parketnummer: 11/860449-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 september 2011
[verdachte],
geboren te [plaats en datum] in 1987,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Dordrecht, te Dordrecht,
hierna: verdachte.
Raadsman mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 augustus 2011, waarbij de officier van justitie mr. W.A. van Natijne, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 3 september 2010 in een winkel te Oud-Beijerland met geweld en bedreiging met geweld een geldbedrag van € 775,00 heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft dit standpunt gebaseerd op de aangifte van [benadeelde partij], de verklaring van de getuige [getuige 1], de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3], de verklaringen van de ouders van verdachte en delen van de verklaringen van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat volgens hem wel wettig bewijs voorhanden is, maar de overtuiging ontbreekt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuigen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank samengevat en zakelijk zal weergeven.
Op 3 september 2010 heeft er een gewapende overval plaatsgevonden op de winkel De Schoenenreus aan de Kerkstraat in Oud-Beijerland. Aangeefster [benadeelde partij] (hierna: aangeefster) heeft verklaard dat zij die dag omstreeks 16.35 uur achter de kassabalie van de winkel stond toen een jongen met de punt van een mes tegen haar keel drukte. Zij hoorde hem zeggen: "3 seconden, 3 seconden of anders steek ik hem er in" en "Nu de kassa open" en "Pak je geld". Op het moment dat de kassalade opensprong, pakte de jongen alle bankbiljetten van 10, 20 en 50 euro uit de kassa. Daarna rende hij naar de uitgang van de winkel. De jongen droeg een zwarte pet. Volgens aangeefster werd aan niemand het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. Na het opmaken van de kassa bleek een geldbedrag van 775,00 euro te zijn weggenomen.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte die dag een mes bij zich had. Zij zag dat verdachte in de richting van De Schoenenreus liep en dat hij daar naar binnen ging. Zij zag dat verdachte na ongeveer vijf minuten naar buiten kwam rennen en dat hij een pak geld in zijn hand had.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte hem een stapel geld van voornamelijk briefjes van twintig liet zien. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij De Schoenenreus had overvallen en dat hij iets scherps had gebruikt. De getuige hoorde hem zeggen dat hij een petje op had.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij van verdachte heeft gehoord dat hij met een mes bij De Schoenenreus naar binnen is geweest en dat hij iets van 800 euro had meegenomen.
Op grond van de hiervoor weergegeven verklaringen is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte de overval op De Schoenenreus op 3 september 2010 heeft gepleegd. Niet alleen is er wettig bewijs, maar de rechtbank is er op grond van de inhoud van dat bewijs ook van overtuigd dat verdachte degene is geweest die de overval op De Schoenenreus heeft gepleegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar betrokken is geweest bij de overval, maar dat niet hij maar [naam] degene is die binnen is geweest. Deze verklaring vindt geen steun in de bewijsmiddelen en wordt tegengesproken door de hiervoor weergegeven verklaringen. Daar komt bij dat [naam] dit heeft ontkend en zijn alibi - te weten dat hij thuis was bij zijn ouders en vrienden - wordt ondersteund door zijn moeder.
In de overtuiging dat verdachte de overval heeft gepleegd wordt de rechtbank voorts nog gesterkt door de verklaring van de vader van verdachte, dat verdachte op de dag van de overval in de ochtend met een pet op de woning verliet en de verklaring van de moeder van verdachte dat zij later een pet in de kamer van verdachte heeft aangetroffen, verstopt onder zijn bed (proces-verbaal van bevindingen, pagina 57-59 in voormeld eindproces-verbaal). Verdachte heeft bij hoog en bij laag volgehouden dat hij bij de overval geen pet heeft gedragen (verklaring ter terechtzitting d.d. 19 augustus 2011). De rechtbank acht dit niet geloofwaardig, gelet op de hiervoor weergegeven verklaringen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 03 september 2010 te Oud-Beijerland met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 775 euro, toebehorende aan Schoenenreus, welke diefstal werd
voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met
geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en gemakkelijk te maken , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin
bestonden dat hij, verdachte, een mes tegen de keel van die [benadeelde partij] heeft gedrukt en gedrukt gehouden
en tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd: "3 seconden, 3 seconden of anders
steek ik hem er in" en "Nu de kassa open" en "Pak je geld".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit de door drs. B.Y. van Toorn, psycholoog, over verdachte uitgebrachte rapporten van 18 januari 2011 en 8 augustus 2011 (aanvulling) komt onder meer het navolgende naar voren:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een zwakzinnig verbaal niveau van functioneren, een zwakbegaafd performaal niveau van functioneren en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. De ziekelijke stoornis bestaat uit problematisch misbruik van middelen. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedden onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat die mede daaruit verklaard kunnen worden.
