ECLI:NL:RBDOR:2011:BT6173

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/909 & 11/908
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingen als niet-belanghebbenden bij subsidiebesluit voor noodopvang

In deze zaak hebben verzoekers, vreemdelingen die in Nederland verblijven, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht. Dit besluit betrof de afwijzing van hun aanvraag voor subsidie aan de Stichting Noodopvang Papendrecht, die hen opvang biedt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers geen belanghebbenden zijn bij het subsidiebesluit, omdat er geen rechtstreeks en onlosmakelijk verband bestaat tussen de subsidieverlening aan de Stichting en de opvang van verzoekers. De voorzieningenrechter heeft de stelling van verzoekers dat hun belangen zwaarwegender zijn dan die van de Stichting niet gevolgd, omdat de opvang van verzoekers al sinds begin 2010 plaatsvindt zonder dat daarvoor subsidie is aangevraagd of toegekend. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoekers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er geen hoofdzaak meer was om een voorziening voor te treffen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 11/908 (beroep) en AWB 11/909 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de voorzieningenrechter
in het geding tussen
[naam verzoeker1] en [naam verzoeker2], beiden wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Papendrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. N.J.W. Visser en R. Leuris, beiden werkzaam bij de gemeente Papendrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 4 maart 2011 heeft verweerder de aanvragen van drie organisaties tot het verlenen van subsidie aan de Stichting Noodopvang Papendrecht (hierna: Stichting) ten behoeve van de opvang van verzoekers en hun kinderen afgewezen. Voorts heeft verweerder de Stichting bij dit besluit een eenmalige bijdrage van € 1.765 verstrekt ten behoeve van opvang, onderdak en het levensonderhoud van verzoekers en hun kinderen gedurende de maanden januari, februari en maart 2011.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 maart 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 13 juli 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Dit beroep is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/908.
Bij brief van 8 augustus 2011 hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Dit verzoek is geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/909.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 5 september 2011 ter zitting behandeld.
Verzoekster is ter zitting verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Voorts is ter zitting verschenen en als getuige gehoord [naam], voorzitter van het bestuur van de Stichting.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1.2. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), voor zover hier van belang, heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.1.3. Volgens artikel 14, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: Terugkeerrichtlijn), voor zover hier van belang, zorgen de lidstaten ervoor dat jegens onderdanen van derde landen, tijdens de termijn die overeenkomstig artikel 7 voor vrijwillig vertrek is toegestaan, en tijdens de termijn waarvoor overeenkomstig artikel 9 de verwijdering is uitgesteld, zoveel mogelijk de volgende beginselen in acht worden genomen: (...)
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 4 maart 2011 ongegrond verklaard. Voor de motivering van het bestreden besluit verwijst verweerder naar het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften. Hierin is onder meer overwogen dat de verleende subsidie direct betrekking heeft op het verlenen van noodopvang aan het gezin van verzoekers, zodat verzoekers aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Voortzetting van de subsidie aan verzoekers is in strijd met artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d en f, van de Algemene subsidieverordening der gemeente Papendrecht 2003. Het weigeren van verdere subsidie is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM of artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn, omdat verzoekers onderdak kunnen krijgen in Ter Apel.
2.2.2. In reactie op het verzoek om voorlopige voorziening heeft verweerder naar voren gebracht dat hem niet is gebleken dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestreden besluit, omdat de opvang van verzoekers en hun kinderen door de Stichting tot op heden wordt voortgezet.
Voorts wijst verweerder erop dat in zijn brief van 1 juli 2011 aan de Stichting ten onrechte is vermeld dat tegen het bestreden besluit bezwaar kan worden gemaakt. Het bestreden besluit is een beslissing op bezwaar, reden waarom verweerder het bezwaarschrift van verzoekers tegen het bestreden besluit heeft doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
2.3. de gronden van het verzoek
Verzoekers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en hebben daartegen, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verzoekers zijn vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten. Zij hebben opvang nodig en het maakt voor hen niet uit of deze op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb), de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) of de plaatselijke subsidieverordening wordt verleend of mogelijk wordt gemaakt. Verzoekers hebben geen inkomsten en zij kunnen niet zelf voorzien in de kosten van opvang en levensonderhoud. De vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel is geen opvangvoorziening en ook afgezien daarvan niet passend voor verzoekers, omdat een verblijf daar maximaal twaalf weken kan duren en in Ter Apel geen speciaal onderwijs voor de kinderen van verzoekers aanwezig is. Voor de acht minderjarige kinderen van verzoekers is het van groot belang dat zij in hun huidige woon- en leefomgeving kunnen blijven. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben verzoekers verschillende schriftelijke verklaringen in het geding gebracht. De Nederlandse overheid, waartoe ook verweerder behoort, is op grond van artikel 8 van het EVRM en artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn gehouden verzoekers en hun minderjarige kinderen een menswaardig bestaan te garanderen. Verweerder had daarom de subsidiëring van de noodopvang van verzoekers moeten continueren. Zodra het benodigde geld beschikbaar is, zullen verzoekers een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning indienen.
2.4. het oordeel van de voorzieningenrechter
2.4.1. Verweerder heeft het bestreden besluit toegezonden aan zowel verzoekers als de Stichting. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat het bestreden besluit in de brief aan de Stichting ten onrechte is gepresenteerd als een primair besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft op 1 juli 2011 één besluit genomen, de beslissing op het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 4 maart 2011. Verweerder heeft het bezwaarschrift van verzoekers tegen het aan de Stichting toegezonden besluit van 1 juli 2011 dan ook terecht doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift. Dit beroepschrift is gericht tegen hetzelfde besluit als het op 13 juli 2011 door verzoekers ingediende beroepschrift, zodat sprake is van één beroep van verzoekers, gericht tegen het bestreden besluit.
