parketnummer: 11/860073-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2011
[verdachte],
geboren in1973,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 4 oktober 2011.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2. De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1. primair, 2. primair, 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
Zij heeft aangevoerd dat het bewijs tegen de verdachte onrechtmatig is verkregen, wat tot bewijsuitsluiting moet leiden. Dit beroep is onderbouwd met de daartoe in de pleitnota van de raadsvrouw opgenomen gronden.
Kort samengevat komt het verweer van de verdediging er op neer dat op basis van één enkele anonieme melding onvoldoende grond bestond voor een redelijk vermoeden voor de aanwezigheid van één of meerdere vuurwapens in de woning van verdachte en dat daarom niet terecht is binnengetreden in de woning.
Voor zover de rechtbank voorbijgaat aan het verweer van de verdediging, heeft de verdediging een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ten aanzien van het verweer van de verdediging heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de politie op basis van een machtiging op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie is binnengetreden in de woning van verdachte en dat de aanwezige personen in de woning, onder wie verdachte, direct na binnentreden hebben bevestigd dat er een wapen in de woning aanwezig was. Vervolgens is de doorzoeking gestart en werd een vuurwapen aangetroffen. Toen tijdens de doorzoeking vermoedelijk verdovende middelen werden aangetroffen, is de situatie bevroren en is daarna de doorzoeking gecontinueerd onder leiding van de rechter-commissaris. In de visie van de officier van justitie heeft de politie juist gehandeld en dient het verweer van de verdediging te worden verworpen.
Uit het proces-verbaal van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, nummer 015/2011, sluitings-datum 25 januari 2011 (dossierparagraaf 2.1.1 in het eindproces-verbaal met nummer PL1810/2010-108644, sluitingsdatum 13 september 2011), blijkt dat bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid (hierna: RCIE) in de maand januari 2011 via één informant de volgende informatie is binnengekomen:
“Dat [verdachte] uit [plaatsnaam] één of meerdere vuurwapens in zijn woning heeft liggen. [verdachte] woont daar samen met zijn vriendin [naam vriendin]. Hij woont in een hoekhuis met garage onderaan de dijk. Het pand staat te koop.”
Het plaatsvervangend hoofd van de RCIE heeft verklaard dat op grond van de hem bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven.
Voorts is uit onderzoek gebleken dat verdachte en zijn vriendin wonen op het adres [adresaanduiding], waarna voornoemde informatie ter beschikking is gesteld aan de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid, ter operationele afhandeling.
Op grond van deze informatie werd door een hulpofficier van justitie ingevolge artikel 49 van de Wet wapens en munitie en artikel 96 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering een machtiging afgegeven om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning van verdachte, aan voornoemd adres. Het doel van het binnentreden is niet op de machtiging vermeld (niet aangekruist) (dossierparagraaf 2.1.2 in voormeld eindproces-verbaal).
Hierna is krachtens die machtiging binnengetreden in de woning van verdachte. Verdachte en zijn vriendin waren tijdens het binnentreden in de woning aanwezig. Op aanwijzing van verdachte en zijn vriendin werd op de zolder van de woning een vuurwapen aangetroffen (dossierparagraaf 2.1.4a in voormeld eindproces-verbaal).
Na de aanhouding en overbrenging naar het bureau van politie van verdachte en zijn vriendin, werd door de politie in de garage, gelegen op het erf behorende bij voormelde woning, in een tas een hoeveelheid pillen aangetroffen. Hierop werd de doorzoeking gestaakt, in afwachting van een machtiging van de rechter-commissaris. Onder leiding van de rechter-commissaris is daarna overgegaan tot doorzoeking van de woning van verdachte waarbij een aantal, vermoedelijk aan de Opiumwet gelieerde, middelen werd aangetroffen (dossierpara-graaf 2.1.2 in voormeld eindproces-verbaal).
