ECLI:NL:RBDOR:2011:BT7946

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
14 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/873
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek om handhaving van bestemmingsplan door de bestuursrechter

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 14 oktober 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een handhavingsverzoek. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. A.P. Cornelissen, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Graafstroom aangeklaagd, vertegenwoordigd door mr. C.E.M. Vaassen. De zaak betreft een herhaald verzoek om handhaving van het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat op 26 augustus 2010 in werking is getreden. Verzoeker heeft eerder, in 2008 en 2009, al geprocedeerd tegen het gebruik van een perceel door een derde partij, [neem derde partij], en heeft in die procedures gelijk gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders in eerdere besluiten onterecht heeft gesteld dat het gebruik van het perceel in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de weigering van het college om handhavend op te treden onvoldoende gemotiveerd was. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om binnen vier weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft wel bepaald dat het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker vergoed moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: verzoek om voorlopige voorziening AWB 11/873
beroep AWB 11/872
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[naam verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Graafstroom, verweerder,
gemachtigde: mr. C.E.M. Vaassen, werkzaam bij de gemeente Graafstroom.
Derde partij:
[naam derde partij], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna:
[neem derde partij].
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 10 december 2005 heeft verzoeker verweerder verzocht, voor zover hier van belang, om handhavend optreden van de bestemming van het perceel [adres perceel] te [plaatsnaam] (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 5 september 2008, procedurenummer AWB 07/714, heeft de rechtbank Dordrecht het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit, voor zover strekkend tot ongegrondverklaring van verzoekers bezwaren tegen verweerders weigering handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel door [neem derde partij] en tegen de ten behoeve van dat bedrijf opgerichte en in gebruik zijnde loods, vernietigd.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 11 december 2009, procedurenummer AWB 08/1483, heeft de rechtbank Dordrecht het beroep van verzoeker gegrond verklaard, het bestreden besluit van 15 januari 2009 dat strekte tot gedogen van het gebruik van het perceel door [neem derde partij] en de ten behoeve van dat bedrijf opgerichte en in gebruik zijnde loods met het oog op de toekomstige bestemming van het perceel volgens het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan "Buitengebied" vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft de raad van de gemeente Graafstroom het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld. Dit bestemmingsplan is, voor zover hier van belang, op 26 augustus 2010 in werking getreden.
Op 2 september 2010 heeft verzoeker verweerder verzocht, voor zover hier van belang, om handhavend optreden tegen de activiteiten van [neem derde partij] en de ten behoeve van dat bedrijf opgerichte en in gebruik zijnde loods op het perceel.
Bij besluit van 14 december 2010, verzonden op 20 december 2010, heeft verweerder, voor zover hier van belang, dit handhavingsverzoek in zoverre afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 januari 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 15 juni 2011 heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek in zoverre gegrond verklaard maar deze afwijzing op andere gronden gehandhaafd.
Tegen het besluit van 15 juni 2011 tot handhaving van de afwijzing van het handhavingsverzoek in zoverre heeft verzoeker bij brief van 22 juli 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht, geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/872.
Bij brief van eveneens 22 juli 2011 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 23 september 2011 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Namens [neem derde partij] is verschenen [naam eigenaar], eigenaar van [neem derde partij] en woonachtig op het in geding zijnde perceel.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1.2. Artikel 4:6 van de Awb bepaalt:
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.1.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied", in werking getreden op 26 augustus 2010.
Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Wonen (W)" met als subbestemming "Agrarische Loon- en Verhuurbedrijven ( AI)".
2.2. Het bestreden besluit, voor zover van belang
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verweerder bij zijn afwijzing in het primaire besluit ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat het gebruik door [neem derde partij] van het perceel en de loods past binnen de subbestemming "Agrarische Loon- en Verhuurbedrijven" van het per 26 augustus 2010 in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied". Verweerder heeft niettemin de afwijzing gehandhaafd op de grond dat dit zal worden gecorrigeerd bij de eerst volgende correctie op het bestemmingsplan "Buitengebied". Voor deze correctie is geen concreet tijdpad aan te geven omdat verweerder eerst de uitkomst in de nog lopende beroepsprocedures tegen dat bestemmingsplan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) wil afwachten.
2.3. Standpunt verzoeker
Verzoeker betoogt dat aangezien geen concreet zicht bestaat op legalisering van het gebruik van het perceel en de daarop aanwezige loods door [neem derde partij], verweerder gehouden is daartegen handhavend op te treden.
2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.4.1. Verzoeker woont naast perceel van [neem derde partij]. Verzoeker is daarmee belanghebbend bij een handhavingsbesluit over het gebruik van dat perceel en de daarop aanwezige loods. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een belanghebbende die wordt geconfronteerd met een afwijzing van zijn verzoek om handhavend op te treden, een spoedeisend belang moet worden geacht te hebben dat een voorlopig oordeel over die afwijzing, in afwachting van de beslissing op het bezwaar of het beroep, rechtvaardigt.
2.4.2. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het verzoek van verzoeker reeds moet worden afgewezen wegens strijd met het beginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak (het ne bis in idem beginsel). Gelet op haar onder 1 genoemde uitspraak van 11 december 2009 dient de rechter volgens vaste jurisprudentie ambtshalve te beoordelen of aan de nieuwe, thans in het geding zijnde aanvraag om handhaving nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb ten grondslag liggen. Daaronder moeten worden verstaan: feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd. Anders dan verzoeker stelt is de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan na voormelde uitspraak, niet een dergelijk nieuw feit. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter geldt dat wel voor het feit dat verweerder, anders dan volgens zijn standpunt bij de behandeling van het beroep dat heeft geleid tot voormelde uitspraak, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft erkend dat het door verzoeker bestreden gebruik van het perceel en de loods door [neem derde partij] niet past binnen het nieuw in werking getreden bestemmingsplan Buitengebied. Dit nieuwe feit rechtvaardigt een nieuwe beoordeling door de bestuursrechter van het handhavingsverzoek.
