parketnummer: 11/870480-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2011
[verdachte],
geboren te [plaats] [in 1980],
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
Raadsman mr. drs. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is pro forma behandeld op de terechtzittingen van 16 december 2010, 15 maart 2011 en 26 mei 2011. Op 16 augustus 2011 is de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie mr. A.K. Tiggelaar, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij. De moeder van het slachtoffer heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair) op of omstreeks 12 september 2010 te Dordrecht [slachtoffer] (geboren [2010]) van het leven heeft beroofd door geweld op haar hoofd uit te oefenen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 13 september 2010 is overleden;
(subsidiair) op of omstreeks 12 september 2010 te Dordrecht [slachtoffer] (geboren [2010]) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door geweld op haar hoofd uit te oefenen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 13 september 2010 is overleden.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie wijst voor het bewijs van dit feit naar de verschillende deskundigenrapportages en naar de verklaringen van verdachte.
Deskundigen A. Maes (patholoog) en dr. B. Kubat (neuropatholoog) hebben beiden sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) en hebben daarover gerapporteerd. Ook de deskundigen R.A.C. Bilo en E. Edelenbos (beiden kinderarts) hebben onderzoek gedaan naar het overlijden van [slachtoffer] en hebben daarover gerapporteerd.
De officier van justitie heeft betoogd dat op basis van de verschillende deskundigenrapportages geconcludeerd moet worden dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een hele harde klap tegen haar hoofd of ten gevolge van het feit dat haar hoofd met grote kracht ergens tegenaan is geslagen. De deskundigen sluiten in de visie van de officier van justitie uit dat het letsel al bij de geboorte is ontstaan of dat het letsel het gevolg van een ongeval was. Ook is de officier van justitie van mening dat uit de bevindingen van de deskundigen volgt dat de geweldshandeling, die oorzaak is van de dood van [slachtoffer], moet hebben plaatsgevonden in de late avond van 11 september 2010 of in de eerste uren van 12 september 2010.
Verdachte heeft verklaard dat vanaf 11 september 2010 tussen ongeveer 18:00 uur en het moment dat de politie naar aanleiding van zijn 112-oproep bij zijn huis arriveerde, behalve hijzelf geen andere volwassenen in de nabijheid van [slachtoffer] zijn geweest. Dit betekent, aldus de officier van justitie, dat het verdachte moet zijn geweest die op of omstreeks 12 september 2010 op het hoofdje van [slachtoffer] heftig, botsend mechanisch geweld heeft uitgeoefend, ten gevolge waarvan zij is overleden. De officier van justitie heeft betoogd dat daarbij op zijn minst sprake was van voorwaardelijke opzet, nu het geweld dat is uitgeoefend op het hoofdje van [slachtoffer] dusdanig heftig moet zijn geweest, dat daarmee de aanmerkelijke kans voor lief is genomen dat zij hierdoor het leven zou laten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft dan ook vrijspraak verzocht.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er veel aanwijzingen zijn die doen vermoeden dat verdachte niet degene is die de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Allereerst wijst de verdediging erop dat verdachte ontkent zijn dochter te hebben geslagen, verdachte niet als gewelddadig bekend staat, de moeder van [slachtoffer] ervan overtuigd is dat verdachte onschuldig is en bijzondere opsporingsmiddelen geen belastend bewijs hebben opgeleverd.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat de verschillende deskundigenrapportages niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie leiden dat in de periode dat verdachte alleen met zijn kinderen was hard, mechanisch geweld is uitgeoefend op het hoofdje van [slachtoffer]. Zo volgt volgens de verdediging uit het rapport van Edelenbos dat de fatale bloeding in de hersenen van [slachtoffer] van binnenuit moet zijn ontstaan. De bloeding van binnenuit, en de daarmee gepaard gaande druk, zouden ook de scheur in de schedel hebben veroorzaakt. De oorzaak van deze bloeding zou volgens de verdediging kunnen zijn dat [slachtoffer] enkele weken eerder van een stoel was gevallen. Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat verdachte, in een poging contact te krijgen met [slachtoffer], haar in paniek heeft geschud, zoals blijkt uit de opname van het gesprek van verdachte met een 112-medewerker. Hoewel dit schudden niet de doodsoorzaak is geweest, heeft het er mogelijk toe bijgedragen dat de problemen ernstiger zijn geworden. Omdat verdachte handelde in een panieksituatie, was er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van letsel.
