ECLI:NL:RBDOR:2011:BT8636

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/125
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a Sv tegen inbeslagname van banktegoed in Marokko na rechtshulpverzoek

Op 1 april 2011 is er een klaagschrift ingediend door klaagster, vertegenwoordigd door mr. P. Scholte, tegen het conservatoir beslag dat was gelegd op haar bankrekening in Marokko. Dit beslag volgde op een rechtshulpverzoek van de Nederlandse autoriteiten aan Marokko, dat op 25 maart 2010 was gedaan. De officier van justitie heeft aangegeven dat het beslag was gelegd op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, en dat dit beslag rechtmatig was, omdat er een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) aan de zaak ten grondslag lag.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het SFO was ingesteld op verdenking van verschillende strafbare feiten, waaronder witwassen. Klaagster voerde aan dat het beslag onrechtmatig was, omdat het gelegd was in het kader van een andere strafzaak met een ander parketnummer. De rechtbank oordeelde echter dat een SFO niet beperkt is tot een specifieke strafzaak, maar dat het gestoeld is op de verdenking van bepaalde misdrijven.

De rechtbank concludeerde dat er geen schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris nodig was voor het leggen van het beslag, omdat het SFO nog steeds liep. De rechtbank overwoog dat er voldoende verdenking was van witwassen, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Gezien deze omstandigheden verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van het beslag.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Strafrecht
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 11/125
Parketnummer: 11/870144-10
Uitspraakdatum: 19 oktober 2011
beschikking (ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 1 april 2011 is ter griffie van de rechtbank Dordrecht ingekomen een door
mr. H.G.A.M. Halfers ingediend klaagschrift, gedateerd 1 april 2011 van
[Klaagster], klaagster,
geboren in [geboortejaar] te [geboorteplaats] (Marokko),
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. P. Scholte, advocaat,
Van Baerlestraat 146, 1071 BE Amsterdam
dat strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van het tegoed op bankrekening [rekeningnummer] (hierna te noemen: het tegoed).
Op 8 juni 2011 is dit klaagschrift in het openbaar in raadkamer behandeld. Voor klaagster is verschenen mr. Scholte, voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. J. Koorn. Op 5 oktober 2011 is de behandeling van het klaagschrift hervat. Voor klaagster is verschenen mr. Scholte, voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. A.L. van Lawick van Pabst-Hoekstra.
2. Beoordeling
Met het overleggen door de officier van justitie van de uitvoeringsstukken van het rechtshulpverzoek van 25 maart 2010 is de rechtbank gebleken dat na uitvoering van dat rechtshulpverzoek beslag is gelegd op het het tegoed op voornoemd bankrekeningnummer te Marokko. De officier van justitie heeft bij de behandeling in raadkamer medegedeeld dat het beslag is gelegd op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.
Namens klaagster is aangevoerd dat de inbeslagname onrechtmatig is. Uit het bepaalde in artikel 103, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het leggen of handhaven van conservatoir beslag mogelijk is na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. Een dergelijke machtiging ontbreekt. Er is namens klaagster op gewezen dat het strafrechtelijk financieel onderzoek geopend bij schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris 13 augustus 2009, betrekking heeft op de strafzaak onder parketnummer 11/510299-09. De officier van justitie kan daardoor geen beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering leggen in de aan dit klaagschrift onderliggende strafzaak met parketnummer 11/870144-10 zonder voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 103, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard. Zij heeft er daarbij op gewezen dat een strafrechtelijk financieel onderzoek niet beperkt is door een strafzaak met een specifiek parketnummer, maar wordt gelimiteerd door de verdenking waarop zij is gestoeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 13 augustus 2009 is door de rechter-commissaris in deze rechtbank een machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek verleend onder parketnummer 11/510299-09. De verdenking bestond blijkens de vordering en de daaraan ten grondslag liggende stukken dat klaagster zich schuldig zou hebben gemaakt aan -kort gezegd- witwassen van twee personenauto’s en een geldbedrag, een gewoonte maken van het plegen van witwassen, schuldwitwassen en uitkeringsfraude. Onder hetzelfde parketnummer is klaagster vervolgens gedagvaard, en bij vonnis van 9 februari 2010 ook veroordeeld ter zake het witwassen van twee personenauto’s. De verdenking van uitkeringsfraude en het witwassen van een geldbedrag maakten van die strafzaak geen deel uit.
Gelet op de bewoording van artikel 126, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is een strafrechtelijk financieel onderzoek gestoeld op een verdenking van bepaalde misdrijven. De wet eist niet dat een strafrechtelijk financieel onderzoek gesloten is, alvorens de officier van justitie tot verdere vervolging overgaat. Ingevolge het bepaalde in artikelen 126e en 127f van het Wetboek van Strafvordering, wordt het strafrechtelijk financieel onderzoek gesloten hetzij op verzoek van de onderzochte persoon op bevel van de rechtbank, hetzij door de officier van justitie. Meer in het bijzonder geldt dat een strafrechtelijk financieel onderzoek, dat, zoals in het onderhavige geval, is ingesteld naar aanleiding van een verdenking van meerdere strafbare feiten, niet behoeft te worden gesloten voor die feiten waarvoor betrokkene niet bij einduitspraak is veroordeeld, indien voor een of meer feiten wel een veroordeling is uitgesproken (zie onder meer HR 14 september 1999, NJ 2000/55).
Nu niet is gebleken van de sluiting daarvan en er ook geen omstandigheden zijn (geweest) die daartoe nopen, concludeert de rechtbank dat het strafrechtelijk financieel onderzoek thans nog loopt. Gelet hierop behoefde de officier van justitie geen machtiging van de rechter-commissaris ex artikel 103 van het Wetboek van Strafvordering om het tegoed op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering in beslag te nemen. Het beslag is derhalve rechtmatig.
Bij de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen conservatoir beslag dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Gelet op de machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek en de daaraan gehechte stukken, - zoals hiervoor overwogen - bestaat de verdenking bestaat dat klaagster zich heeft schuldig gemaakt aan onder andere witwassen in de zin van artikelen 420bis, 420ter of 420quater van het Wetboek van Strafrecht. Voor deze misdrijven kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. Bij een veroordeling ter zake witwassen acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt opgelegd.
Het klaagschrift is mitsdien ongegrond.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. L.C. van Walree, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Boekhoud, LLM, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.