ECLI:NL:RBDOR:2011:BT5880

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
92741 / HA ZA 11-2277
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een uitgetreden maat in een maatschapsovereenkomst met betrekking tot huurverplichtingen

In deze zaak vorderde eiseres, die als maat uit de maatschap is getreden, dat zij niet langer aansprakelijk zou zijn jegens de verhuurder van het praktijkpand. De procedure volgde na een maatschapsovereenkomst die op 31 juli 2008 was gesloten voor het gezamenlijk exploiteren van een tandartspraktijk. Eiseres en gedaagde waren in een vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat gedaagde zorg zou dragen voor de verplichtingen die voortvloeiden uit de huurovereenkomst en andere verplichtingen. Eiseres stelde dat gedaagde een resultaatsverbintenis had, terwijl gedaagde betoogde dat het om een inspanningsverplichting ging.

De rechtbank oordeelde dat er geen plaats was voor toewijzing van de vordering van eiseres. De rechtbank concludeerde dat gedaagde zich wel had ingespannen om een regeling met de verhuurder te treffen, maar dat er geen verplichting was om de verhuurder onder de geschetste omstandigheden te dwingen tot instemming. Eiseres had geen belang bij een veroordeling van gedaagde, omdat er geen dreigende aanspraken waren van de verhuurder. De rechtbank wees de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.D. Rentema op 21 september 2011. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de aard van verbintenissen in contracten en de verantwoordelijkheden van partijen in een maatschap.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM, locatie Dordrecht
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 92741 / HA ZA 11-2277
Vonnis van 21 september 2011
in de zaak van
[Eiseres]
wonende te Zuid-Beijerland,
eiseres,
advocaat mr. L. Hennink,
tegen
[Gedaagde]
wonende te Poortugaal,
gedaagde,
advocaat mr. J.C. Brökling.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2011 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 31 augustus 2011.
2. De feiten
2.1. Partijen hebben op 31 juli 2008 een maatschapsovereenkomst gesloten ten behoeve van het vanaf 23 juli 2008 voor gezamenlijke rekening exploiteren van een tandartspraktijk.
2.2. De echtgenoot van [eiseres] is tijdens globaal de duur van die maatschapsovereenkomst in die praktijk in loondienst voor bepaalde tijd eveneens als tandarts werkzaam geweest.
2.3. Partijen zijn een vaststellingsovereenkomst aangegaan om hun samenwerking per 31 december 2008 te beëindigen. Het dienstverband met de echtgenoot van [eiseres] is eveneens omstreeks die tijd beëindigd. [gedaagde] heeft de praktijk op dezelfde locatie voortgezet. Inmiddels is iemand in de plaats van [eiseres] een nieuwe maatschap met [gedaagde] aangegaan.
2.4. Van de op 12 maart 2009 gesloten vaststellingsovereenkomst luidt artikel 1 sub c – voor zover hier van belang – :
“[gedaagde] draagt er zorg voor, dat alle verplichtingen verbonden aan de tussen partijen bestaand hebbende maatschap zijn verplichtingen worden. Tot deze verplichtingen horen verplichtingen voortkomend uit de huur van het praktijkpand, voortkomend uit de huur van de apparatuur in de breedste zin van het woord (leaseovereenkomst) en de verplichtingen voortkomende uit de relatie met de bank. [gedaagde] zal ervoor zorgdragen dat al deze partijen verklaren dat [eiseres] geen verplichten meer tegenover hem heeft. Mochten er partijen zijn jegens wie de tandartsenpraktijk verplichtingen heeft en die menen dat deze verplichtingen niet [eiseres] maar haar echtgenoot de heer [X] betreffen, dan dient niet alleen mevrouw [eiseres] maar ook de heer [X] gevrijwaard te worden. [gedaagde] zal hiervoor zorgdragen.”
2.5. De huurovereenkomst ter zake het praktijkpand is niet door [eiseres], maar door haar echtgenoot [X] ondertekend op dezelfde dag dat de maatschapsovereenkomst tot stand is gekomen (23 juli 2008). [eiseres], dan wel haar echtgenoot, zijn nog niet uit hun verplichtingen uit de huurovereenkomst voor de praktijkruimte ontslagen. De verhuurder van de praktijkruimte is daartoe, blijkens email van 30 april 2010 aan de advocaat van [eiseres] bereid indien de huur, los van de indexeringen, met circa 10% wordt verhoogd.
2.6. De leasemaatschappij en de bank hebben [eiseres] wel uit haar verplichtingen jegens hun ontslagen.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - :
I. Te bepalen, dat [gedaagde] de verplichtingen, zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst van 12 maart 2009, dient na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen geven een verschillende uitleg aan artikel 1 sub c van de vaststellingsovereenkomst. Zij verschillen met name van mening over de aard van de daarin opgenomen verbintenis. [eiseres] stelt dat het een resultaatsverbintenis is en [gedaagde] dat het een inspanningsverplichting betreft. Voorts voert [gedaagde] als verweer aan dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat het ontslag uit de hoofdelijke verplichtingen van de huurovereenkomst uitsluitend de heer [X] aangaat.
