zaaknummer / rolnummer: 83411 / HA ZA 09-2735
Vonnis van 5 oktober 2011
advocaat mr. W.B. van den Berg,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
zetelend te Groot-Ammers,
advocaat mr. P.M.D. Weijers.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Gemeente Liesveld genoemd worden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 januari 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 19 mei 2011
- de als conclusie van repliek aangemerkte pleitaantekeningen van de zijde van [eiseres]
- de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Bij besluit van 9 april 2008, verzonden op die datum, is door burgemeester en wethouders van de gemeente Liesveld aan [eiseres] de last opgelegd de met het bestemmingsplan strijdige bewoning in het pand [adres] te staken en gestaakt te houden, uiterlijk binnen een termijn van zes maanden na de datum van verzending van het besluit, bij gebreke waarvan zij een dwangsom van € 50.000,- ineens verbeurt.
2.2. [eiseres] heeft tegen dit besluit beroep aangetekend bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd – kort weergegeven – omdat het besluit op een onvoldoende motivering zou berusten nu de rechtbank in een andere procedure, waarin eventuele legalisatie van het gebruik van de woning aan de orde was geweest, oordeelde dat [eiseres] ten onrechte niet ontvankelijk werd geacht in haar bezwaar.
2.3. Burgemeester en wethouders van Liesveld hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit hoger beroep (met toepassing van artikel 8:86 van de Awb) bij uitspraak van 20 november 2008 gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Kort weergegeven oordeelde hij dat [eiseres]s bezwaar in de procedure, waarin zij om legalisatie van het gebruik van de woning had verzocht, door burgemeester en wethouders terecht niet ontvankelijk was geacht en voorts dat niet kon worden geoordeeld dat het dwangsombesluit op een onvoldoende motivering rustte. In het dictum van de uitspraak is als onderdeel III opgenomen: “verklaart het bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep in zoverre ongegrond;”.
2.4. [eiseres] heeft de facto in de woning aan de [adres] gewoond in ieder geval tot 1 juni 2009.
[eiseres] vordert dat de rechtbank haar bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot goed opposante tegen het door de gemeente Leerdam tegen haar uitgevaardigde dwangbevel te verklaren en dat de rechtbank dit dwangbevel buiten effect stelt met veroordeling van de gemeente Leerdam in de kosten van het exploit en van de procedure.
3.2. [eiseres] stelt daartoe – kort weergegeven – dat het dwangbevel niet rechtsgeldig is omdat het niet namens een bestaande publiekrechtelijke rechtspersoon is uitgevaardigd. Voorts stelt [eiseres] dat er geen dwangsommen zijn verbeurd omdat de last van het dwangsombesluit van 9 april 2008 niet is overtreden omdat zij de woning op het adres [adres] te [woonplaats] na het einde van de begunstigingstermijn van het besluit van 9 april 2008 niet in strijd met het bestemmingsplan heeft bewoond. Voor zover de dwangsom zou zijn verbeurd, is deze volgens [eiseres] verjaard. Ook voert [eiseres] aan dat de gemeente haar voor het uitvaardigen van het dwangbevel had moeten horen en dat zij dat heeft nagelaten. Tot slot voert [eiseres] aan dat het niet langer opportuun is om de dwangsom te incasseren omdat zij ten tijde van het uitvaardigen van het dwangbevel inmiddels de bewoning van het pand had gestaakt.
De gemeente Liesveld vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [eiseres] niet ontvankelijk verklaart althans haar tot kwaad opposant verklaart en het ingestelde verzet tot het buiten effect stellen van het dwangbevel van 16 juli 2009 afwijst met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
4.2. De gemeente Liesveld stelt daartoe het volgende. [eiseres] heeft in strijd met de in het besluit van 9 april 2008 (hierna: het dwangsombesluit) aan haar opgelegde last onder dwangsom, de bewoning van het pand [adres] te [woonplaats] niet vóór het einde van de in dat besluit opgenomen begunstigingstermijn gestaakt, zodat de dwangsom is verbeurd. Ingevolge het dwangsombesluit eindigde de begunstigingstermijn op 9 oktober 2008.
Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de gemeente diverse malen de verbeurde dwangsom opgeëist en heeft zij hierover overlegd met [eiseres]. De verbeurde dwangsom is niet verjaard. De door [eiseres] aangevoerde argumenten met betrekking tot de vraag of de bewoning alsnog legaal is geworden door een gewijzigd hoofdgebruik van het pand, kunnen in de verzetprocedure niet aan de orde komen. Die argumenten zijn of hadden in de bestuursrechtelijke procedure moeten worden aangevoerd en beoordeeld.
[eiseres] is bij diverse gelegenheden voorafgaand aan het dwangbevel in staat gesteld haar zienswijze naar voren te brengen.
Op 1 juli 2009 is de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Op grond van artikel IV, lid 1, van de Wet van 25 juni 2009, Stb. 2009, 264 (Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht) dient deze zaak te worden beoordeeld met toepassing van het recht dat voor 1 juli 2009 van toepassing was.
5.2. De stelling van [eiseres] dat het dwangbevel is uitgevaardigd namens een niet bestaande rechtspersoon, genaamd gemeente Liesveld, gezeteld te Liesveld terwijl geen betekening heeft plaatsgevonden namens de gemeente Liesveld, gezeteld te Groot-Ammers, kan niet leiden tot de door [eiseres] bepleite conclusie dat het dwangbevel niet rechtsgeldig is betekend, dan wel dat de buitengerechtelijke kosten, de kosten van betekening en de wettelijke rente moeten worden afgewezen. Daartoe is van belang dat er, zoals [eiseres] kennelijk bekend is, maar één gemeente Liesveld in Nederland is, die, zoals [eiseres] zelf aanvoert, haar zetel heeft in Groot Ammers. [eiseres] kan niet hebben getwijfeld namens wie het dwangbevel is uitgevaardigd, zodat er geen reden is het dwangbevel niet rechtsgeldig te achten enkel omdat daarin niet de juiste plaatsnaam maar de naam van de gemeente als zetel is genoemd.
5.3. Bestaat de dwangsombeslissing?
Met de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2008 is de dwangsombeschikking onherroepelijk geworden. Het gevolg van die uitspraak is tevens dat het besluit – in beginsel – steeds van kracht is geweest.
5.4. Wanneer eindigde de begunstigingstermijn?
Partijen twisten over de vraag wanneer de begunstigingstermijn eindigde. [eiseres] heeft betoogd, dat na de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de begunstigingstermijn van zes maanden opnieuw is gestart. De gemeente Liesveld heeft betoogd dat de begunstigingstermijn op 9 oktober 2008 is geëindigd.
Uit hetgeen in rechtsoverweging 5.3. is overwogen, vloeit voort dat de in het dwangsombesluit opgenomen begunstigingstermijn van zes maanden na verzending van het besluit in beginsel zou eindigen op 9 oktober 2008. Het uitgangspunt dat zowel de burger als de overheid moet kunnen vertrouwen op de geldigheid van rechterlijke uitspraken en deze uitspraken dienen te respecteren, brengt met zich mee dat die begunstigingstermijn in dit geval geacht moet worden te zijn geschorst met de uitspraak van de rechtbank en hervat met de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zodat de begunstigingstermijn eindigde op 3 december 2008.
5.5. Is last daarna overtreden?
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] nadien – tot juni 2009 – de woning nog bewoonde, zodat daarmee in beginsel vast staat dat zij de last heeft overtreden en de opgelegde dwangsom verbeurd is.
De stellingen van [eiseres] behelzen dat zij hetzij in juni, hetzij in november 2008 het hoofdgebruik van het pand als winkel zou hebben gestaakt en dat zij met de sinds het voorjaar van 2008 vanuit het pand opererende “Stichting Leuk” een ander, wel toegelaten, hoofdgebruik had gerealiseerd, waaraan het gebruik van de woning, als nevengebruik, ondergeschikt was, zodat dat gebruik als woning volgens [eiseres] wel een toegelaten gebruik is geworden.