Betrokkene is lijdend aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis in combinatie met een ernstige cognitieve beperking. Tegelijkertijd was betrokkene wel in staat om zich op rationeel niveau de wederrechtelijkheid van zijn handelen te realiseren. Betrokkene heeft dit besef naast zich neergelegd. Het is onduidelijk in hoeverre de druk van de groep op dat moment een rol gespeeld heeft bij zijn vermogen of zijn onwil om alternatief gedrag te genereren. Op basis hiervan is het advies om betrokkene als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit het door S. Geldermans, psychiater i.o., onder supervisie van M.D. van Ekeren, over verdachte uitgebracht rapport van 3 augustus 2011 komt naar voren dat bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling. Betrokkene functioneert verbaal op het niveau van lichte zwakzinnigheid en performaal (visueel-ruimtelijk) op het niveau van zwakbegaafdheid. Daarnaast is er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en van narcistische trekken in de persoonlijkheid. In het verleden is er sprake geweest van middelenmisbruik (alcohol en cocaïne). De gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De combinatie van zijn beperkte cognitieve vermogens, zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn narcistische trekken hebben betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen in de periode van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, zodanig beïnvloed dat die mede daaruit verklaard kunnen worden.
De combinatie van het wegvallen van stabiliserende factoren, de neiging tot zelfoverschatting en onvoldoende remmingen om weerstand te bieden tegen zijn impulsief handelen, (mede) veroorzaakt door zijn lage intellectuele vermogens en zijn anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, heeft betrokkene beperkt in zijn keuzevrijheid om het tenlastegelegde, indien bewezen, te plegen. Vanuit het onderzoek is duidelijk geworden dat betrokkene beïnvloedbaar is, wat ook past bij zijn lage intellectuele vermogens. Wij adviseren betrokkene als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor de ten laste gelegde feiten, indien bewezen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in licht verminderde tot verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7 De oplegging van straf of maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht primair gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling, onder het stellen van voorwaarden betreffende het gedrag van verdachte (hierna: TBS met voorwaarden). Daartoe zou het onderzoek moeten worden geschorst om die voorwaarden te formuleren.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel).
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat TBS met voorwaarden een te forse afdoening is voor het bewezen verklaarde feit. De raadsman heeft bepleit een vrijheidsstraf op te leggen, met een fors voorwaardelijk deel, dan wel een voorwaardelijke ISD-maatregel.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft de winkel De Schoenenreus in Oud-Beijerland overvallen en daarbij een geldbedrag van € 775,00 buitgemaakt. Verdachte heeft een winkelmedewerkster het mes op de keel gezet en haar gedwongen de kassalade te openen, waarop verdachte een groot aantal bankbiljetten wegnam. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring is geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen.
Voor een dergelijke winkeloverval wordt in de regel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, ook aan iemand die voor het eerst voor een dergelijk feit in aanraking komt met justitie. De rechtbank beschouwt het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij vaker is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsgerelateerde misdrijven, en de wijze waarop verdachte de winkelmedewerkster heeft bedreigd, als strafverzwarende omstandigheden. Daartegenover staat de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank ziet zich echter voor de vraag gesteld of een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf een passende straf vormt voor het gepleegde feit en de problematiek van verdachte, zoals naar voren gekomen uit de rapporten van de eerdergenoemde deskundigen en de reclassering.
De deskundigen schatten de kans op herhaling van soortgelijke delicten hoog in. Verdachtes persoonlijkheidsproblematiek en zijn beperkte cognitieve vermogens zijn de belangrijkste factoren die de kans op herhaling bij verdachte bepalen. Daarnaast ontbreekt het verdachte aan zelfinzicht en probleembesef. De medicatie biedt verdachte meer interne structuur en meer grip op zichzelf waardoor hij iets meer weerstand kan bieden aan zijn impulsen. Het eventuele staken van de medicatie is hierdoor ook een risicofactor voor het terugvallen in delictgedrag. Tot op heden is het niet gelukt om verdachte op ambulante wijze te begeleiden, aldus de rapporteurs.