4.2. Laatstgenoemd verweer faalt, omdat ingevolge artikel 6:256 BW een partij die een beding ten behoeve van een derde heeft gemaakt, nakoming jegens de derde kan vorderen, tenzij deze zich daartegen verzet. Dat het laatste het geval is, is niet door [gedaagde] aangevoerd. In het midden kan dan ook blijven of het beding voor zover het de verplichtingen uit de huurovereenkomst van de praktijkruimte betreft uitsluitend de heer [X] aangaat.
4.3. [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] ten opzichte van haar een resultaatsverplichting op zich heeft genomen, inhoudende dat hij er hoe dan ook voor dient zorg te dragen dat de leasemaatschappij, de bank en de verhuurder [eiseres] uit haar verplichtingen jegens die derden ontslaan. Door [gedaagde] is daartegen aangevoerd dat het aan partijen bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst duidelijk was dat men afhankelijk was van de toestemming van derden cq. hun bereidheid om aan wijziging van de overeenkomsten mee te werken. [eiseres] mocht verwachten dat alles in het werk zou worden gesteld om een derde zo ver te krijgen dat zij van haar verplichtingen, zou worden ontslagen, maar niet dat zulks tot iedere prijs en onder iedere voorwaarde zou geschieden. Voor het geval die overeenstemming niet zou worden bereikt, treedt de vrijwaring in de plaats.
4.4. [eiseres] is van mening dat de resultaatsverbintenis voortvloeit uit de letterlijke tekst van de vaststellingsovereenkomst luidende: “draagt er zorg voor”, alsmede door de specifiek omschreven verplichtingen jegens de leasemaatschappij, de bank en de verhuurder. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet uitsluitend worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5. Wederzijdse contractspartijen, zoals de onderhavige, kunnen en mogen er niet van uitgaan dat een door middel van een ander contract betrokken derde, die niet vooraf bij een wijziging in de kring van de jegens hem/haar aansprakelijken is betrokken, daadwerkelijk zal meewerken aan een wijziging, die contractspartijen beogen, terwijl die wijziging het verhaalsrecht van die derde kan aantasten. Vast staat dat de verhuurder ten tijde van het vervaardigen van de vaststellingsovereenkomst niet is geraadpleegd. Dit terwijl toch alleen al op grond van de gespecificeerde omschrijving in die vaststellingsoverenkomst duidelijk was wie de derden waren.
4.6. Op basis hiervan is het verweer van [gedaagde] dat het hier om een inspanningsverplichting gaat gegrond. Van een verplichting van [gedaagde] om hoe dan ook te bewerkstelligen dat de verhuurder onder de geschetste omstandigheden inschikt kan geen sprake zijn. Resteert de verplichting van [gedaagde] om [eiseres] dan wel de heer [X] te vrijwaren als die worden aangesproken, wat op zichzelf wel als een resultaatsverplichting is aan te merken.
4.7. Niet bestreden is dat [gedaagde] zich heeft ingespannen om een regeling met de verhuurder te treffen. Zijn aanbod om de borgsom met EUR 12.000 te verdubbelen is niet aanvaard. Als reden daarvoor is door de verhuurder opgegeven dat een hogere borgsom minder zekerheid biedt dan een tweede huurder. Op het hierop door [gedaagde] gedane voorstel om zijn nieuwe compagnon ter vervanging van [eiseres] cq. [eiseres] aansprakelijk jegens de verhuurder te doen zijn, heeft de verhuurder niet gereageerd. [eiseres] stelt dat [gedaagde] desalniettemin in zijn inspanningsverplichting tekort is geschoten omdat hij meer had moeten ondernemen en over een huurverhoging had moeten onderhandelen. [eiseres] kan hierin niet worden gevolgd. Niet kan worden ingezien dat onder de voormelde omstandigheden van [gedaagde] kan worden gevergd dat hij met de verhuurder in onderhandeling treedt over een huurverhoging. Bovendien valt in de overgelegde correspondentie geen steun te vinden voor de stelling van [eiseres] dat de huurverhoging onderhandelbaar was en is dat door haar ook niet nader onderbouwd.
4.8. Ter comparitie is door [eiseres] toegegeven dat zij noch de heer [X] na beëindiging van de maatschap door de verhuurder voor de betaling van huurpenningen zijn aangesproken. Andere feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een dergelijke aanspraak dreigt, zijn niet gesteld, terwijl tussen partijen vast staat dat andere geschillen niet spelen. Van een (dreigende) tekortkoming in de vrijwaringsverplichting kan dan ook geen sprake zijn.
4.9. Onder de voormelde omstandigheden is er geen plaats voor toewijzing van de vordering. Die ook nog algemener is gesteld dan het doel dat er mee wordt beoogd. [eiseres] blijft recht op nakoming houden, maar een belang bij een veroordeling van [gedaagde] daartoe, laat staan een dwangsom als prikkel tot nakoming, is niet aanwezig.
[eiseres] zal in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af en veroordeelt [eiseres], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure bestaande uit EUR 258,00 aan vast recht en EUR 904,00 aan kosten advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar bij vervroeging uitgesproken op 21 september 2011.?