Voorts heeft de verdediging betoogd dat uit de deskundigenrapportages niet met zekerheid volgt dat [slachtoffer] het trauma waaraan zij is overleden heeft opgelopen tussen 11 september 2010 rond 18:00 uur en het moment waarop de politie arriveerde. De verdediging wijst op het rapport van Kubat, waarin is beschreven dat het letsel is ontstaan tussen de 6 en 18 uren voor het overlijden. Ook Maes heeft in eerste instantie geschat dat de schedelfractuur op het moment van overlijden minder dan 24 uren oud was. Aangezien [slachtoffer] ongeveer 36 uren na binnenkomst in het ziekenhuis is overleden, is volgens de verdediging de doodsoorzaak mogelijk te herleiden tot (een ongeluk in) het ziekenhuis. Ook stelt de raadsman vragen bij de waarde van de datering van de schedelbreuk, nu de conclusie van Maes wordt gewijzigd na toetsing aan de vaststaande feiten en zonder nadere (wetenschappelijke) onderbouwing.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In de nacht van 11 op 12 september 2010 2:03 heeft verdachte het alarmnummer 112 gebeld. Hij meldde dat zijn babydochter [slachtoffer] raar deed en niet meer ademde. Kort daarop heeft de rond 2:06 uur gearriveerde politie de reanimatie van [slachtoffer] van verdachte overgenomen. Het ambulancepersoneel, dat om 2:12 uur ter plaatse was, heeft korte tijd later [slachtoffer] naar het Sophia Kinderziekenhuis gebracht. Daar is [slachtoffer] uiteindelijk op 13 september 2010 om 13:40 uur overleden. L.C. Los, gemeentelijk lijkschouwer en forensisch arts, heeft om 15:26 uur de schouw op [slachtoffer] beëindigd en heeft, in verband met de door hem geconstateerde schedelbreuk en bloeding in de hersenen, gerapporteerd dat hij er niet van overtuigd was dat [slachtoffer] een natuurlijke dood was gestorven. Vervolgens heeft de politie Zuid-Holland-Zuid het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in beslag genomen, en hebben deskundigen nader onderzoek verricht aan het lichaam van [slachtoffer].
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij opzettelijk hard, botsend of mechanisch geweld heeft uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer], waardoor zij is overleden. Verdachte ontkent en heeft verklaard niet te weten wat de dood van [slachtoffer] kan hebben veroorzaakt.
Verdachte heeft verklaard dat zijn tweeling [naam] en [slachtoffer] van 7 weken oud en zijn dochter [naam 2] (2 jaar oud) in de nacht van 10 september 2010 op 11 september 2010 voor het eerst in zijn woning aan de [adres] te Dordrecht zijn blijven slapen. Op 11 september 2010, is de moeder van verdachtes kinderen, [moeder slachtoffer], tussen 10:00 uur en 11:00 uur in de ochtend bij de woning van verdachte gearriveerd. Omstreeks 16:00 uur zijn verdachte en [moeder slachtoffer] samen met hun drie kinderen naar het centrum van Dordrecht gegaan, waar ze, na kort te hebben rondgelopen, bij de MacDonalds hebben gezeten. Rond 18:00 uur is verdachte samen met zijn drie kinderen en zonder [moeder slachtoffer] naar zijn woning gegaan. Verdachte was dus, volgens zijn eigen verklaring, na 11 september 2010 om 18:00 uur de enige volwassene die bij [slachtoffer] in de buurt is geweest.
In deze zaak zijn allereerst twee vragen cruciaal: 1) Wat was de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer]? en 2) Kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het letsel, waardoor [slachtoffer] is overleden, is ontstaan op het moment dat verdachte de enige volwassene in de buurt was?
Ten aanzien van de vraag naar de doodsoorzaak overweegt de rechtank het volgende:
Meerdere medische deskundigen hebben over deze zaak gerapporteerd.
A. Maes, arts en patholoog, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), heeft de resultaten van de door haar uitgevoerde uit- en inwendige schouwing als volgt samengevat (rapport van 15 februari 2011, p. 4 en 5):
"Er was een grote buil rechts aan het hoofd met daaronder een 7 cm lange breuklijn in het rechter wandbeen van het schedeldak. Er waren begeleidende bloedingen onder het botvlies, onder het harde hersenvlies en in de zachte hersenvliezen. Er was bloederig hersenvocht en er was sterke hersenzwelling. Er was bloeding in de oogzenuwscheden. Bij microscopisch onderzoek bleken alle letsels: de schedelbreuk, de bloedingen onder en in de hersenvliezen, de hersensafwijkingen en de oogletsels recent te zijn opgelopen. Al deze letsels gezamenlijk zijn het gevolg geweest van heftig botsend geweld rechts tegen het hoofd, een impact trauma. Mogelijk dat een moment van heftig schudden (hoogenergetisch acceleratie-deceleratie) aan dit botsende geweld is voorafgegaan. Er waren geen aanwijzingen voor andere letsels, anders dan door medische handelingen opgelopen. De opgelopen schedelhersenletsels verklaren het overlijden zondermeer als gevolg van functieverlies van de hersenen. (...) [slachtoffer], 7 weken oud geworden, is overleden als gevolg van heftig botsend geweld op het hoofd."