2.4.3. Niet in geschil is tussen partijen dat het gebruik van het perceel en de loods door [neem derde partij] in strijd is met de ter plaatse geldende subbestemming "Agrarische Loon- en Verhuurbedrijven ( AI)" volgens het bestemmingsplan "Buitengebied", omdat [neem derde partij] een loon- en verhuurbedrijf is dat in hoofdzaak loon- en verhuuractiviteiten verricht voor niet-agrarische doeleinden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot een afwijkend oordeel.
2.4.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Gelet op deze zogenaamde handhavingsplicht acht de voorzieningenrechter de motivering die verweerder in het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd aan zijn weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel en de loods door [neem derde partij], mede bezien in het licht van de voorgeschiedenis, inconsistent.
Verweerder heeft zich in de bezwaarprocedure aanvankelijk op het standpunt gesteld dat in dit geval handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen onevenredig is, omdat [neem derde partij] een relatief klein loon- en verhuurbedrijf dat sinds langere tijd op deze locatie is gevestigd. Voorts zou strikte naleving van de planvoorschriften door [neem derde partij] alleen maar meer overlast voor verzoeker betekenen, aangezien dit volgens verweerder tot gevolg heeft dat er dan met zwaardere voertuigen op meer belastende tijdstippen over de weg naast verzoekers woning zal worden gereden dan nu het geval is. De bezwaaradviescommissie heeft dit standpunt van verweerder in bezwaar om niet handhavend op te treden, onvoldoende gemotiveerd geacht. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld het advies van de bezwaaradviescommissie te volgen.
Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit op bezwaar aan zijn weigering te handhaven ten grondslag gelegd dat er een correctie tot stand zal worden gebracht op het bestemmingsplan "Buitengebied" voor het perceel van [neem derde partij], welke correctie verweerder ter hand zal nemen nadat de Afdeling heeft beslist op de beroepen die nog aanhangig zijn tegen het thans geldende bestemmingsplan. Voor zover verweerder daarmee bedoeld heeft te betogen dat daarmee ten tijde van het bestreden besluit concreet zicht bestond op legalisering van het gebruik door [neem derde partij] van het perceel en de loods, kan dat standpunt in rechte geen stand houden. Zoals de rechtbank in voornoemde uitspraak van 11 december 2009, procedurenummer AWB 08/1483, reeds heeft geoordeeld, is pas sprake van concreet zicht op legalisatie als een ontwerp van de voorgenomen herziening van het bestemmingsplan ter inzage is gelegd uiterlijk ten tijde van de beslissing op het bezwaar.
Daar komt bij dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het beleid van de gemeente Graafstroom in zijn algemeenheid en dat van de raad van de gemeente Graafstroom specifiek erop is gericht om niet-agrarische bedrijven te weren uit het buitengebied van [plaatsnaam]. Dit beleid is volgens verweerder ter zitting tevens de reden geweest dat in het thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied" voor de aanwezige loon- en verhuurbedrijven niet deels ook niet-agrarisch bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld het desondanks haalbaar te achten dat voor alleen het perceel van [neem derde partij] een wijziging van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" doorgevoerd zal kunnen worden die erin bestaat dat ter plaatse een (in hoofdzaak) niet-agrarisch loon- en verhuurbedrijf wordt toegestaan.
2.4.5. Gelet op het voorgaande, is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen op dat beroep. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van verzoeker gegrond. Het bestreden besluit van 15 juni 2011 wordt vernietigd voor zover daarbij de afwijzing van verzoekers verzoek om handhaving tegen het gebruik van het perceel en de loods door [neem derde partij] is gehandhaafd, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Na afweging van de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter thans nog onvoldoende aanleiding om, zoals verzoeker heeft gevraagd, bij wijze van voorlopige voorziening verweerder op te dragen om handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel en de loods door [neem derde partij]. Het verzoek om voorlopige voorziening daartoe wordt afgewezen. Verweerder wordt opgedragen een nieuwe beslissing op verzoekers bezwaar te nemen, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak. Een langere termijn acht de voorzieningenrechter niet gerechtvaardigd gelet de lange duur van het materiële geschil. Gezien de inmiddels uitvoerige uitwisseling van argumenten sinds het begin van materiële geschil moet deze termijn ook voldoende kunnen zijn voor verweerder, hetzij om een weg te vinden die een in beginsel voldoende concreet uitzicht op legalisering biedt als bedoeld in de jurisprudentie, waardoor de door verweerder kennelijk beoogde en door verzoeker betwiste belangenafweging inhoudelijk aan het oordeel van de rechter kan worden voorgelegd, hetzij om alsnog over te gaan tot handhaving.
2.4.6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, in samenhang met artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoeker in beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1311,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1).
De reiskosten die verzoeker heeft gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen, worden op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit in samenhang met artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 toegekend tot het gevraagde bedrag op basis van kosten van openbaar vervoer, tweede klas, van € 13,-.
Van overige proceskosten van verzoeker is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 juni 2011 voor zover daarbij de afwijzing van verzoekers verzoek om handhaving tegen het gebruik van het perceel en de loods door [neem derde partij] is gehandhaafd;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar van verzoeker in zoverre te nemen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het door hem in beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1311,-, welke kosten verweerder aan verzoeker moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.