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven RCIE-informatie onvoldoende concreet en niet genoegzaam getoetst is om op zichzelf de grondslag te kunnen vormen voor een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank stelt vast dat -behoudens een adrestoetsing- geen nader onderzoek is verricht, om de betrouwbaarheid van de informatie te toetsen. Voor dergelijk nader onderzoek was echter alle aanleiding, gelet op de omstandigheid dat de RCIE zelf had aangegeven geen oordeel over de betrouwbaarheid te kunnen geven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, bij gebreke van een redelijk vermoeden voor de aanwezigheid van één of meer vuurwapens in de woning van verdachte het binnentreden in de woning door de politie onrechtmatig was. De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat verdachte, volgens de justitiële gegevens, nooit eerder met justitie in aanraking is gekomen in het kader van de Wet wapens en munitie. Weliswaar is verdachte veelvuldig veroordeeld ter zake van Opiumdelicten en is het de rechtbank bekend dat dit soort delicten nogal eens samengaan met wapenbezit, maar aan de andere kant valt uit de aan verdachte opgelegde straffen af te leiden dat verdachte steeds een min of meer ondergeschikte rol heeft gespeeld. Wapenbezit is dan, bij gebrek aan nadere informatie, niet als vanzelfsprekend te veronderstellen.
Bij de beslissing welk gevolg aan het onrechtmatig binnentreden moet worden verbonden heeft de rechtbank op de voet van artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering rekening gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Nu het in de woning aangetroffen bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en naar het oordeel van de rechtbank door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift en rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden, dient dat materiaal van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat door het onrechtmatig binnentreden het huisrecht van verdachte is geschonden. Omdat al het overige bewijsmateriaal, waaronder de bekennende verklaring van verdachte betreffende het vuurwapen en het aantreffen van de, vermoedelijk aan de Opiumwet gelieerde, middelen, een rechtstreeks resultaat is van dat onrechtmatig binnentreden, dient ook dat materiaal van het bewijs te worden uitgesloten.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde feiten.
De rechtbank vermag niet in te zien dat het onrechtmatig binnentreden een direct verband heeft met het aan verdachte onder 5. ten laste gelegde feit. Ten aanzien van dit feit wordt het verweer van de verdediging daarom verworpen.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
omstreeks 1 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd:
Dit jaar wordt jouw sterfjaar" en/of "Ik zal je hartstikke kapot schieten, ik spring in de auto en dan kom ik het nu even doen",
in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of strekking, waarbij hij, verdachte met een vuurwapen heeft geschoten.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
5.
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uit-sluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in de nacht van oud en nieuw 2010-2011 telefonisch bedreigingen geuit aan het adres van de ex-vriend van zijn vriendin, van wie hij vermoedde dat die seks had gehad met de vriendin van verdachte. Verdachte heeft zijn bedreigingen kracht bijgezet door, met de telefoon in zijn hand en hoorbaar voor die ex-vriend, met een vuurwapen in de lucht te schieten.
Verdachte heeft verklaard dat hij boos was en dat hij behoorlijk onder invloed van alcohol was toen hij de bedreigingen uitte. Dit rechtvaardigt echter op geen enkele wijze het gedrag van verdachte. Het is duidelijk dat dit soort gedragingen niet kunnen worden getolereerd. De bedreiging heeft een behoorlijke impact gehad op het slachtoffer en rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidstraf.
Voor de bedreiging met een vuurwapen, waarbij het wapen wordt doorgeladen, wordt in de regel, voor iemand die voor het eerst in aanraking komt met justitie, als uitgangspunt een gevangenisstraf van zes maanden gehanteerd. In de omstandigheid dat verdachte en het slachtoffer niet fysiek in elkaars aanwezigheid verkeerden, hoewel er in dit geval daadwerkelijk met het wapen is geschoten, ziet de rechtbank aanleiding voormeld uitgangspunt te matigen. Volgens het strafblad van verdachte is hij weliswaar veelvuldig door de strafrechter veroordeeld, maar niet voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank zal daarom volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. primair en subsidiair, 2. primair en subsidiair, 3. primair en subsidiair en 4. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Waals, voorzitter, mr. R.E. Drenth en mr. A.M. van Kalmthout, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2011.