Dr. B. Kubat, arts en (neuro)patholoog, ook werkzaam bij het NFI, heeft een neuropathologisch onderzoek verricht. Zij heeft geconstateerd (zie naast haar rapport van 26 januari 2011 ook 'beantwoording aanvullende vragen' van 27 juni 2011) dat sprake was van bloeduitstortingen onder de harde en zachte hersenvliezen. Deze bloeduitstortingen zijn volgens Kubat veroorzaakt door geweldsinwerking, indien bloedstollingstoornissen kunnen worden uitgesloten. Dat laatste is het geval, zo blijkt uit de resultaten van het onderzoek van mevrouw Maes.
De bevindingen van de pathologen zijn voorgelegd aan R.A.C. Bilo, forensisch arts KNMG/consulent kindergeneeskunde van het NFI, en E. Edelenbos, kinderarts-forensisch arts, verbonden aan het VUmc Amsterdam.
De heer Bilo concludeert in zijn rapport van 14 juli 2011, p. 10, dat de medische bevindingen bij [slachtoffer] bij leven en na overlijden, met name vanwege de aanwezigheid van de onderhuidse bloeduitstortingen en de schedelfractuur, wijzen op een contacttrauma, hoewel een combinatie van een contacttrauma met een acceleratie-decelaratietrauma niet kan worden uitgesloten.
Mevrouw Edelenbos vat in haar rapport van juli 2011 haar bevindingen aangaande de doodsoorzaak als volgt samen:
"De doodsoorzaak van [slachtoffer] is in de volgende cascade te omvatten:
Impact letsel waardoor een schedelfractuur, in de tijd in combinatie met acceleratie-desceleratie trauma (schudletsel), waardoor in enigerlei volgorde intracraniele bloedingen zijn ontstaan en drukverhoging van het brein, waardoor functieverlies van het brein in de vorm van hypoventilatie (insufficiente ademhaling) danwel ademstilstand, waardoor ernstig zuurstofgebrek, waardoor toename drukverhoging tgv zwelling van het brein en verzuring van het hele lichaam, waardoor snel progressieve bradycardie(steeds langzamer kloppen van het hart) en totale uitval van cerebrale functies (hersendood)."
Kortom, de deskundigen zijn van oordeel dat een impacttrauma, dus een oorzaak van buitenaf, de schedelbreuk, een bloeding in de hersenen uiteindelijk het overlijden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt, eventueel in combinatie met een acceleratie-desceleratie trauma. De rechtbank neemt deze conclusies over. De stelling van de verdediging dat een letsel 'van binnenuit' de schedelbreuk zou kunnen hebben veroorzaakt is hiermee niet te verenigen en wordt dan ook door de rechtbank verworpen.
Ten aanzien van de vraag naar een tijdsbepaling overweegt de rechtbank als volgt.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of met zekerheid is vast te stellen dat het hiervoor beschreven impacttrauma is ontstaan toen verdachte alleen met baby [slachtoffer] was, dus na 18:00 uur op 11 september 2010.
De rechtbank is van oordeel dat de deskundigenrapportages onvoldoende duidelijkheid bieden over het tijdstip waarop het impacttrauma is veroorzaakt. Op grond van de rapportages kan niet worden uitgesloten dat het letsel is ontstaan vóór 11 september 2010 rond 18:00 uur. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Maes geeft in haar rapport van 15 februari 2011 aan dat de schedelfractuur 'minder dan 24 uur voor het overlijden was opgelopen.' Aangezien [slachtoffer] 24 uur voor haar overlijden al in het ziekenhuis was, heeft de officier van justitie Maes om nadere toelichting gevraagd. Hierop antwoordde Maes bij email van 17 maart 2011 dat zij nogmaals met professor Maat de preparaten heeft bekeken. Ze heeft de officier van justitie gemeld dat zij en professor Maat bij de conclusie blijven dat de fractuur een beeld toont dat past bij een fractuur van 24 uren oud, maar dat, aangezien sprake is geweest van een ernstige verstoring van de vitale functies en dit vertraging oplevert bij genezingsprocessen, ook een fractuurouderdom van 36 uur goed verenigbaar is met voorliggende gegevens. In haar beantwoording nadere vragen (van 7 juli 2011) stelt Maes:
"Een exacte datering in uren is niet mogelijk, zie hiervoor ook mijn aanvullend bericht over de fractuurdatering van 17 maart 2011 hierover. Er waren geen aanwijzingen dat de fractuur ouder was dan een aantal dagen. Met andere woorden de geconstateerde fractuur past even goed bij geweld toegepast in de nacht van 11 op 12 september 2010 als bij geweld toegepast in de dagen voorafgaand aan 11 september 2010."