Om de kans op herhaling te verkleinen heeft verdachte een behandeling nodig. Een vrijwillige behandeling wordt door de rapporteurs niet haalbaar geacht. Daarom dient de behandeling plaats te vinden in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank kan zich, gelet ook op de houding van verdachte ter terechtzitting, vinden in deze bevindingen en het advies van de deskundigen om een behandeling te laten plaatsvinden in een strafrechtelijk kader.
De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, met bijzondere voorwaarden, onvoldoende waarborgen biedt dat verdachte zich zal laten behandelen en op het rechte pad zal blijven. Wanneer verdachte de bijzondere voorwaarden niet zou naleven, zou dit leiden tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf en zou hij niet meer worden behandeld. De kans op herhaling blijft dan onverminderd groot.
Het opleggen van TBS met voorwaarden ziet de rechtbank evenmin als een passende sanctie. Ook hier geldt dat verdachte moeite heeft met het naleven van voorwaarden, die behandeling van zijn problematiek inhouden, wat zou kunnen betekenen dat TBS met dwangverpleging al heel snel in beeld zou komen. Dat vindt de rechtbank in dit stadium een stap te ver.
Wat resteert is oplegging van de ISD-maatregel.
Verdachte wordt beschouwd als een 'zeer actieve veelpleger' omdat hij over een periode van vijf jaren - waarvan het peiljaar het laatste jaar vormt - meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opmaken, waarvan ten minste één in het peiljaar.
Het strafblad van verdachte wijst uit dat eerder opgelegde straffen zowel in voorwaardelijke als onvoorwaardelijke vorm, met of zonder reclasseringstoezicht, geen baat hebben gehad.
De rechtbank neemt in aanmerking dat wordt voldaan aan de eisen die de wet aan de oplegging van de ISD-maatregel stelt. Verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast is verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld, is het feit begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en moet er voorts ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Bovendien eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD- maatregel.
De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en beëindiging van de recidive van verdachte. De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek van verdachte, waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel voor verdachte en de maatschappij de juiste en geboden sanctie is. Zij zal de maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Omdat op dit moment nog niet vaststaat waaruit de behandeling van verdachte zal bestaan, zal de rechtbank bepalen dat er door haar een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden, uiterlijk negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert schadevergoeding ter grootte van € 1.234,58. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding ter zake van materiële schade ad € 459,58 en een vergoeding ter zake van immateriële schade ad € 775,00.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en komt niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van een voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ten name van Schoenenreus B.V. De rechtbank zal deze vordering als ingetrokken beschouwen en buiten beschouwing laten, omdat de benadeelde geen te vorderen bedrag heeft ingevuld en bovendien via Slachtofferhulp heeft laten weten dat de verzekering heeft toegezegd de schade te zullen vergoeden.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde maatregel berust op de artikelen 38m, 38n en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de tijd van twee jaren;
- beslist dat er na 9 (negen) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
- bepaalt dat het openbaar ministerie de rechtbank uiterlijk 2 (twee) maanden vóór de tussentijdse beoordeling daarover zal berichten;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van een bedrag van € 1.234,58 (éénduizendtweehonderdvierendertig euro en achtenvijftig cent), waarvan € 459,58 ter zake van materiële schadevergoeding en € 775,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij, tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], € 1.234,58 (éénduizendtweehonderdvierendertig euro en achtenvijftig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 3 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening aan de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter, mr. A.M.G. van de Kragt en mr. H.M. Dunsbergen, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2011.
Mr. Dunsbergen voornoemd is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 03 september 2010 te Oud-Beijerland met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 775 euro, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Schoenenreus, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd
voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met
geweld tegen [benadeelde partij], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, een mes, in elk geval een scherp en/of puntig
voorwerp, tegen de keel van die [benadeelde partij] heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden
en/of tegen die [benadeelde partij] heeft gezegd: "3 seconden, 3 seconden of anders
steek ik hem er in" en/of "Nu de kassa open" en/of "Pak je geld";
Parketnummer: 11/860449-10
Vonnis d.d. 1 september 2011