ECLI:NL:RBDOR:2011:BR5233

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/645
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en dwangsombeschikking

In deze zaak heeft eiseres, na een verzoek om vergoeding van kosten van kinderopvang op 30 november 2009, verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Eiseres heeft op 30 mei 2011 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 14 juni 2011 het verzoek ingewilligd, maar eiseres heeft in haar brief van 21 juli 2011 de rechtbank verzocht om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep onredelijk laat is ingesteld, aangezien er meer dan zestien maanden zijn verstreken na de beslistermijn van acht weken. Hierdoor is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beroep ongegrond is voor zover het gericht is tegen de beschikking van 16 juni 2011, waarin verweerder zich op het standpunt stelde dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. van Velzen, rechter, en M.G. den Ambtman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/645
uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[naam eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het Drechtstedenbestuur, verweerder,
gemachtigde: T. Franssen, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 30 november 2009 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van kosten van kinderopvang.
Bij formulier van 12 april 2011 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
Bij brief van 30 mei 2011 heeft eiseres bij de rechtbank Dordrecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft verweerder het verzoek van eiseres ingewilligd.
Bij brief van 16 juni 2011 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd.
Bij brief van 21 juli 2011 heeft eiseres gereageerd op de brief van 16 juni 2011 van verweerder. In haar brief van 21 juli 2011 heeft eiseres de rechtbank verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
Ingevolge artikel 4:14, derde lid, van de Awb deelt het bestuursorgaan, indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dit binnen deze termijn aan de aanvrager mee en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
2.1.2. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb - onderdeel van afdeling 4.1.3 van deze wet - verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder a, van de Awb is geen dwangsom verschuldigd indien het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld.
Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voorzover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2.1.3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is het beroep niet aan een termijn gebonden indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.1.4. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
2.1.5. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
2.1.6. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
2.2. het oordeel van de rechtbank
2.2.1. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Awb te sluiten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.2. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het beroep onredelijk laat is ingesteld. Na het verstrijken van de in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb genoemde beslistermijn van acht weken heeft het meer dan zestien maanden geduurd voordat eiseres beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als eiseres belang hechtte aan een spoedige beslissing op haar verzoek van 30 november 2009, had het op haar weg gelegen om eerder beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek. Omdat eiseres onredelijk laat beroep heeft ingesteld, is het beroep gelet op het bepaalde in artikel 6:12, vierde lid, van de Awb niet-ontvankelijk.
2.2.3. Omdat het beroep niet gegrond is, kan de rechtbank niet op de voet van artikel 8:55c van de Awb vaststellen of verweerder een dwangsom heeft verbeurd.
2.2.4. Omdat verweerder met zijn besluit van 14 juni 2011 volledig aan het verzoek van eiseres is tegemoetgekomen, is het beroep van eiseres niet mede gericht tegen dat besluit.
2.2.5. De brief van 16 juni 2011 van verweerder aan eiseres, waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, is naar het oordeel van de rechtbank een beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb.
Een redelijke uitleg van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 4:19, eerste lid, van deze wet, brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat, als het bestuursorgaan hangende beroep tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag inwilligend beslist op die aanvraag en vervolgens een afwijzende beschikking als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb neemt, in het kader van de beroepsprocedure tegen het niet tijdig nemen van een besluit desgewenst een rechterlijk oordeel kan worden verkregen over de rechtmatigheid van de beschikking over de dwangsom. Deze uitleg bevordert een finale beslechting van het geschil tussen partijen en komt tegemoet aan de wens van eiseres dat de rechtbank vaststelt of verweerder een dwangsom heeft verbeurd. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep van eiseres met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 4:19, eerste lid, van deze wet, mede gericht achten tegen de beschikking van 16 juni 2011.
Na het verstrijken van de in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb genoemde beslistermijn van acht weken heeft het meer dan veertien maanden geduurd voordat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Als eiseres belang hechtte aan een spoedige beslissing op haar verzoek van 30 november 2009, had het op haar weg gelegen om verweerder eerder in gebreke te stellen. Omdat eiseres verweerder onredelijk laat in gebreke heeft gesteld, is het beroep gelet op het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder a, van de Awb ongegrond voor zover het is gericht tegen de beschikking van 16 juni 2011.
2.2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
2.2.7. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de beschikking van 16 juni 2011.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en M.G. den Ambtman, griffier, ondertekend.