Mr. Drenth voornoemd is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De gewijzigde tenlastelegging
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad, ongeveer 28.087 zogenaamde XTC-pillen, te weten:
- 4.076 roze (wegende circa 1070 gram) en/of
- 2.054 groene (wegende circa 536 gram) en/of
- 14.851 roze in kegelvorm (wegende circa 3239 gram) en/of
- 956 blauwe (wegende circa 282 gram) en/of
- 6.150 witte (wegende circa 1970 gram),
in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxymetamfetamine) zijnde MDMA
(3,4-methyleendioxymetamfetamine), een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) op een of meer
tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft/hebben gehad ongeveer 28.087 zogenaamde XTC-pillen, te weten:
- 4.076 roze (wegende circa 1070 gram) en/of
- 2.054 groene (wegende circa 536 gram) en/of
- 14.851 roze in kegelvorm (wegende circa 3239 gram) en/of
- 956 blauwe (wegende circa 282 gram) en/of
- 6.150 witte (wegende circa 1970 gram),
in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA
(3,4-methyleendioxymetamfetamine) zijnde MDMA
(3,4-methyleendioxymetamfetamine) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, in elk geval in Nederland opzettelijk
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door (ten behoeve van de opslag van die pillen) aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) per-so(o)n(en)
de garage van de woning aan de [adres]ter beschikking te stellen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) gebruik te laten maken van de garage van de woning aan de [adres]te Hendrik-Ido
Ambacht;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een
feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 75 liter safrol, zijnde een voorwerp en/of een stof voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den)
te vermoeden, dat die safrol (zijnde een stof en/of een voorwerp) bestemd was tot het plegen van dat/die feit(en);
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1]en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervaardigen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken, vervoeren en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of
metamfetamine, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen ongeveer 75 liter safrol, zijnde een voorwerp en/of een stof voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan die [medeverdachte 1]
en/of die [medeverdachte 2] en/of die ander(e) perso(o)n(en) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die safrol (zijnde een stof en/of een voorwerp) bestemd was tot het plegen van dat/die feit(en),
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, in elk geval in Nederland opzettelijk
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door (ten behoeve van de opslag van die safrol) aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) per-so(o)n(en) de garage van de woning aan de [adres] ter beschikking te stellen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) ge-bruik te laten maken van de garage van de woning aan de [adres] te Hendrik-Ido Ambacht;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad 9.907 pillen bevattende diazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) op een of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer 9.907 pillen bevattende diazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende diazepam, zijnde diazepam, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van 1 oktober 2010 tot en met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, in elk geval in Nederland opzettelijk
gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest
door (ten behoeve van de opslag van voornoemde pillen) aan die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2]
en/of (een) an-der(e) perso(o)n(en) de garage van de woning aan de [adres]ter beschikking te stellen en/of die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) gebruik te laten maken van de garage
van de woning aan de [adres] te Hendrik-Ido Ambacht;
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2010 tot met 27 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III onder 1, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool (merk/type Sig P220, kaliber 9 x 19 mm) en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer 49, in elk geval een aantal, patronen, kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
hij op of omstreeks 1 januari 2011 te Hendrik-Ido-Ambacht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
(telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd: "Ik schiet je nog eens overhoop in de tuin" en/of "Je wordt geen 28 of 29 jaar" en/of "Dit jaar wordt jouw sterfjaar" en/of "Ik zal je hartstikke kapot schieten, ik spring in de auto en
dan kom ik het nu even doen", althans "Volgeschoten zaadhoofd" en/of "Ik weet waar je woont en ik kom er nu aan"
en/of "Ik kom naar Heerlen toe" en/of "2011 wordt jouw sterfjaar", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard of
strekking, waarbij hij, verdachte met een vuurwapen heeft geschoten;