[eiseres] heeft echter onvoldoende gesteld omtrent de feitelijke activiteiten die zij via de “Stichting Leuk” ter plaatse ondernam om te kunnen oordelen dat het hoofdgebruik van het pand binnen de bestemming paste én dat de bewoning van de woning in het pand daaraan zodanig verbonden was dat dat gebruik als dienstwoning – voor het einde van de begunstigingstermijn – ook legaal was geworden.
5.6. Hoorplicht geschonden?
De stelling van [eiseres] dat zij voorafgaand aan het uitvaardigen van het dwangbevel had moeten worden gehoord en dat het dwangbevel niet in stand kan blijven omdat dat niet is gebeurd, vindt geen steun in het recht. Vóór 1 juni 2009 was er geen wettelijke verplichting voor een bestuursorgaan of publiekrechtelijke rechtspersoon om de betrokkene te horen alvorens een dwangbevel uit te vaardigen. Voorts geldt dat de gemeente Liesveld onbetwist heeft aangevoerd “dat er op 26 februari 2009 en op 5 maart 2009 een bespreking heeft plaatsgevonden met [eiseres] en haar raadsvrouwe naar aanleiding van de verbeurde dwangsom en de wijze waarop deze geïnd zouden worden” en dat “[eiseres] bij brief van haar raadsvrouwe van 12 mei 2009 en 30 juni 2009” is “ingegaan op de verbeurde dwangsommen en de aangekondigde rechtsmaatregelen”. [eiseres] heeft derhalve de gelegenheid gehad om haar visie op de verbeurte van de dwangsom en op de incasso daarvan te geven en daarvan gebruik gemaakt, zodat, zo er al een hoorplicht zou zijn, daaraan ook is voldaan.
Burgemeester en Wethouders hebben aan [eiseres] een last opgelegd, waarbij – bij overtreding – een dwangsom van € 50.000,- ineens verbeurd wordt. Een dergelijk dwangsombesluit is uitgewerkt wanneer de dwangsom eenmaal is verbeurd.
De stellingen van de gemeente Liesveld behelzen dat [eiseres] op enig moment na 9 oktober 2008 de last heeft overtreden, zodat de vordering tot incasso van de dwangsom in ieder geval niet is getroffen door de verjaring van artikel 5:35, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dit tot 1 juli 2009 luidde en dat de verjaring anders wel is gestuit met de door de gemeente Liesveld aan [eiseres] gezonden brief van 13 maart 2009.
Nu op grond van hetgeen in rechtsoverweging 5.4. is overwogen moet worden vastgesteld dat de begunstigingstermijn op 3 december 2008 eindigde, de gemeente Liesveld in haar brief van 13 maart 2009 duidelijk en onvoorwaardelijk nakoming van de verplichting tot betaling van de dwangsom eiste en voorts nu het dwangbevel is uitgevaardigd binnen 6 maanden na die brief van 13 maart 2009, is de verjaring niet voltooid.
Dat de incasso van de dwangsom geen nut meer zou hebben omdat [eiseres] inmiddels – omstreeks 1 juni 2009 – is verhuisd, kan [eiseres] niet baten. De burgerlijke rechter dient zeer terughoudend te toetsen of de incasso van bestuursrechtelijke geldschulden (nog) opportuun is, indien aan hem een dergelijke klacht wordt voorgelegd, nu immers de sanctie zelf kan worden getoetst, zoals in casu is gebeurd, door ter zake bestuursrechtelijk bezwaar te maken en beroep aan te tekenen. Een meer dan terughoudende toets zou ertoe kunnen leiden dat die bestuursrechtelijke toets wordt overgedaan en bovendien zou het honoreren van een dergelijke redenering tot gevolg hebben dat het dwangsombesluit de facto genegeerd kon worden zo lang er geen dwangbevel is uitgevaardigd, waarmee de effectiviteit van bestuursrechterlijke handhaving wordt ondergraven.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Liesveld worden begroot op:
- griffierecht EUR 262,00
- salaris advocaat EUR 1788,00 (2,0 punt × tarief EUR 894,00)
verklaart het verzet ongegrond,
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Liesveld tot op heden begroot op EUR 2050,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.(