partijen afgesproken dat het beroep in Dordrecht zal worden behandeld door de rechtbank Rotterdam.
Bij brief van 10 november 2010 heeft verweerster het besluit van 16 maart 2010 ingetrokken.
Bij besluit van 23 december 2010 heeft verweerster het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 12 november 2009 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en aan verzoeker een indicatie toegekend voor verblijf langdurig klasse 7, persoonlijke verzorging klasse 3, begeleiding groep klasse 9 en begeleiding individueel klasse 3.
De zaak is op 10 februari 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Op 15 april 2011 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan.
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft verweerster, naar de rechtbank begrijpt onder intrekking van haar besluit van 23 december 2010, het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 12 november 2009 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en aan verzoeker een indicatie toegekend voor verblijf langdurig klasse 7, persoonlijke verzorging klasse 3, begeleiding groep klasse 9 en begeleiding individueel klasse 6.
Bij faxbericht van 9 juni 2011 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht uitspraak te doen over de proceskosten.
Bij brief van 10 juni 2011 heeft de rechtbank verweerster in de gelegenheid gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het faxbericht van 9 juni 2011.
2.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
Uit artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:73a, derde lid, van de Awb en artikel 8:75a, tweede lid, van deze wet, volgt dat de rechtbank het onderzoek kan sluiten als voortzetting daarvan niet nodig is omdat het verzoek om verweerder in de kosten te veroordelen kennelijk gegrond is.
2.2. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek met toepassing van artikel 8:54 van de Awb te sluiten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Omdat verweerster in ieder geval gedeeltelijk aan het beroep van verzoeker is tegemoetgekomen en zij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid schriftelijk te reageren op het faxbericht van 9 juni 2011 van verzoeker, zal de rechtbank het verzoek als kennelijk gegrond toewijzen.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep kan een vergoeding worden toegekend voor de indiening van een beroepschrift dat in een later stadium van de procedure wordt aangevuld door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Gelet hierop wordt het bedrag van de proceskosten met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 437 per punt en wegingsfactor 1 wegens het gewicht van de zaak). Verzoeker heeft niet verzocht om vergoeding van andere kosten dan de kosten van rechtsbijstand.
2.3. Gelet op artikel 8:41, vierde lid, eerste volzin, van de Awb is verweerster gehouden het door verzoeker betaalde griffierecht van € 41 aan hem te vergoeden.
2.4. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- veroordeelt verweerster in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan verzoeker.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.