2.4.2. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, 7:1 en 1:2 van deze wet, volgt dat de voorzieningenrechter uitsluitend een verzoek om voorlopige voorziening kan treffen op verzoek van een belanghebbende. Anders dan partijen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers geen belanghebbenden zijn bij de besluitvorming van verweerder over het verlenen van subsidie aan de Stichting. In zijn uitspraak van 16 oktober 2007 (LJN BB6594) heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de werknemer in de betreffende zaak geen belanghebbende was bij een tot zijn werkgever gericht besluit over een loonkostensubsidie, omdat dit besluit geen rechtstreekse gevolgen voor (de arbeidsovereenkomst van) de werknemers had en het beëindigen van het dienstverband van meer omstandigheden afhankelijk was. De voorzieningenrechter acht de zaak van verzoekers hiermee vergelijkbaar. Ook in het geval van verzoekers is sprake van een besluit tot het verlenen van subsidie aan een derde (de Stichting), terwijl niet kan worden gezegd dat dit besluit rechtstreeks gevolgen heeft voor de opvang van verzoekers door de Stichting. Ter zitting is gebleken dat verzoekers vanaf begin 2010 worden opgevangen door de Stichting zonder dat daarvoor subsidie is aangevraagd bij of toegekend door verweerder. Voorts is de opvang van verzoekers na het verstrijken van de subsidieperiode gecontinueerd en wordt deze tot op heden voortgezet. Gelet hierop is er geen rechtstreeks en onlosmakelijk verband tussen de besluitvorming van verweerder over het verlenen van subsidie aan de Stichting en de opvang van verzoekers door de Stichting. Dat verzoekers feitelijk belang hebben bij het verlenen van subsidie aan de Stichting en dat hun belangen mogelijk zwaarwegender zijn dan die van de Stichting zelf, betekent niet dat de belangen van verzoekers rechtstreeks zijn betrokken bij de besluiten van verweerder over het verlenen van subsidie aan de Stichting. Ook uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld haar uitspraak van 4 mei 2011 (LJN BQ3443), leidt de voorzieningenrechter af dat in beginsel uitsluitend de belangen van de ontvanger van een subsidie rechtstreeks zijn betrokken bij een besluit tot subsidieverlening, ook als een dergelijk besluit feitelijke gevolgen heeft voor derden. Het betoog ter zitting dat de Stichting zeer noodlijdend is en dat zij de opvang van verzoekers zonder subsidie niet kan blijven voortzetten, is niet onderbouwd met stukken en maakt verzoekers niet tot belanghebbenden. Dit laatste geldt ook voor de namens de Stichting gegeven verklaring dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 4 maart 2011 omdat zij het primair als de verantwoordelijkheid van verzoekers beschouwt om desgewenst te procederen over de subsidieverlening.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter verzoekers in de gelegenheid gesteld nader toe te lichten waarom zij als belanghebbenden aangemerkt moeten worden en heeft de gemachtigde van verzoekers gesteld dat het in strijd is met artikel 6 en 8 van het EVRM om hen niet als zodanig aan te merken. De voorzieningenrechter volgt deze stelling niet. De besluitvorming van verweerder heeft betrekking op de subsidiëring van de Stichting en betreft daarmee niet de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen van verzoekers zelf. Van een rechtstreeks en onlosmakelijk verband tussen deze subsidie en de opvang van verzoekers is als hiervoor vermeld geen sprake.
Dat verzoekers in de onderhavige procedure niet als belanghebbenden zijn aan te merken, sluit niet uit dat zij aan artikel 8 van het EVRM een aanspraak kunnen ontlenen op voorzieningen of verstrekkingen door verweerder of het Drechtstedenbestuur, waaraan verweerder een aantal bevoegdheden in het kader van de Wmo en de Wwb heeft overgedragen. In de onderhavige procedure staat echter uitsluitend de subsidiëring van verweerder aan de Stichting ter beoordeling en daarbij zijn de belangen van verzoekers niet rechtstreeks betrokken.
Het beroep van verzoekers op artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn maakt hen evenmin tot belanghebbenden. Overigens is de in artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn bedoelde termijn voor vrijwillig vertrek in het geval van verzoekers verstreken, terwijl hun verwijdering ook niet is uitgesteld overeenkomstig artikel 9 van deze richtlijn. Artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn is dan ook niet van toepassing op verzoekers.
2.4.3. In het licht van bovenstaande overwegingen kan nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep van verzoekers.
Nu verweerder verzoekers ten onrechte heeft ontvangen in hun bezwaar tegen het besluit van 4 maart 2011, zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 4 maart 2011 niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 juli 2011.
2.4.4. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoekers in zaak AWB 11/908 betaalde griffierecht aan hen te vergoeden, waarbij de voorzieningenrechter in het midden laat of terecht het lage griffierecht is geheven.
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437 (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). In de hoofdzaak heeft geen zitting plaatsgevonden.
2.4.5. Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet op het beroep van verzoekers, is geen sprake meer van een met het verzoek om voorlopige voorziening connexe hoofdzaak. Een voorziening op grond van artikel 8:81 van de Awb is dan ook niet meer mogelijk, zodat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
Voor vergoeding van griffierecht of proceskosten in zaak AWB 11/909 ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding, omdat hij het verzoek om voorlopige voorziening eveneens had afgewezen als hij niet onmiddellijk uitspraak had gedaan in de hoofdzaak.
2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep (procedurenummer AWB 11/908) gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 4 maart 2011 niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening (procedurenummer AWB 11/909) af;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekers in zaak AWB 11/908 betaalde griffierecht van € 41 aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 437 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan verzoekers.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.