De rechtbank is van oordeel dat uit de verschillende antwoorden van Maes geen afdoende heldere tijdsaanduiding kan worden afgeleid.
Kubat heeft geen antwoord gegeven op de haar gestelde vraag wanneer volgens haar de (fatale) bloedingen in de hersenen zijn ontstaan. De enige tijdsindicatie die Kubat geeft (zie haar 'beantwoording aanvullende vragen' van 27 juni 2011) is dat de beschadiging van het ruggenmerg ongeveer 6 tot 18 uren voor het overlijden moet zijn veroorzaakt. Echter, de beschadiging van het ruggenmerg staat niet in direct causaal verband met het overlijden van [slachtoffer] en het heeft bovendien nog ongeveer 36 uur na binnenkomst in het ziekenhuis geduurd voordat zij overleed.
Op basis van de antwoorden en rapporten van Kubat en Maes kan dan ook niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het impacttrauma is veroorzaakt toen verdachte als enige volwassene in de buurt van zijn dochter was. De rapporten van Edelenbos en Bilo maken dat niet anders.
Edelenbos schrijft aangaande de tijdspanne in haar rapport van juli 2011 het volgende:
"De schedeldak-fractuur van [slachtoffer] kan alleen zijn ontstaan door een impact-trauma. Daar bestaat geen enkele twijfel over. Een schedeldak-fractuur opzich is niet perse een dodelijk letsel. Een kleine fractuur hoeft ook niet direct tot een bloeding te lijden en als er een bloeding ontstaat hoeft deze niet direct te lijden tot een acute levensbedreigende situatie. Er bestaat namelijk een lucide interval waarbij de ernst van de bloeding pas na uren tot uiting komt. Daarnaast kan door een impact trauma in de uren daaropvolgend, los staand van een eventuele bloeding, door zwelling van het brein, een encephalopatisch beeld ontstaan. Dit betekent dat het brein aangeeft ziek danwel beschadigd te zijn en uit zich in functieverlies. Echter bij [slachtoffer] is sprake van een forse fractuur. De kans dat dit niet direct tot bloedingen en functieverlies zou hebben geleid is zeer klein."
De rechtbank begrijpt hieruit dat, hoewel Edelenbos de kans zeer klein acht, niet uitgesloten is dat de bloeding in de hersenen later is ontstaan dan het moment waarop het impacttrauma heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is overleden (ook genoemd een 'lucide interval').
Het rapport van Bilo maakt geen einde aan de onzekerheden die volgen uit de rapporten van Maes, Kubat en Edelenbos wat betreft het moment waarop het impacttrauma moet zijn veroorzaakt. Immers, Bilo (zie pagina 16 van zijn rapport van 14 juli 2011) meldt als conclusies van het postmortaal onderzoek dat de ernst van het letsel in het hoofd, dus de bloedingen in de hersenen, zodanig zijn dat [slachtoffer], nadat dit letsel was ontstaan, niet meer normaal kan hebben gefunctioneerd en dat het letsel in de nacht van 12 september maximaal enige uren voor de klinische noodsituatie is ontstaan. Deze opmerkingen van Bilo zien, zo begrijpt de rechtbank, alleen op het ontstaan van de bloedingen in de hersenen en laten buiten beschouwing wanneer het geweld op het hoofd van [slachtoffer] is toegepast, terwijl uit het rapport van Edelenbos volgt dat de bloedingen, die de uiteindelijke klinische noodsituatie hebben veroorzaakt, ten gevolge van een 'lucide interval' later dan het ontstaan van het impacttrauma tot volle uiting kunnen komen.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat uit de deskundigenrapportages niet met voldoende zekerheid volgt dat het impacttrauma is veroorzaakt na 18:00 uur op 11 september 2010.
Over de eerdergenoemde onduidelijkheden hadden de deskundigen (nog eens) nader bevraagd kunnen worden. De rechtbank heeft daar gelet op het navolgende niet voor gekozen.
De deskundigen Maes en Kubat hebben ook in hun nadere beantwoording van vragen niet meer zekerheid gegeven omtrent het tijdstip van de schedelbreuk. Voorts dient de rechtbank zich niet alleen uit te spreken over de doodsoorzaak van [slachtoffer] en het tijdstip waarop het fatale letsel - het impacttrauma - is ontstaan, ook dient de rechtbank een oordeel te vellen over het eventuele opzet waarmee het letsel is toegebracht. Aan de verdachte wordt immers verweten dat hij door geweld uit te oefenen op het hoofd van [slachtoffer] (voorwaardelijk) opzet had op de dood of op de zware lichamelijke mishandeling van [slachtoffer].
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet het volgende:
Bilo meldt in zijn rapport van 14 juli 2011 (op pagina 11) dat het trauma een gevolg kan zijn van een 'onbedoeld (onge)val (accidentele toedracht) of van menselijk handelen of nalaten (niet-accidentele toedracht).' En 'differentiatie tussen een accidenteel en een niet-accidenteel trauma is niet mogelijk op basis van de bevindingen bij een medisch onderzoek.' Bilo geeft nog wel aan dat een val van korte afstand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid als oorzaak kan worden uitgesloten, maar daarmee blijft evengoed de mogelijkheid bestaan dat sprake is geweest van een andere accidentele toedracht.
Uit het rapport van Edelenbos volgt evenmin dat het niet anders kan dan dat sprake is van niet-accidenteel letsel.
Edelenbos geeft in haar beantwoording van vraag 4 (pagina 8 van haar rapport van juli 2011) aan dat met de stelling dat een harde klap of vuistslag van een volwassene het impactletsel heeft veroorzaakt, nog geen verklaring is gegeven voor het accelaratie-decelaratie letsel dat bij [slachtoffer] is aangetroffen. Edelenbos is van oordeel dat [slachtoffer] heeft blootgestaan aan zogenaamd schudletsel én aan een impact verwonding die de fractuur heeft veroorzaakt. Edelenbos laat zich echter niet uit over de vraag of dan sprake is geweest van accidenteel of niet-accidenteel trauma, al geeft zij wel aan dat een val uit het bed of uit de armen van een volwassene niet het botsend geweld kan zijn geweest dat de impact verwonding heeft veroorzaakt. Hiermee is echter nog niet uitgesloten dat een andere accidentele toedracht de uiteindelijke dood van baby [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
De verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor verklaard dat hij niet weet hoe het hoofdletsel bij [slachtoffer] is ontstaan. In het dossier bevindt zich geen enkel bewijsmiddel, zoals een getuigenverklaring, biologisch spoor of ander technisch bewijs, op basis waarvan een scenario valt te construeren waarin de fatale verwonding is toegebracht. Niet is vast te stellen dat er een ongeluk heeft plaatsgevonden, net zo min is met zekerheid vast te stellen dat een geweldhandeling tot het letsel heeft geleid. De rechtbank tast wat betreft de toedracht van de gebeurtenis(sen) die tot het dodelijk letsel leidde(n) in het duister, hoe onbevredigend dat ook is, zeker voor de nabestaanden van [slachtoffer].
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat niet met zekerheid is vast te stellen op welk tijdstip het hoofdletsel van [slachtoffer] is ontstaan én niet is vast te stellen dat verdachte opzettelijk, hard, botsend of mechanisch geweld heeft uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer]. De enkele omstandigheid dat verdachte als enige volwassene na 11 september 2010, rond 18:00 uur in de nabijheid van [slachtoffer] verkeerde, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat hij iets heeft gedaan of nagelaten waaruit het wettig en overtuigend bewijs volgt dat hij opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor [slachtoffer] is overleden.
Daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
5
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder primair en subsidiair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Waals voorzitter, mr. R.R. Roukema, mr. H.W. Schmidt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.G. Fels griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2011.
Mr. Schmidt is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 september 2010 te Dordrecht, althans Nederland,
opzettelijk [slachtoffer] (geboren [2010]) van het leven heeft beroofd
door (heftig)(botsend)(mechanisch) geweld uit te oefenen op het hoofd, althans
het lichaam, van die [slachtoffer],
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 13 september 2010 is overleden;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 september 2010 te Dordrecht, althans in Nederland,
aan zijn kind, genaamd [slachtoffer] (geboren [2010]),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (neurotrauma en/of hersentrauma en/of een
schedelfractuur), heeft toegebracht, door
opzettelijk (heftig)(botsend)(mechanisch) geweld uit te oefenen op het hoofd,
althans tegen het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl het feit op 13 september 2010 de dood tengevolge heeft gehad;
Parketnummer: 11/870480-10
Vonnis d.d. 30 augustus 2011